ECLI:NL:RBAMS:2024:2674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13/076030-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van vrijheidsberoving, veroordeling voor wapenbezit

Op 13 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een 15-jarige jongen en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van medeplegen van vrijheidsberoving, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de ontvoering. De rechtbank oordeelde dat de identificatie van de verdachte als een van de betrokkenen niet overtuigend was, mede door het ontbreken van sterke bewijsstukken en de onduidelijkheid van camerabeelden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als de persoon die in de Signal-groep 'België' communiceerde over de ontvoering.

Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van wapens en munitie. Tijdens een doorzoeking op 12 april 2023 in de woning van de vader van de verdachte werden drie vuurwapens en munitie aangetroffen. De verdachte had tijdens de zitting bekend dat deze wapens van hem waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit van vrijheidsberoving. De uitspraak benadrukt de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken en de zorgvuldigheid die vereist is bij het vaststellen van iemands betrokkenheid bij een strafbaar feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/076030-23
(promis)
Datum uitspraak: 13 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1987,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 13 februari 2024, 15 februari 2024, 5 maart 2024, 6 maart 2024 en 13 mei 2024.
De zaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/011907-23), [medeverdachte 2] (13/011852-23), [medeverdachte 3] (13/011938-23), [medeverdachte 4] (13/043955-23),
[medeverdachte 5] (13/012809-23) en [medeverdachte 6] (13/064657-23).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officieren van justitie, mr. J.H. van der Meij en mr. L. van Haeringen (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar voren is gebracht door hun advocaat mr. N.J. Hoogenboom.

2.Inleiding en tenlastelegging

Op 10 januari 2023 krijgt de politie melding van een ontvoering van een op dat moment 15-jarige jongen in de wijk De Pijp in Amsterdam. Hij zou zijn meegenomen in een Fiat Talento met kenteken [kenteken 1] . Nog geen uur later ziet de politie het voertuig, waarin de jongen is meegenomen, rijden op de A1 richting Hilversum, waarna het voertuig uiteindelijk op de A27 een stopteken krijgt. In het voertuig bevinden zich, naast het slachtoffer, drie andere inzittenden. Zij worden aangehouden. Naar aanleiding van het voorgaande is het onderzoek Pascua gestart.
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich:
1.
primair
op 10 januari 2023 in Amsterdam en/of Groenekan en/of Langbroek, althans in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling van [benadeelde partij 1] ,
subsidiair
in de periode van 18 december 2022 tot en met 10 januari 2023 in Amsterdam en/of Almere en/of Amstelveen en/of Groenekan en/of Langbroek, althans in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
de medeplichtigheid aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling van [benadeelde partij 1] ,
2.
op 12 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
het medeplegen van voorhanden hebben van meerdere wapens en/of munitie.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever [benadeelde partij 1] (hierna ook: [benadeelde partij 1] ) wettig en overtuigend kan worden bewezen. Van de onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling dient verdachte volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken, nu de rechtbank daarvoor eerder geen ernstige bezwaren heeft aangenomen en het onderzoek op dat punt geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft opgeleverd.
Ter onderbouwing van het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de officier van justitie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Bij de ontvoering waren meerdere personen betrokken die nauw en bewust hebben samengewerkt. Op camerabeelden van 10 januari 2023 in [straatnaam 1] is een persoon te zien, aangeduid als NN4, die vlak voor de ontvoering een parkeerplaats vrijhoudt voor een later daar geparkeerde Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] . Deze persoon stapt uiteindelijk als bestuurder in deze Citroën nadat een medeverdachte uit dit voertuig is gestapt en op enig moment richting de Fiat Talento met kenteken [kenteken 1] is gerend om daarmee vervolgens weg te rijden, terwijl [benadeelde partij 1] en twee medeverdachten in dat voertuig zitten. Verder volgt uit het dossier dat voorafgaand aan en tijdens de ontvoering van [benadeelde partij 1] communicatie heeft plaatsgevonden over de ontvoering met speciaal daarvoor aangeschafte telefoons, via een Signal groepschat. Een van de deelnemers aan deze groepschat noemt zichzelf ‘ België ”. Volgens de officier van justitie zijn ‘ België ’ en NN4 dezelfde persoon, namelijk verdachte. Deze vaststelling vindt volgens de officier van justitie onder meer steun in de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte en van het telefoonnummer van ‘ België ’ en in de resultaten van het DNA-onderzoek aan de Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] . De officier van justitie heeft bij requisitoir verder nog gewezen op twee tips die bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) zijn binnengekomen naar aanleiding van de uitzending Opsporing Verzocht. Die tips hielden in dat de man die de parkeerplek vrijhoudt (NN4) voor 100% wordt herkend als “ [naam 1] ”, een Antilliaan uit de Bijlmer, genaamd [verdachte] , die verblijft bij een vrouw aan [straatnaam 2] .
