ECLI:NL:RBAMS:2024:2673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13/064657-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van een minderjarige in Amsterdam

Op 10 januari 2023 wordt de politie ingeschakeld vanwege de ontvoering van een 15-jarige jongen in de wijk De Pijp in Amsterdam. De jongen wordt door verdachte en medeverdachten in een Fiat Talento getrokken en vervolgens ontvoerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen en heeft vastgesteld dat de verdachte, door de jongen te lokken met een ladder, een essentiële rol heeft gespeeld in de ontvoering. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar spreekt haar vrij van de tenlastegelegde gijzeling. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en krijgt een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van drie jaar. De rechtbank weegt de ernst van de zaak zwaar, gezien de impact op het slachtoffer en de gevoelens van onveiligheid die zijn ontstaan in de buurt. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten, maar haar rol in deze zaak wordt als ernstig beschouwd. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de verdachte niet de uitvoerende rol had in de ontvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/064657-23 (
promis)
Datum uitspraak: 13 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1987,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 13 februari 2024, 15 februari 2024, 5 maart 2024 en 13 mei 2024.
De zaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/011907-23), [medeverdachte 2] (13/011852-23), [medeverdachte 3] (13/011938-23), [medeverdachte 4] (13/076030-23), [medeverdachte 5] (13/012809-23) en [medeverdachte 6] (13/043955-23).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officieren van justitie, mr. J.H. van der Meij en mr. L. van Haeringen (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M.F. Wijngaarden, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren is gebracht door hun advocaat mr. N.J. Hoogenboom.

2.Inleiding en tenlastelegging

Op 10 januari 2023 krijgt de politie melding van een ontvoering van een op dat moment 15-jarige jongen in de wijk De Pijp in Amsterdam. Hij zou zijn meegenomen in een Fiat Talento met kenteken [kenteken 1] . Nog geen uur later ziet de politie het voertuig, waarin de jongen is meegenomen, rijden op de A1 richting Hilversum, waarna het voertuig uiteindelijk op de A27 een stopteken krijgt. In het voertuig bevinden zich, naast het slachtoffer, drie andere inzittenden. Zij worden aangehouden. Naar aanleiding van het voorgaande is het onderzoek Pascua gestart.
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat zij zich:
primair
op 10 januari 2023 in Amsterdam en/of Groenekan en/of Langbroek, althans in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling van [benadeelde 1] ;
subsidiair
in de periode van 18 december 2022 tot en met 10 januari 2023 te Amsterdam en/of te Groenekan en/of te Langbroek althans in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
de medeplichtigheid aan medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling van [benadeelde 1] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde 1]
(hierna ook: [benadeelde 1] ) wettig en overtuigend kan worden bewezen. Van (het medeplegen van) de primair ten laste gelegde gijzeling dient verdachte volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken, nu de rechtbank daarvoor eerder geen ernstige bezwaren heeft aangenomen en het onderzoek op dat punt geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft opgeleverd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van (het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid aan) de ten laste gelegde gijzeling geldt dat niet kan worden bewezen dat het oogmerk van verdachte (en haar medeverdachten) gericht was op een ander te dwingen iets wel of niet te doen, zodat daarvan in elk geval vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde medeplegen heeft de raadsman aangevoerd dat de rol van verdachte niet gekwalificeerd kan worden als die van een medepleger, zodat verdachte daarvan vrijgesproken moet worden.
Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat het opzet op de medeplichtigheid wellicht in voorwaardelijke vorm kan worden bewezen, maar dat dit niet het geval is ten aanzien van het opzet op het basisdelict. Daarom dient ook vrijspraak te volgen van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid komt, heeft de raadsman verzocht alleen de ‘medeplichtigheid bij’ het delict te bewijzen. De ‘medeplichtigheid tot’ het delict kan volgens de raadsman niet worden bewezen, nu verdachte pas op 10 januari 2023 bij de gebeurtenis betrokken is geraakt.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aanleiding onderzoek
Op 10 januari 2023 omstreeks 08:39 uur krijgt de politie melding van een ontvoering van een 15-jarige jongen in de wijk De Pijp in Amsterdam. Een getuige hoorde rond 08:35 uur geschreeuw en zag dat een jongen schuin tegenover een woning aan de Tweede Jan Steenstraat [huisnummer 1] door twee mannen in de laadruimte van een wit busje, voorzien van kenteken [kenteken 1] , werd getrokken. [2] Een andere getuige zag rond hetzelfde tijdstip ook een witte bus staan en hoorde iemand om hulp roepen. [3] Weer een andere getuige hoorde iemand ‘Nee’ schreeuwen. [4] Nadat een man aan de bestuurderskant van de bus was ingestapt, reed de bus weg. [5] Ook bleek dezelfde ochtend een wit zakje te zijn geplakt op de ring-deurbel van huisnummer [huisnummer 2] . [6] Daarnaast werd de capuchon van de jas van het slachtoffer [benadeelde 1] op straat gevonden. [7] Wanneer de politie ter plaatse komt, wordt de moeder van [benadeelde 1] door hem gebeld. [benadeelde 1] zegt tijdens dat gesprek dat hij in orde is, dat het een ‘
prank’ (de rechtbank begrijpt: een grap) is en dat hij naar huis komt. [8]
Nadat verbalisanten via het Operationeel Centrum een melding hebben gekregen over de ontvoering met de opdracht om uit te kijken naar een voertuig met kenteken [kenteken 1] (een Fiat Talento), ziet de politie het voertuig met genoemd kenteken rijden op de A1 richting Hilversum. Nadat het voertuig de Rijksweg A27 op is gereden geeft de politie het voertuig een stopteken, waaraan de bestuurder voldoet. [9] De politie beveelt de bestuurder zijn handen te laten zien, waaraan hij, ook na meerdere herhalingen, niet voldoet. Na het lossen van twee waarschuwingsschoten geeft de bestuurder gehoor aan het bevel en verlaat hij als eerste inzittende het voertuig. De bestuurder, die later geïdentificeerd wordt als [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) [10] geeft aan dat er drie personen in de laadruimte van het busje zitten. [11] Naast [benadeelde 1] , die geboeid, mank lopend en suf het voertuig verlaat, zitten er nog twee andere personen in de bus. Ook zij verlaten het voertuig en worden later geïdentificeerd als medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). [12]
In het voertuig zijn vijf telefoons gevonden die in beslag zijn genomen en zijn veiliggesteld voor nader onderzoek. Een telefoon lag naast de bestuurdersstoel in de cabine en drie in de laadruimte. In de fouillering van [medeverdachte 2] is ook een telefoon aangetroffen die in beslag is genomen. [13] Daarnaast zijn in het voertuig een formulier van het verhuurbedrijf [bedrijf] [14] , een stroomstootwapen [15] , een busje traangas [16] , een ladder [17] , een skibril en een gag-ball [18] aangetroffen.