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte de ten laste gelegde wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Allereerst dient vrijspraak te volgen voor (het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid aan) de ten laste gelegde gijzeling, nu niet kan worden bewezen dat het oogmerk van verdachte (en zijn medeverdachten) gericht was om een ander te dwingen iets wel of niet te doen.
Van het ten laste gelegde medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving dan wel de medeplichtigheid daaraan, dient volgens de raadsman ook vrijspraak te volgen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier – in het licht van de ontkennende verklaring van verdachte – niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon op de beelden is die wordt aangeduid als NN4 noch als de gebruiker van de telefoon met de naam ‘ België ’.
Het TCI proces-verbaal waaruit blijkt dat verdachte als NN4 zou zijn herkend, kan niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Op basis van de zich in het dossier bevindende (processen-verbaal van de) camerabeelden kan geen betrouwbare herkenning van verdachte worden gedaan. Ook wordt NN4 in OVC-gesprekken door medeverdachten ‘ [naam 2] ’ genoemd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank neemt hiertoe het volgende in aanmerking.
Feitelijke gang van zaken
Op 10 januari 2023 omstreeks 08:39 uur krijgt de politie melding van een ontvoering van een 15-jarige jongen in de wijk De Pijp in Amsterdam. Een getuige hoorde geschreeuw en zag dat een jongen schuin tegenover een woning aan [adres 4] door twee mannen in de laadruimte van een wit busje (een Fiat Talento), voorzien van kenteken [kenteken 1] , werd geduwd. Een andere getuige zag ook een witte bus staan en hoorde iemand om hulp roepen. Nadat een man aan de bestuurderskant van de bus was ingestapt, reed de bus weg. Ook bleek dezelfde ochtend een wit zakje te zijn geplakt op de ring-deurbel van huisnummer [huisnummer 2] . Daarnaast wordt de capuchon van de jas van het slachtoffer [benadeelde partij 1] op straat gevonden.
Wanneer de politie ter plaatse komt, wordt de moeder van [benadeelde partij 1] door hem gebeld. [benadeelde partij 1] zegt tijdens dat gesprek dat het een
‘prank’(de rechtbank begrijpt: een grap) is en dat hij naar huis komt.
Nadat verbalisanten via het Operationeel Centrum een melding hebben gekregen over de ontvoering met de opdracht om uit te kijken naar een voertuig met kenteken [kenteken 1] (een Fiat Talento), ziet de politie het voertuig rijden op de A1 richting Hilversum. Nadat het voertuig vanaf de Rijksweg A1 de Rijksweg A27 op is gereden, geeft de politie het voertuig een stopteken, waaraan de bestuurder voldoet. De bestuurder, geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 1] , verlaat het voertuig. In de laadruimte van de bus blijken nog drie andere personen te zitten, onder wie medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . De derde inzittende betreft het slachtoffer [benadeelde partij 1] . Hij verlaat geboeid, mank lopend en suf het voertuig.
Het dossier bevat een aantal processen-verbaal waarin beelden van verschillende camera’s die zich in de nabijheid van de plaats delict in [straatnaam 1] bevinden door verbalisanten zijn bekeken en beschreven. Op die beelden is te zien dat in ieder geval vijf mannen en één vrouw bij de ontvoering betrokken waren. Deze personen zijn aangeduid als NN1, NN2, NN3, NN4, NN5 en NNV. De medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn geïdentificeerd als respectievelijk NN1, NN2, NN3, NN5, en NNV.