Verklaringen aangever [benadeelde 1]
Wanneer [benadeelde 1] na zijn bevrijding wordt overgebracht naar het politiebureau, doet hij aangifte van de ontvoering en legt hij zijn eerste verklaring af. Hij vertelt dat hij op 10 januari 2023 omstreeks 08:40 uur buiten stond om zijn fiets te pakken om naar school te gaan. Hij zag dat een ladder voor zijn fiets stond. Toen hij zijn fiets van het slot wilde halen, werd hij aangesproken door een vrouw, die uit een geparkeerde bus was gestapt en hem vroeg om haar te helpen een ladder in de bus te zetten, wat [benadeelde 1] deed. [19]
Aangekomen bij de bus, opende [benadeelde 1] de deur van de laadruimte waarin de ladder geplaatst moest worden. Daar sprongen toen twee mannen uit die [benadeelde 1] vastpakten en de laadruimte introkken. Toen [benadeelde 1] om hulp riep, deed één van de mannen zijn hand voor [benadeelde 1] ’s mond, zodat hij niet meer kon schreeuwen. [benadeelde 1] probeerde zich te verzetten, maar het lukte hem niet los te komen. De mannen pakten [benadeelde 1] bij zijn lichaam en zijn hoofd vast. Zij legden [benadeelde 1] eerst op zijn buik op de grond van de laadruimte [20] , waarbij [benadeelde 1] voelde dat hij strak tegen de grond werd gehouden. [21] Daarna moest [benadeelde 1] op de grond in de bus gaan zitten. De mannen doorzochten zijn kleding. Daarbij pakten zij zijn sleutels en zijn telefoon uit zijn zakken en deden zij zijn telefoon uit. [22] [benadeelde 1] verklaart aanvullend dat hij eigenlijk meteen iets over zijn hoofd kreeg dat strak zat. [23] Ook werd er iets in zijn mond gedaan dat leek op een plastic bal die werd vastgezet. [24] Toen [benadeelde 1] aangaf dat hij niet kon ademen, werd het voorwerp uit zijn mond gehaald. Tegelijkertijd werden er handboeien om [benadeelde 1] ’s polsen aangebracht. [25]
Kort nadat [benadeelde 1] in de bus werd getrokken reed de bus weg. Dit voelde hij door beweging en bochten die werden gemaakt. [26]
Op enig moment tijdens de rit werd het voorwerp van [benadeelde 1] ’s hoofd gehaald. De mannen zeiden tegen hem dat het een
‘prank’was. [benadeelde 1] zag dat de mannen met hun telefoons bezig waren, alsof zij berichten aan het versturen waren. Uit [benadeelde 1] ’s verklaring volgt dat hij bang was en hoopte dat het snel voorbij zou zijn. [27] Toen de mannen door hadden dat zij achtervolgd werden door de politie, zei één van de mannen dat [benadeelde 1] moest kijken of iemand hem gebeld had. [28] Ook hoorde [benadeelde 1] de mannen tegen de bestuurder zeggen dat hij niet naar
die plekmoest gaan. [29] De mannen zeiden tegen [benadeelde 1] dat hij geen domme dingen moest doen, dat hij moest meewerken en dat ze wisten waar zijn broertje op de crèche zit. Zij zouden anders naar hem toegaan. [30] Toen de telefoon van [benadeelde 1] weer werd aangezet bleek dat zijn moeder hem had gebeld. Omdat de mannen hem daartoe dwongen, belde [benadeelde 1] zijn moeder terug om te zeggen dat hij voor de grap was meegenomen. [31]
Camerabeelden voorafgaand aan de ontvoering
Het dossier bevat een aantal processen-verbaal waarin de op 10 januari 2023 opgenomen beelden van verschillende camera’s die zich in de nabijheid van de plaats delict bevinden, door verbalisanten zijn bekeken en beschreven.
Op de terechtzittingen van 13 februari 2023 is een aantal van voornoemde camerabeelden ook bekeken.
De verbalisanten hebben op de beelden onder meer het volgende waargenomen.
Om 07:36:20 uur komt een vrouw, die loopt uit de richting van de Tweede Jan Steenstraat ( [huisnummers 1] ), zichtbaar in beeld. Deze vrouw is later geïdentificeerd als verdachte (hierna: [verdachte] ). [verdachte] heeft ook bekend dat zij deze vrouw is. [32] Gelet hierop zal deze vrouw op de camerabeelden verder in het vonnis worden aangeduid als [verdachte] . [verdachte] steekt de Van Woustraat over en loopt in het verlengde van de Tweede Jan Steenstraat in de richting van de hogere nummering ( [huisnummers] ). Om 07:42:14 komt [verdachte] de Tweede Jan Steenstraat vanaf de hoge nummering uitlopen in de richting van de Van Woustraat en steekt over om in de richting van de Tweede Jan Steenstraat lagere nummering uit beeld te verdwijnen.