De politie heeft beschreven dat NN4 vlak voor de ontvoering, om 08:32 uur op een vrijgekomen parkeerplek tegenover perceel [huisnummer 3] in [straatnaam 1] gaat staan, waar een paar minuten later een witte Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] in rijdt en parkeert. Vervolgens stapt NN4 als bijrijder in deze Citroën. Wanneer medeverdachte [medeverdachte 1] aan de bestuurderskant van deze Citroën uitstapt om richting de bus te rennen waarin [benadeelde partij 1] is ontvoerd, neemt NN4 plaats als bestuurder in deze Citroën C3.
Is NN4 ‘ België ’?
In de Fiat Talento met kenteken [kenteken 1] zijn verschillende telefoons aangetroffen, waaronder twee telefoons van het merk Samsung, type A032F-DS. In de fouillering van [medeverdachte 2] werd een derde telefoon aangetroffen van het merk Samsung type A032F-DS. Deze telefoons maakten alle drie deel uit van een Signal-chatgroep genaamd ‘ Holland ’. De groep bestond uit vijf leden die allemaal werden aangeduid met een Europees land. Naast de leden met de bijnamen ‘ Spanje ’, ‘ Frankrijk ’ en ‘ Portugal ’ bestond de groep uit twee andere leden waarvan de een gebruik maakt van de bijnaam ‘ België ’ en de ander van de bijnaam ‘ Holland ’. De simkaarten van alle vijf telefoons zijn op 5 januari 2023 tussen 09:51 uur en 10:10 uur geactiveerd. Op diezelfde dag is van alle vijf telefoonnummers het beltegoed opgewaardeerd. In de telefoons zijn verschillende Signal chatgesprekken aangetroffen die, mede gelet op de inhoud van die berichten, de verklaring van aangever [benadeelde partij 1] en hetgeen op de camerabeelden is waargenomen, in verband kunnen worden gebracht met de ontvoering van die [benadeelde partij 1] .
NN4 is de persoon die een parkeerplaats vrijhield vlak voor de ontvoering. Hij is aanwezig geweest op de plaats delict. Uit de chatgesprekken volgt dat ‘ België ’ om 08:47 uur, dus net na de ontvoering, in de groeps-chat twee keer vraagt waar hij heen moet. Ook stuurt ‘ België ’ om 08:49 uur in de groepschat het bericht ‘dat niemand ging bellen’ en ‘dat hij nog bleef staan kijken’. Hieruit kan worden afgeleid dat ‘ België ’ ten tijde van de ontvoering en kort daarna aanwezig was in [straatnaam 1] .
Vanaf 09:48 uur versturen alleen ‘ België ’ en ‘ Holland ’, geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 5] , nog berichten in de groeps-chat ‘ Holland ’. Deelnemers ‘ Portugal ’, ‘ Frankrijk ’ en ‘ Spanje ’, geïdentificeerd als respectievelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , zijn op dat moment al aangehouden. ‘ België ’ vraagt om 09:50 uur kennelijk aan [medeverdachte 5] of ‘ze er nog niet zijn’ en zegt ‘dat ze er al lang hadden moeten zijn’. Om 10:18 uur stuurt ‘ België ’ het bericht dat ‘ Portugal ’ (zijnde [medeverdachte 1] ) ging twijfelen en zei dat ‘ België ’ de bus moest rijden en dat hij (zijnde ‘ België ’) zei dat hij niet wist waar hij heen moest rijden en dat ‘ Portugal ’ moest rijden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat NN4 deelnam aan de Signal groepschat ‘ Holland ’ onder de naam ‘ België ’.
Is verdachte NN4 respectievelijk ‘ België ’?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker van het toestel ‘ België ’ en daarmee NN4 is. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij de persoon is die mede aan de hand van de camerabeelden in het dossier wordt aangeduid als NN4 en dat hij de gebruiker is van het telefoontoestel onder de bijnaam ‘ België ’.
Op 28 februari 2023 is in een uitzending van Opsporing Verzocht een still van NN4 getoond. Deze uitzending heeft geleid tot de verstrekking van een tweetal TCI-tips.