Om 07:48:46 uur komt [verdachte] weer het beeld in lopen vanuit de Tweede Jan Steenstraat, steekt de straat weer over en vervolgt haar weg terug de Tweede Jan Steenstraat in de richting van de hoge nummering. [33]
Om 07:50:05 uur is te zien dat een grijze Citroën C3 de Tweede Jan Steenstraat in komt rijden vanaf de Van Woustraat. Het voertuig wordt tien seconden later gevolgd door een witte bestelbus Fiat Talento en weer vijf seconden later komt een witte Citroën C3 in beeld.
De verbalisant die de beelden heeft bekeken, heeft in het proces-verbaal opgemerkt dat het onderzoeksteam er, gelet op de uitkomsten van nader onderzoek, van uitgaat dat deze drie voertuigen de Citroën C3 grijs met kenteken [kenteken 2] , de Fiat Talento met kenteken [kenteken 1] en de Citroën C3 wit met kenteken [kenteken 3] betreffen. [34]
Hoewel het kenteken van één van de drie voertuigen, te weten de grijze Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] niet door een getuige, op camerabeelden of anderszins bij de plaats delict is waargenomen, gaat de rechtbank ervan uit dat de op de beelden waargenomen grijze Citroën C3, de Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] betreft. Daarvoor is het volgende van belang.
Uit het dossier volgt dat de bij de ontvoering gebruikte Fiat Talento met kenteken [kenteken 1] is gehuurd bij [bedrijf] te Amsterdam. Medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna ook: [medeverdachte 5] ) heeft deze bestelbus en drie andere voertuigen, waaronder een Citroën C3 voorzien van kenteken [kenteken 3] en een Citroën C3 voorzien van kenteken [kenteken 2] op 8 januari 2023 omstreeks 12.30 uur bij [bedrijf] opgehaald. [35]
Bij de beschrijving van de beelden van een camera van een bedrijf gevestigd aan de Tweede Jan Steenstraat [huisnummer 3] te Amsterdam is om 08:36:47 uur de witte Citroën met kenteken [kenteken 3] door de verbalisant waargenomen. [36] Tevens volgt uit verstrekte ANPR-gegevens dat de gebruikte Fiat Talento met kenteken [kenteken 1] , de Citroën C3 voorzien van kenteken [kenteken 3] en de Citroën C3 voorzien van kenteken [kenteken 2] op 10 januari 2023 om 07:41 uur zijn geregistreerd op de Europaboulevard, komende uit de richting van de A10 gaande in de richting van het Europaplein. Deze locatie is hemelsbreed ongeveer 2 kilometer verwijderd vanaf de plaats delict en de rijrichting is hemelsbreed in de richting van de plaats delict. [37] De boordcomputer van de Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] heeft op 9 januari 2023 om 23:32 uur en op 10 januari 2023 om 10:33 uur en om 10:49 uur een zendmast aangestraald die valt onder de netwerkmeting van [adres 2] te Langbroek, de plek waar [benadeelde 1] naartoe gebracht zou worden. [38] De rechtbank houdt het er voor, gelet op het voorgaande, dat de op de beelden waargenomen grijze Citroën, de Citroën met kenteken [kenteken 2] betreft. Dit voertuig zal daarom verder in dit vonnis met kenteken [kenteken 2] worden aangeduid.
Om 07:50:40 uur is op beelden te zien dat de Fiat Talento op het trottoir voor perceel [huisnummer 2] parkeert. [39] De witte Citroën gaat naast de bus staan en staat langere tijd stil. [40]
Om 07:54:00 uur komt een persoon in beeld die loopt bij de achterzijde van de bus en die de linker laaddeur opent. Dit blijkt [verdachte] te zijn.
Om 07:54:15 uur is op dezelfde beelden te zien dat een tweede persoon aan komt lopen die de linker laaddeur weer sluit. Beiden verdwijnen uit beeld rechts van de bus. [41] De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting van 13 februari 2024 en (zoals medegedeeld ter terechtzitting van 5 maart 2024) in raadkamer bekeken. De rechtbank heeft op deze beelden waargenomen dat er licht en beweging in de laadruimte is te zien op het moment dat de linker laaddeur open wordt gemaakt.
De politie beschrijft dat de voor de ontvoering gebruikte ladder mogelijk via de zijdeur uit de bus wordt getild en bij de fietsenstalling wordt neergelegd, maar de verbalisant merkt op dat dit door overbelichting van de rechterzijde van de bus op de beelden niet te zien is. [42]
Om 07:57 uur komt een man het portiek Tweede Jan Steenstraat [huisnummer 4] in lopen en neemt plaats op de trap. [43] Uit bevindingen van de politie volgt dat deze man qua huidskleur, vorm van de kaak en neus sterke gelijkenissen vertoont met [medeverdachte 5] . [44] Op 28 februari 2023 om 21:48 uur, kort na een in een uitzending van Opsporing Verzocht getoonde still van deze man, is een gesprek opgenomen tussen [medeverdachte 5] en zijn vriendin [naam] . Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 5] onder meer het volgende gezegd:

Ik hoop alleen niet, dat iemand, die een hekel aan mij heeft.. (gelach) ... die dat ziet en gaat bellen.”, “Maar goed dat ben ik gewoon, met mijn kop”, “Jij herkent mij, want jij kent mij”, “Vaker met me pan op tv geweest”.[naam] bevestigt dat zij [medeverdachte 5] herkent. [45] Ook uit de verklaring die [verdachte] bij de politie heeft afgelegd volgt dat [medeverdachte 5] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) op de plaats delict aanwezig was en dat zij op de ochtend van 10 januari 2023 daar met hem aanwezig was en contact onderhield. [46]
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de man op de beelden, ook wel aangeduid als NN5, medeverdachte [medeverdachte 5] betreft. NN5 zal daarom verder in het vonnis worden aangeduid als [medeverdachte 5] .
Tot 08:18:00 uur loopt [medeverdachte 5] een paar keer weg vanaf en terug naar het portiek. Hij heeft om 07:59:30 uur en 08:18:00 uur een wit zakje in zijn hand. [47] De rechtbank acht het aannemelijk dat [medeverdachte 5] met het witte zakje de ring-deurbel van Tweede Jan Steenstraat [huisnummer 2] heeft afgeplakt. Op enig moment geeft [medeverdachte 5] een fluitsignaal. [48]
Rond 08:32:00 uur komt een tot op heden onbekend gebleven persoon, ook wel NN4 genoemd, in beeld. NN4 gaat op een vrijgekomen parkeerplek tegenover perceel [huisnummer 3] staan. [49] Rond 08:36:47 uur komt de witte Citroën C3 met kenteken [kenteken 3] aan rijden die parkeert op de plek waar NN4 staat te wachten. NN4 stapt vervolgens als bijrijder in deze Citroën. [50]
Camerabeelden van en na de ontvoering
Rond 08:37:07 uur loopt een persoon (naar later bleek aangever [benadeelde 1] ) richting de fietsenstalling rechts naast de bus. [51] [verdachte] stapt vervolgens uit via de bijrijderskant van de Fiat Talento bus. Zij loopt voor de bus langs en kijkt dan in de richting van portiek [huisnummer 4] waar [medeverdachte 5] zit. Er lijkt communicatie te zijn met [medeverdachte 5] . [52]
Om 08:37:50 uur lopen [benadeelde 1] en [verdachte] met een ladder naar de achterzijde van de bus. [53] In een geluidsopname is volgens de verbalisant op dat moment een vrouwenstem te horen die zegt: "
Is lang, dan zetten we hem er schuin in? Ja". [54]
Om 08:37:56 uur is te zien dat [benadeelde 1] de linker achterdeur van de bus opent en dat er onmiddellijk twee mannen, ook wel aangeduid als NN1 en NN2, uit de bus komen die hem overmeesteren en in de laadruimte van de bus duwen. Deze mannen zijn later geïdentificeerd als medeverdachten [medeverdachte 3] respectievelijk [medeverdachte 2] . Bovendien zijn zij degenen die in de laadruimte van het busje zaten toen de politie de bus op de Rijksweg A27 een stopteken gaf. Zij zijn hierop aangehouden. Deze mannen op de beelden zullen daarom verder in het vonnis worden aangeduid als [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] .
Op het moment dat [benadeelde 1] de deur opent is te zien dat [verdachte] haar linkerhand al richting de rechter oksel van [benadeelde 1] brengt. Zelfs als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] [benadeelde 1] vastgrijpen, is nog te zien dat [verdachte] [benadeelde 1] vastgrijpt bij zijn rechterarm. [benadeelde 1] belandt, nadat hij wordt vastgepakt, in een worsteling met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . [55] Op dit moment is te horen dat iemand, vermoedelijk [benadeelde 1] , hard schreeuwt: "
serieus?”, gevolgd door paniekerig hulpgeroep. [56] Te zien is dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] [benadeelde 1] richting de bus trekken. [57] [verdachte] pakt de ladder van de grond en schuift deze kennelijk door de zijdeur de bus in. [58]
Rond 08:38:30 uur ziet de verbalisant NN4 als bestuurder in de C3 stappen en NN3 wegrennen in de richting van de witte bus waar [benadeelde 1] in werd getrokken. NN3 stapt in de bus als bestuurder. [59] NN3 is later geïdentificeerd als medeverdachte
[medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ) en aangehouden als bestuurder van de bij de ontvoering gebruikte bus.
Rond 08:38:32 uur loopt [medeverdachte 5] voor de witte C3 langs in de richting van de Hemonystraat. [verdachte] loopt kort daarna dezelfde richting op. Vervolgens rijdt de bus met hoge snelheid weg richting de Hemonystraat/Amsteldijk. Ook de witte Citroën C3 komt in beeld en rijdt dezelfde kant op. [60]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 februari 2024 bekend dat zij aangever [benadeelde 1] op de ochtend van 10 januari 2023 heeft gevraagd haar te helpen een ladder in de bestelbus met kenteken [kenteken 1] te leggen. Zij zou dit naar eigen zeggen hebben gedaan omdat een kennis van haar, [medeverdachte 5] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ), haar had gevraagd een jongen aan te spreken die hem ontliep. Hij zou een vrouwenstem nodig hebben om met de jongen in contact te komen. [medeverdachte 5] had haar in de ochtend van 10 januari 2023 verteld wat zij precies moest doen en hij had haar ook gezegd dat er nog andere personen in de straat aanwezig waren. Nadat de jongen was meegenomen in de bus, is verdachte met [medeverdachte 5] naar het vakantiehuis op het adres [adres 2] in Langbroek gereden. Zij zouden daar ongeveer veertig minuten aanwezig zijn geweest. [61]
Verdachte heeft verklaard dat zij geen idee had dat de jongen ontvoerd zou worden, en evenmin dat het een minderjarige jongen betrof. Doordat zij in shock raakte toen de twee mannen uit de laadruimte sprongen, heeft zij gehandeld zoals zij heeft gedaan. Het was niet haar bedoeling om de jongen in de bus te duwen of om mee te werken aan de ontvoering van die jongen.
4.3.2.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is met de verdediging en het Openbaar Ministerie van oordeel dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gijzeling.