De rechtbank stelt voorop dat anonieme TCI-tips bruikbaar zijn in het opsporingsonderzoek, maar dat naar vaste jurisprudentie aan dergelijke anonieme tips geen bewijswaarde kan worden toegekend. In de naar aanleiding van de TCI-tips opgemaakte processen-verbaal wordt dit laatste expliciet overwogen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de conclusie die het Openbaar Ministerie trekt uit de TCI-tips niet is voorzien van een draagkrachtige onderbouwing.
De eerste tip is op 2 maart 2023 bij het TCI via één informant binnengekomen en heeft de volgende inhoud:
‘In de uitzending van het opsporingsprogramma Opsporing Verzocht van 28 februari 2023 met als item "Onderzoek rond ontvoering 15-jarige jongen", werden beelden getoond van drie verdachten. De verdachte die in het item de parkeerplaats vrijhield voor de witte personenauto van het merk Citroen, herken ik voor 100% als " [naam 1] ", een Antilliaan uit de Bijlmer.
(…) Uit onderzoek is voorts gebleken: [naam 1] , een Antilliaan uit de Bijlmer, is genaamd [verdachte] (…).’
De tweede tip, waarvan niet duidelijk is wanneer deze is binnen gekomen, bevat de volgende informatie:
‘ [verdachte] verblijft bij een vrouw aan [straatnaam 2] te Amsterdam.
(…) Uit onderzoek is voorts gebleken: [verdachte] is genaamd [verdachte] (…).’
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wat het onderzoek is geweest op grond waarvan in het eerste TCI proces-verbaal de conclusie kan worden getrokken dat met [naam 1] , een Antilliaan uit de Bijlmer, verdachte wordt bedoeld. Die conclusie is dan ook – zonder nadere toelichting die ontbreekt – niet begrijpelijk en lijkt in elk geval veel vergaander te zijn dan de rechtbank uit de verkregen informatie zoals omschreven, kan afleiden. Nog afgezien van de ontbrekende bewijswaarde van een TCI proces-verbaal, stelt de rechtbank gelet op het voorgaande dus vraagtekens bij de inhoud ervan.
De rechtbank kan de officier van justitie dan ook niet zonder meer volgen in de redenering dat het tonen van de still in de uitzending van Opsporing Verzocht heeft geleid tot een herkenning van verdachte als NN4, dit terwijl deze redenering wel de basis is geweest voor een onderzoek naar verdachte
Daarbij komt dat de still die is getoond bij Opsporing Verzocht en op grond waarvan een herkenning is gedaan, zeer onduidelijk is en weinig gezichtskenmerken laat zien.
Na de binnengekomen TCI-meldingen zijn de gebruikte cell-id’s van het telefoonnummer van verdachte en van het telefoonnummer van deelnemer ‘ België ’ in de periode 5 januari 2023 tot en met 10 januari 2023 met elkaar vergeleken. Hoewel de resultaten van deze vergelijking de indruk kunnen wekken dat verdachte ‘ België ’ is, sluiten de resultaten niet uit dat dit iemand anders dan verdachte is. Daarbij betrekt de rechtbank dat als ‘ Holland ’ in de Signal groepschat tegen ‘ België ’ zegt “
Ga naar huis”,de Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] zich verplaatst naar de Bijlmer, maar niet naar de dichtstbijzijnde zendmast van de verblijfplaats van verdachte of van zijn partner aan [straatnaam 2] . De resultaten van het DNA-onderzoek aan de versnellingspook/handremhendel van genoemde Citroën C3 die in verband kunnen worden gebracht met verdachte, maken het voorgaande niet anders, nu sprake is van een DNA-mengprofiel van 4 personen en het dossier geen andere aanwijzingen bevat dat verdachte op 10 januari 2023 in die auto heeft gezeten en daarmee is weggereden vanuit [straatnaam 1] . De rechtbank neemt tot slot in aanmerking dat uit een OVC-gesprek volgt dat medeverdachte [medeverdachte 5] op de getoonde camerabeelden ‘ [naam 3] ’ (spreekt het uit als [naam 3] )’, ‘ [naam 2] ’ en zichzelf herkent. De rechtbank begrijpt dat met ‘ [naam 3] ’ bedoeld is medeverdachte [medeverdachte 6] . Wie met ‘ [naam 2] ’ wordt bedoeld, is niet duidelijk.