Dat het oogmerk van verdachte en/of haar medeverdachten gericht was op een ander te dwingen iets wel of niet te doen, zoals vereist bij gijzeling, is op basis van het dossier niet komen vast te staan. Dat betekent dat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen van gijzeling zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich wel heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde 1] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank stelt vast dat aangever [benadeelde 1] op 10 januari 2023 rond 08:35 uur wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd, nadat hij in de laadruimte van een bus van het merk Fiat met kenteken [kenteken 1] is getrokken. [verdachte] heeft, nadat zij een seintje kreeg van [medeverdachte 5] , aangever [benadeelde 1] door middel van een truc met een ladder richting de bestelbus gelokt. Toen [benadeelde 1] de deur van de laadruimte opende sprongen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] tevoorschijn. [verdachte] had [benadeelde 1] al vast bij zijn oksel en zij liet, toen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] [benadeelde 1] vastpakten, niet los. Ook werd een hand over [benadeelde 1] ’s mond geplaatst om te voorkomen dat hij nog kon schreeuwen. Na een worsteling en hevig verzet van [benadeelde 1] werd hij door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de bus in getrokken en door [verdachte] daartoe vastgehouden. [medeverdachte 1] rende op datzelfde moment vanaf de Citroën C3 ( [kenteken 3] ) die dicht bij de bus geparkeerd stond richting de bus en nam hierin als bestuurder plaats. In de tussentijd heeft [verdachte] de ladder in de bus gelegd. Kort hierop reed de bus weg in de richting van het vakantiehuis op het adres [adres 2] in Langbroek. Verdachte is vervolgens met [medeverdachte 5] naar het vakantiehuis in Langbroek gereisd in de Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] . [benadeelde 1] is ongeveer 40 minuten van zijn vrijheid beroofd geweest.
De verklaring van verdachte dat zij niet wist dat [benadeelde 1] ontvoerd zou worden en haar opzet daar niet op gericht was, vindt de rechtbank in het licht van de volgende feiten en omstandigheden niet geloofwaardig.
[verdachte] heeft om 07:54:00 uur de linker laaddeur aan de achterzijde van de bus geopend, terwijl er op dat moment licht en beweging in de laadruimte te zien is. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zaten op dat moment in de laadruimte. De rechtbank houdt het bij die stand van zaken er voor dat [verdachte] moet hebben gezien en daarmee moet hebben geweten dat in de laadruimte twee mannen zaten.
Dat verdachte in shock zou zijn geweest toen [benadeelde 1] de bus in werd getrokken, verhoudt zich niet tot het voorgaande, maar ook niet tot haar gedragingen tijdens de ontvoering. Uit de processen-verbaal waarin de camerabeelden zijn beschreven volgt dat verdachte haar linkerhand al richting de rechteroksel van [benadeelde 1] brengt op het moment dat hij de deur van de laadruimte opende. Deze plek onder de oksel is bemonsterd ten behoeve van een DNA-onderzoek. Hiervan is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal vier donoren. Het DNA-profiel van zowel verdachte als [benadeelde 1] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-mengprofiel is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer kort gezegd verdachte één van de donoren is dan wanneer dat niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte de donor is van een deel van het celmateriaal dat is afgenomen aan de rechtermouw bij de oksel van de jas, en daarmee dat verdachte hem dus op die plek heeft vastgepakt. [62]
Toen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] tevoorschijn sprongen en zij [benadeelde 1] de laadruimte in probeerden te trekken, liet verdachte [benadeelde 1] niet los, terwijl duidelijk was dat [benadeelde 1] zich hevig verzette. Pas toen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] [benadeelde 1] onder controle leken te hebben, liet zij los. Evenmin verhoudt het in shock zijn zich met het adequate handelen van verdachte erna. Op de beelden is te zien dat verdachte, nadat zij [benadeelde 1] heeft losgelaten, de ladder snel van de grond pakt en weer in de bus legt.
De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het in de bus krijgen van [benadeelde 1] , dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte [verdachte] wist dat de jongen die zij ging aanspreken ontvoerd zou worden en dus dat haar opzet hierop gericht was.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als medepleger van de wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden aangemerkt. Verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 5] en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] .
Verdachte heeft een essentiële bijdrage aan de ten laste gelegde ontvoering geleverd. Verdachte heeft [benadeelde 1] naar de bus gelokt, geholpen hem in de bus te krijgen en voorkomen dat hij weg kon komen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen waarnaar in rubriek 4.3.1. is verwezen, bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
op 10 januari 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde 1] (geboren op [geboortedag 2] 2007) wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd door:
- de fiets van die [benadeelde 1] te blokkeren met een ladder en
- aan die [benadeelde 1] te vragen om te helpen de ladder achterin een bus (Fiat Talento met kenteken [kenteken 1] ) te tillen en
- ( terwijl die [benadeelde 1] om hulp en “Nee!” schreeuwt) met kracht die [benadeelde 1] die bus in te duwen en trekken en voorkomen dat hij weg kan komen en
- de polsen van die [benadeelde 1] te boeien (met handboeien) en
- een hand over de mond van die [benadeelde 1] te doen en die [benadeelde 1] een
gagball in de mond te doen en
- een doek of (geblindeerde) skibril over het hoofd en de ogen van die [benadeelde 1] te trekken/binden
en de ogen van die [benadeelde 1] te bedekken en
die [benadeelde 1] op zijn buik in de laadruimte van de bus te leggen en die [benadeelde 1] op de vloer van de laadruimte in bedwang te houden en die [benadeelde 1] zittend tegen de cabinedeur van die laadruimte te zetten en
- de sleutels en telefoon van die [benadeelde 1] af te nemen en
- die [benadeelde 1] te dwingen mee te rijden en
- toen de moeder van die [benadeelde 1] belde die [benadeelde 1] (op dwingende wijze) te zeggen dat hij geen domme dingen moest doen en
- die [benadeelde 1] mee te nemen naar een vakantiehuis (te weten op [adres 2] te Langbroek) als beoogde ontvoeringsplaats voor die [benadeelde 1] .

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar. Verder vordert de officier van justitie oplegging van een maatregel tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod rondom de woning aan de [adres 3] te Amsterdam voor de duur van vijf jaar met een vervangende hechtenis van 1 (één) week per overtreding.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt de vordering van de officier van justitie disproportioneel en veel te hoog in relatie tot straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. De verdediging meent dat oplegging van de maximale taakstraf in dit geval passend is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de zaak
Op 10 januari 2023 in de vroege ochtend spreekt een vrouw met een ladder een vijftienjarige jongen aan op de Tweede Jan Steenstraat te Amsterdam. Zij vraagt of hij wil helpen om de ladder in de laadruimte van een busje te zetten. Dat doet hij en vrijwel meteen trekken twee medeverdachten hem op een gewelddadige manier in het busje en wordt hij ontvoerd. Verschillende omstanders en buurtbewoners zien en horen dit. De rechtbank vindt dit een zeer schokkende gebeurtenis vanwege de impact op het jeugdige slachtoffer en vanwege de gevoelens van onveiligheid die hierdoor zijn aangewakkerd, ook in de buurt waar het is gebeurd.
In totaal heeft het slachtoffer 40 minuten in de bus gezeten met een gag-ball in zijn mond, handboeien om en iets voor zijn ogen waardoor het zicht hem wordt ontnomen. Tijdens de rit moest hij met zijn moeder bellen, die hij angstig aan de telefoon kreeg en tegen wie hij moest veinzen dat alles goed was en dat het slechts om een grap zou gaan. Dit alles moet een zeer angstige en vernederende situatie zijn geweest. Toen het busje werd staande gehouden en de jongen de bus uit kwam liep hij geboeid, wankel en was hij erg ontdaan.
Namens het slachtoffer is bij het uitoefenen van het spreekrecht tot uitdrukking gebracht dat hij de ontvoering nog steeds onwerkelijk vindt en niet te bevatten. Zo is namens hem ter zitting verklaart: “
Vanaf die dag is het voor mij een gevecht om het normale leven weer op te pakken. Dat lukt mij eigenlijk niet. Ik voel mij nog steeds erg onveilig, ook in mijn eigen straat. Het veilige gevoel dat ik en mijn gezin hadden is voorgoed verdwenen. Geen enkele straf kan ons dit veilige gevoel nog ooit teruggeven.” Hieruit blijkt de ongelooflijke impact die deze ontvoering op het slachtoffer heeft gemaakt.
De rechtbank heeft geen motief vast kunnen stellen en daar ook geen rekening mee kunnen houden. Dat er een aanleiding moet zijn geweest voor de ontvoering van [benadeelde 1] lijkt onmiskenbaar. De verdachten hebben echter hun verantwoordelijkheid niet genomen en hebben geen opening van zaken gegeven.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden alleen is veroordeeld voor winkeldiefstallen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 25 augustus 2023. De psycholoog heeft gerapporteerd dat er geen aanwijzingen bestaan voor een eventuele psychische stoornis, terwijl een eventuele verstandelijke handicap wordt uitgesloten. De diagnostische conclusies leveren geen basis voor een gedragsdeskundig interventieadvies vanuit forensisch kader.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 6 februari 2024. De reclassering heeft gerapporteerd dat het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat en het risico op onttrekking van verdachte als laag-gemiddeld. Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod, locatieverbod en inzage in financiën.
Vergelijkbare zaken
Het wettelijk strafmaximum voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving is acht jaar. De rechtbank heeft gekeken naar welke straffen in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Wat daarbij opvalt is dat rechtbanken en gerechtshoven voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving uiteenlopende straffen opleggen: van taakstraffen tot lange(re) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Uitzonderlijk in deze zaak is enerzijds dat het om een minderjarig slachtoffer gaat. Dat werkt strafverzwarend. Anderzijds gaat in andere zaken een wederrechtelijke vrijheidsberoving vaak gepaard met mishandeling of bedreiging met een wapen. In dit geval is dat gelukkig niet aan de orde geweest. Door doortastend en snel optreden van de politie heeft de ontvoering in deze zaak niet langer dan 40 minuten geduurd. Het plan van de ontvoerders om hem naar een vakantiehuis te brengen met geblindeerde ramen, is daarom niet uitgevoerd. Dit zal dan ook niet meewegen in de strafmaat.
Recent nog heeft de rechtbank Amsterdam in het onderzoek Catanzaro (o.a. ECLI:NL:RBAMS:2024:1319) straffen opgelegd van 30 en 33 maanden voor een ontvoering waarbij het slachtoffer urenlang is rondgereden, naar verschillende locaties is gebracht en waarbij geweld is toegepast en het slachtoffer is bedreigd met een vuurwapen en hij gedwongen is goederen af te staan.
In het licht van onder andere deze uitspraken vindt de rechtbank de vordering van de officier van justitie veel te hoog en zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 24 (vierentwintig) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Verdachte heeft niet in de bus gezeten waarmee de ontvoering heeft plaatsgevonden. Ook heeft zij niet in de chatgroep gezeten waar de ontvoering besproken werd en waarin men onderling contact hield tijdens de ontvoering. Wel heeft zij een cruciale rol gespeeld in de ontvoering door het slachtoffer naar het busje te lokken. Hierdoor kon het slachtoffer door medeverdachten en met haar hulp in de laadruimte van de bus getrokken worden. Aangezien verdachte een beperktere rol heeft gehad dan de andere verdachten die worden veroordeeld, krijgt zij de laagste straf.
Daarnaast wordt een maatregel tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v Sr opgelegd in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer voor een periode van drie jaar met vervangende hechtenis van 1 (één) week per overtreding. De rechtbank vindt het geen toegevoegde waarde hebben om daarnaast nog een gebiedsverbod ex artikel 38v Sr op te leggen.
Voorlopige hechtenis
Verdachte is op 8 maart 2023 in verzekering en op 10 maart 2023 in bewaring gesteld. Op 20 maart 2023 is de gevangenhouding van verdachte bevolen voor de duur van 90 dagen. Op 12 september 2023 is de voorlopige hechtenis geschorst met ingang van 13 september 2023. Op 9 januari 2024 is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven vanwege overtreding van meerdere aan de schorsing verbonden voorwaarden. Op 9 januari 2024 is andermaal de voorlopige hechtenis geschorst met ingang van 9 januari 2024.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorlopige hechtenis moet herleven met ingang van de datum van de einduitspraak in eerste aanleg. De rechtbank heeft dit opgevat als een verzoek tot opheffing van de schorsing. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot opheffing van de schorsing moet worden afgewezen. De raadsman vindt het verstandig dat verdachte haar kind kan voorbereiden op een gevangenisstraf.