Het voorgaande betekent dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat dat verdachte NN4 dan wel ‘ België ’ is. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
4.3.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking van de woning op het adres [adres 2] te Amsterdam, de verblijfplaats van de vader van verdachte, zijn op 12 april 2023 drie vuurwapens en munitie aangetroffen. [1] Verdachte heeft op de terechtzitting van 13 februari 2024 bekend dat de aangetroffen wapens en munitie van hem zijn. [2] De wapens, die voorzien waren van munitie, zijn onderzocht door een wapendeskundige. [3] Deze deskundige heeft vastgesteld dat de aangetroffen wapens verboden wapens betreffen zoals tenlastegelegd.
Hoewel de munitie niet door een wapendeskundige is onderzocht is de rechtbank van oordeel dat wel bewezen kan worden dat het om (verboden) munitie gaat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de munitie is aangetroffen in de wapens zelf en er geen verweer is gevoerd dat het niet om (verboden) munitie zou gaan.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat verdachte de wapens en munitie samen met een ander of anderen voorhanden heeft gehad. Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2
op 12 april 2023 te Amsterdam, (vuur)wapen(s) en munitie, te weten:
- 1.1 ( in een holster verborgen in een kast) een wapen van categorie III, onder 1,
van de Wet wapens en munitie, te weten een (geladen) pistool van het merk
Mauser, model 80 SA, kaliber 9x19mm (synoniem 9mm Luger), zijnde een
vuurwapen in de vorm van een pistool en
- 1.2 ( bij voornoemd wapen behorende) munitie van categorie II of categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten patronen, van het
kaliber 9x19mm (synoniem 9mm Luger) en
- 2.1 ( verborgen in het plafond) een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet
wapens en munitie, te weten een (voor onmiddellijk gebruik gereed) revolver, merkloos met de valselijk aangebrachte merkinscriptie Smith & Wesson,
voorzien van de valselijk aangebrachte modelnaam Lady Smith Gun, kaliber .22
Long Rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- 2.2 ( bij voornoemd wapen behorende) munitie van categorie II of categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten vijf patronen, van een onbekend kaliber, en
- 3.1 ( verborgen in het plafond) een wapen van categorie III, onder 4, van de Wet
wapens en munitie, te weten een (geladen) alarmpistool van het merk Bruno Bruni
Milano, model GAP, kaliber 8 mm Knall, zijnde een alarmpistool en
- 3.2 ( bij voornoemd wapen behorende) munitie van categorie II of categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten (knal)patronen van het
kaliber 8mm (knal), voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren. Verder vordert de officier van justitie oplegging van een maatregel tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod rondom de woning aan [adres 5] te Amsterdam voor de duur van 5 (vijf) jaren met een vervangende hechtenis van 1 (één) week per overtreding.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd in verband met de door hem bepleite vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde. In geval van een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde, heeft de raadsman verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke strafdeel met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van drie geladen dan wel voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde wapens en meerdere (knal)patronen. Deze wapens en munitie lagen verborgen in het huis van zijn vader. Verdachte heeft de veiligheid van andere personen hiermee in het geding gebracht, vooral nu uit het wapenonderzoek is gebleken dat één wapen voor onmiddellijk gebruik gereed was. Vuurwapens vormen een groot gevaar voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Met het voorhanden hebben van geladen wapens heeft verdachte een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot het gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Verdachte weet dit als geen ander, nu hij zelf in het verleden heeft gezien hoe zijn vriend van dichtbij werd doodgeschoten. De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 februari 2024. Hieruit blijkt dat hij in het verleden is veroordeeld voor het overtreden van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 30 januari 2024. De reclassering heeft gerapporteerd dat het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat en het risico op onttrekking van verdachte als laag. Hoewel verdachte in het verleden veel in aanraking met justitie is gekomen en is veroordeeld, lijkt verdachte nu gemotiveerd om zijn leven anders vorm te geven. Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod, locatieverbod en dagbesteding.
Uit de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten volgt dat het uitgangspunt voor de straftoemeting bij een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een revolver of een pistool in een woning een gevangenisstraf van vier maanden is.
De rechtbank is van oordeel, alles afwegende, dat op het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet reden om aan deze straf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het contact- en locatieverbod.