Aangezien de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van langere duur oplegt, de voorlopige hechtenis van verdachte vanaf 9 januari 2024 geschorst is en verdachte sindsdien de tijd heeft gehad om haar zoon voor te bereiden op een eventuele detentie, ziet de rechtbank – in het licht van de gegeven onderbouwing – geen aanleiding om het verzoek tot opheffing van de schorsing van verdachte af te wijzen. Dat betekent dat het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis zal worden toegewezen.

9.Beslag

9.1.
De in beslag genomen voorwerpen
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Ladder (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6286907)
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6310939, Samsung)
3. 1 STK Simkaart van zaktelefoon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6310937, Lebara).
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen goederen verbeurd dienen te worden verklaard, nu deze goederen gebruikt zijn om het strafbare feit te plegen.
9.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de in beslag genomen kleding en telefoons aan verdachte terug te geven.
Van de in beslag genomen ladder doet verdachte afstand.
9.4.
Oordeel van de rechtbank
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder 1 genoemde ladder.
Teruggave aan beslagene/verdachte
De onder 2 en 3 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe. Aangezien deze voorwerpen gelet op de daartoe geldende wettelijke bepalingen niet voor onttrekking aan het verkeer vatbaar zijn en niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komen, beslist de rechtbank dat deze aan verdachte worden teruggegeven.
Het dossier bevat een kennisgeving van inbeslagneming van een zwarte lange stoffen jas (PL1300-2023007331-6310968) en een kennisgeving van inbeslagneming van een zwarte lange jas (PL1300-2023007331-6310948) die onder verdachte in beslag zijn genomen. Ook deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Aangezien deze voorwerpen gelet op de daartoe geldende wettelijke bepalingen niet voor onttrekking aan het verkeer vatbaar zijn en niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komen, beslist de rechtbank dat deze aan verdachte worden teruggegeven.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
De vorderingen
Als benadeelde partijen hebben in dit strafproces schadevergoeding gevorderd:
  • het slachtoffer [benadeelde 1] ,
  • de moeder van het slachtoffer [benadeelde 2] .
Hun vorderingen tot schadevergoeding hebben betrekking op verschillende soorten schade, waaronder ook zogenoemde shockschade.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert € 1.500,00 aan vergoeding van materiële schade (toekomstige medische (reis- en parkeer)kosten) en € 12.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de benadeelde partij het volgende aangevoerd.
De materiële schade betreft toekomstige kosten. De gestelde kosten zijn nog niet gemaakt. Deze schadepost is opgenomen voor het geval hoger beroep wordt ingesteld. De benadeelde partij gaat er vanuit dat hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit deel van zijn vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij aangevoerd dat hij als gevolg van de ontvoering angsten heeft ontwikkeld en moeite heeft mensen te vertrouwen. Hierdoor wordt hij belemmerd in zijn bewegingsvrijheid. Hij heeft een doorverwijzing van de huisarts gekregen naar Levvel, zodat hij kan worden behandeld voor zijn psychische klachten. Ter onderbouwing hiervan heeft de benadeelde partij een kopie van de doorverwijzing overgelegd.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert € 1.800,00 aan vergoeding van materiële schade (toekomstige medische (reis- en parkeer)kosten en kapotte telefoon) en € 7.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft de benadeelde partij het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de benadeelde partij het volgende aangevoerd. De medische (reis- en parkeer)kosten betreffen toekomstige kosten. De gestelde kosten zijn nog niet gemaakt. Deze schadepost is enkel opgenomen voor het geval er hoger beroep wordt ingesteld. De benadeelde partij gaat er vanuit dat zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit deel van haar vordering. [benadeelde 1] had ten tijde van de ontvoering een IPhone 10X bij zich. De benadeelde partij heeft deze telefoon aangeschaft. Nadat de telefoon kapot is gegaan, heeft de benadeelde partij een IPhone 12 voor [benadeelde 1] gekocht. De schade wordt begroot op € 300,00 en de benadeelde partij kan deze schade ex artikel 6:107 lid 1 sub a BW als verplaatste schade vorderen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij gesteld dat zij grote angst heeft gehad over of haar zoon terug zou komen en hoe zij hem terug zou krijgen. Als gevolg hiervan is zij gediagnosticeerd met post traumatische stressklachten en ondergaat zij daarvoor behandeling bij een psycholoog gericht op traumaverwerking. Ter onderbouwing hiervan heeft de benadeelde partij een kopie van een e-mail van een klinisch psycholoog-psychotherapeut overgelegd. De benadeelde partij verzoekt primair de immateriële schade als shockschade toe te wijzen en subsidiair om de vordering toe te wijzen analoog aan de criteria van shockschade op grond van artikel 6:106 sub b BW (aantasting in de persoon anderszins).
10.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het immateriële deel van de vordering van [benadeelde 1] voldoende is onderbouwd en hoofdelijk kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 1] dient volgens de officier van justitie in het materiële deel van zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu die kosten nog niet zijn gemaakt.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Het materiële deel van de vordering van [benadeelde 2] dat ziet op de kapotte telefoon, kan hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij dient in het deel dat ziet op de toekomstige kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu die kosten nog niet zijn gemaakt.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in het immateriële deel van de vordering, omdat vergoeding van shockschade niet in dit strafgeding kan worden gevorderd..
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1]
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij, in lijn met wat namens de benadeelde partij daarover zelf naar voren is gebracht, niet-ontvankelijk in zijn vordering voor wat betreft de materiële schade. Toekomstige schade is – gelet op de aard ervan – niet eenvoudig vast te stellen, ook omdat in dit geval enige (deskundige) onderbouwing ontbreekt. Dit deel van de vordering vereist dan ook nader onderzoek en leent zich daarom niet voor behandeling in het strafproces.
Immateriële schade
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon door (i) het oplopen van lichamelijk letsel, door (ii) schade in zijn eer of goede naam of (iii) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder 6:106 onder b sub iii BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Gezien de aard en de ernst van wat de benadeelde partij zelf heeft moeten ondergaan, is evident dat artikel 6:106 onder b sub iii BW een grondslag biedt voor vergoeding van immateriële schade die de benadeelde partij als slachtoffer van een ernstig misdrijf heeft opgelopen. Dat het hier gaat om een gebeurtenis die bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok heeft veroorzaakt, acht de rechtbank alleszins begrijpelijk en aannemelijk geworden. Het feit dat de benadeelde partij nog aan de start staat van zijn behandeltraject en het bestaan van geestelijk letsel daarom nog niet door een deskundige is vastgesteld, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank stelt daarom vast dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 5.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader(s) betaalt/betalen, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 60 dagen.
[benadeelde 2]
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de toekomstige kosten, in lijn met wat namens de benadeelde partij daarover zelf naar voren is gebracht, niet-ontvankelijk in haar vordering. Toekomstige schade is – gelet op de aard ervan – niet eenvoudig vast te stellen, ook omdat in dit geval enige (deskundige) onderbouwing ontbreekt. Dit deel van de vordering vereist dan ook nader onderzoek en leent zich daarom niet voor behandeling in het strafproces.
De rechtbank wijst de gevorderde kosten met betrekking tot de telefoon af, nu het causale verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade aan de telefoon niet is komen vast te staan, zodat niet aangenomen kan worden dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden.
Immateriële schade
Recht op vergoeding van immateriële schade zoals hiervoor onder artikel 6:106 onder b sub (iii) BW bedoeld, bestaat ook als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, wat zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond (zogenoemde ‘shockschade’).
De Hoge Raad heeft op 28 juni 2022 een lijn uitgezet voor de beoordeling van verzoeken tot vergoeding van shockschade. De Hoge Raad heeft in dit arrest overwogen dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar.
De rechtbank sluit haar ogen niet voor het feit dat de ontvoering van haar zoon een impact op de benadeelde partij als moeder heeft gehad en misschien nog wel steeds heeft. Die erkenning kan alleen geen grond voor aansprakelijkheid voor shockschade zijn, nu niet gesteld of gebleken is dat [benadeelde 1] gewond is geraakt door de ontvoering. Reeds hierom is toewijzing van de vordering ten aanzien van de shockschade niet aan de orde.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de persoon van de benadeelde in artikel 6:106 BW onder b degene betreft die zelf is getroffen door de onrechtmatige daad [63] , zodat ten aanzien van naasten in het wettelijk systeem geen plaats is voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die
geenshockschade is. Ook voor zover de vordering ziet op toekenning van geleden immateriële schade op de grondslag van de aantasting in de persoon op andere wijze (zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW), wordt deze – nu het gaat om een vordering van een naaste en niet van het primaire slachtoffer zelf – afgewezen.
De gevorderde shockschade wordt afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
24 (zegge vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (zegge drie) jaren
op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2007.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (zegge één week)voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 (zegge zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Ladder (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6286907).
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6310939, Samsung)
3. 1 STK Simkaart van zaktelefoon (Omschrijving: PL1300-2023007331-G6310937, Lebara)
4. 1 zwarte lange stoffen jas (PL1300-2023007331-6310968)
5. 1 zwarte lange jas (PL1300-2023007331-6310948).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe tot een bedrag van
€ 5.000,00 (zegge vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 10 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat
€ 5.000,00 (zegge vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 10 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of haar mededaders aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij vervalt.
Verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering (voor wat betreft de toekomstige medische (reis- en parkeer)kosten).
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige, rubriek 3, p. 11.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, rubriek 3, p. 14 en 15.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, rubriek 3, p. 18.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, rubriek 3, p. 15.
6.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 1.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, rubriek 3, p. 2.
8.Proces verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 4.
9.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 6.
10.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 6 en 7.
11.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 27.
12.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 7.
13.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 57 en 58.
14.Proces-verbaal van bevindingen tactische doorzoeking [kenteken 1] , rubriek 5, p. 88.
15.Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Fiat [kenteken 1] ), rubriek 8, p. 74.
16.Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Fiat [kenteken 1] ), rubriek 8, p. 74.
17.Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Fiat [kenteken 1] ), rubriek 8, p. 74.
18.Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Fiat [kenteken 1] ), rubriek 8, p. 73 en 74.
19.Proces-verbaal aangifte, rubriek 2, p. 1 en 2.
20.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 9 en 10.
21.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 10.
22.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 14.
23.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 11.
24.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 8.
25.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 12.
26.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 10.
27.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 13 en proces-verbaal aangifte, rubriek 2, p. 2.
28.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 14.
29.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 15
30.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 13
31.Proces-verbaal van verhoor aangever, rubriek 2, p. 14 en 15.
32.De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2024 heeft afgelegd.
33.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 448 en 449.
34.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 449 en 450.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige, rubriek 3, p. 24-26 en proces-verbaal van verhoor getuige, rubriek 3, p. 35 en proces verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 184.
36.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 66.
37.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 195 en 196.
38.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 267 en 268.
39.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 451.
40.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 452.
41.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 453.
42.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 453.
43.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 453.
44.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 284.
45.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 285.
46.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 24 maart 2023, persoonsdossier [verdachte] , p. 28-30.
47.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 453 en 455.
48.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 24 maart 2023, persoonsdossier [verdachte] , p. 26 en proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 83 .
49.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 65.
50.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 66.
51.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 12 en proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 456.
52.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 13 en 14 en proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 456.
53.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 15 en proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 456.
54.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 456.
55.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 16.
56.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 456.
57.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 16.
58.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 18 en proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 456.
59.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 68 en proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 19.
60.Proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 68-71 en proces-verbaal van bevindingen, rubriek 5, p. 457.
61.De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2024 heeft afgelegd.
62.Geschrift, te weten een rapport DNA-onderzoek, rubriek 8, p. 1-5.