9.Beslag

9.1.
De in beslag genomen voorwerpen
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326602, Mauser)
2. 10 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326610)
3. 1 STK Revolver Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326615, Smith & Wesson)
4. 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326631, BBM)
5. 1 STK Holster (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6331992)
6. 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6336160)
7. 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6336161)
8. 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6336162)
9. 2 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326776, MDMA)
10. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326786, hashish)
11. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326787)
12. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326789)
13. 1 KG Vuurwerk (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326628, cobra)
14. 1 STK Handboei (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6331989, handboeien)
15. 1 STK Handschoen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6331991)
16. 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326632, Baken)
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen handboeien, handschoen en computer aan verdachte kunnen worden teruggegeven.
De in beslag genomen pistolen, patronen, revolver, holster, cobra en verdovende middelen dienen volgens de officier van justitie te worden onttrokken aan het verkeer.
9.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen handboeien aan verdachte terug te geven. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
9.4.
Oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de onder 1 tot en met 8 genoemde voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De onder 9 tot en met 13 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe. Gelet op de verdenking, het aantreffen en in beslag nemen van de verdovende middelen en het vuurwerk en de wettelijke bepalingen ter zake het onttrekken aan het verkeer, had het op de weg van de politie gelegen verdachte te vragen afstand van deze voorwerpen te doen dan wel hem tevens te vervolgen voor het voorhanden hebben ervan. Nu dit niet is gebeurd en artikel 36d Sr nadrukkelijk bepaalt dat de in beslag genomen voorwerpen alleen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, als deze aan verdachte toebehoren, van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit zijn aangetroffen én kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, terwijl dit laatste niet vastgesteld kan worden, kan de rechtbank niet anders dan beslissen dat de voorwerpen moeten worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank zal teruggave van de onder 14 tot en met 16 genoemde voorwerpen gelasten, nu deze aan verdachte toebehoren en niet is gebleken dat deze in relatie staan tot enig strafbaar feit.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben in dit strafproces schadevergoeding gevorderd:
  • het slachtoffer [benadeelde partij 1] ,
  • de moeder van het slachtoffer [benadeelde partij 2] .
Hun vorderingen tot schadevergoeding hebben betrekking op verschillende soorten schade, waaronder ook zogenoemde schokschade.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.500,00 aan vergoeding van materiële schade (toekomstige medische (reis- en parkeer)kosten) en € 12.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.800,00 aan vergoeding van materiële schade (toekomstige medische (reis- en parkeer)kosten en kapotte telefoon) en
€ 7.500,00 aan vergoeding van immateriële schade (shockschade/aantasting in de persoon), te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen zullen in hun vordering niet ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (zegge acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 3 (zegge drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich volgens afspraak bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door forensisch polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plek is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Veroordeelde spant zich actief in om zijn financiële situatie op orde te krijgen dan wel te houden en bespreekt dit met de reclassering. Veroordeelde toont een open en gemotiveerde houding binnen het toezicht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326602, Mauser)
2. 10 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326610)
3. 1 STK Revolver Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326615, Smith & Wesson)
4. 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326631, BBM)
5. 1 STK Holster (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6331992)
6. 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6336160)
7. 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6336161)
8. 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6336162).
Gelast de
teruggaveaan
[verdachte]van:
9. 2 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326776, MDMA)
10. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326786, hashish)
11. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326787)
12. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326789)
13. 1 KG Vuurwerk (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326628, cobra)
14. 1 STK Handboei (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6331989, handboeien)
15. 1 STK Handschoen (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6331991)
16. 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6326632, Baken).
Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tot oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2024.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, rubriek 10, p. 135-145.
2.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 februari 2024.
3.Proces-verbaal wapenonderzoek, rubriek 5, p. 428. Hoewel in dit proces-verbaal als adres is opgenomen de [adres 1] , gaat de rechtbank uit van een kennelijke verschrijving omdat uit het relaas op p. 53 volgt dat dit de [adres 2] te Amsterdam moet zijn en ook verdachte op de terechtzitting van 13 februari 2024 heeft verklaard dat wat in het wapenrapport is opgenomen betrekking heeft op een doorzoeking in het huis van zijn vader, te weten het adres [adres 2] te Amsterdam.