ECLI:NL:RBAMS:2024:2668

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
13.033.049-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering ten behoeve van executie van vrijheidsstraffen met betrekking tot Europees aanhoudingsbevel

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering goedgekeurd, ondanks verweren van de verdediging met betrekking tot evenredigheid en mogelijke schending van grondrechten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, had te maken met twee onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen die voortvloeiden uit eerdere voorwaardelijke straffen, welke omgezet waren vanwege het niet voldoen aan betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat er geen grondrechten worden geschonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat een nieuw EAB geen beletsel vormt voor de feitelijke overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de Poolse justitiële autoriteit de mogelijkheid heeft om na de overlevering aanvullende verzoeken in te dienen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.033.049-24
Datum uitspraak: 7 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 31 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 mei 2021 door de
Sąd Okręgowy w Ostrolęce II Wydzial Karny (Ostrolęka Regional Court, II Criminal Division), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 maart 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. S.T.M. Eijsbouts, advocaat te Amsterdam, die waarnam voor haar kantoorgenoot mr. T.H.L. Kneepkens, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst tot 27 maart 2024, omdat de raadsvrouw door omstandigheden op zeer korte termijn voor haar kantoorgenoot moest waarnemen en daarom geen tijd meer had om het overleveringsverzoek met mr. Kneepkens en de opgeëiste persoon te bespreken. De rechtbank was daarom van oordeel dat mr. Eijsbouts de tijd moest krijgen om de verdediging te kunnen voorbereiden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding (onder gelijktijdige schorsing) van de opgeëiste persoon bevolen.
Op de zitting van 27 maart 2024 heeft de rechtbank, met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon, het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 13 maart 2024. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsvrouw mr. S.T.M. Eijsbouts, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Bij tussenuitspraak van 10 april 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en voor bepaalde tijd geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om de na sluiting van het onderzoek ter zitting ontvangen stukken, die een door haar gevoerd verweer zouden onderbouwen, te laten vertalen.
Op de zitting van 23 april 2024 heeft de rechtbank, met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon, het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 10 april 2024. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsvrouw mr. L. Pothast, die waarneemt voor mr. S.T.M. Eijsbouts, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Ter zitting is opnieuw om aanhouding verzocht om de afhandeling van een aantal in Polen ingediende, dan wel in te dienen, verzoeken af te wachten. De opgeëiste persoon is namelijk met behulp van een Poolse advocaat bezig om een betalingsregeling te treffen, er is een verzoek tot intrekking van het EAB ingediend (dat kan worden ingewilligd zodra aan de betalingsverplichtingen is voldaan) en de mogelijkheid van een gezamenlijk vonnis wordt onderzocht, wat tot een strafreductie kan leiden. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek ter zitting afgewezen omdat de betalingsregeling nog niet geconcretiseerd is, de opgeëiste persoon nog geen enkele betaling heeft verricht en geenszins vaststaat dat het EAB (op korte termijn) zal worden ingetrokken.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
a judgement in force by the District Court in Ostrów Mazowiecka dated 25 June 2014 (II K 2/13);
a judgement in force by the District Court in Ostrów Mazowiecka dated 23 June 2014 (II K 625/13).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van één jaar en zes maanden (in vonnis 1. met zaaknummer II K 2/13) en twee jaren (in vonnis 2. met zaaknummer II K 625/13), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen. Beide straffen moeten door de opgeëiste persoon nog in hun geheel worden uitgezeten.
Door de opgeëiste persoon is aangevoerd dat beide vrijheidsstraffen voorwaardelijk waren opgelegd en vanwege het niet voldoen aan een betalingsverplichting zijn omgezet in onvoorwaardelijke straffen. Uit de nadien verstrekte informatie blijkt dat dit inderdaad het geval is.
In vonnis 1. (II K 2/13) was de opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk opgeschort voor de duur van een proeftijd van 2 (twee) jaar en was aan de opgeëiste persoon een verplichting tot betaling van een schadevergoeding opgelegd. De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf is bij beslissing van de Districtsrechtbank te Ostrów Mazowiecka, Executieve Afdeling van Sector II Strafrecht, van 2 september 2015 bevolen omdat de opgeëiste persoon niet bereikbaar was voor de reclassering (zij had geen adreswijziging doorgegeven) en de schade niet had vergoed.
In vonnis 2. (II K 625/13) was de opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk opgeschort voor de duur van 4 (vier) jaar en was aan de opgeëiste persoon een verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers opgelegd. Ook ten aanzien van dat vonnis geldt dat bij beslissing van de Districtsrechtbank te Ostrów Mazowiecka, Executieve Afdeling van Sector II Strafrecht, van 10 november 2015 de tenuitvoerlegging van de straf is bevolen omdat de opgeëiste persoon niet bereikbaar was voor de reclassering (zij had geen adreswijziging doorgegeven) en de schade niet had vergoed.
Voormelde vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Tussenuitspraak van 10 april 2024

Bij tussenuitspraak is reeds geoordeeld over de weigeringsgrond als bedoeld in artikel
12 OLW en de strafbaarheid van de feiten. De beoordelingen worden hier als herhaald
en ingelast beschouwd.

5.Evenredigheid en grondrechtenschending

5.1
Inleiding
De raadsvrouw heeft ter zitting van 27 maart 2024 in het kader van haar aanhoudingsverzoek een standpunt ingenomen dat ziet op de evenredigheid van het EAB en een potentiële grondrechtenschending. De rechtbank zal deze punten thans bespreken omdat zij hierover nog niet in haar tussenuitspraak van 10 april 2024 heeft geoordeeld. Verder heeft de raadsvrouw ter zitting van 23 april 2024 nog aangevoerd dat er recent een tweede EAB ten aanzien van de opgeëiste persoon is ontvangen, waarop toch nog eerst zal moeten worden beslist door de rechtbank.
5.2
Standpunten van de opgeëiste persoon en de officier van justitie
De raadsvrouw heeft in het kader van het aanhoudingsverzoek aangevoerd dat de opgeëiste persoon met behulp van haar Poolse advocaat bezig is met een aantal verzoeken bij de Poolse rechtbank die zien op het treffen van een betalingsregeling dan wel het wijzen van een verzamelvonnis, als gevolg waarvan het EAB zou worden ingetrokken. Er bestaat aldus een mogelijkheid waarin uitstel tot afstel (te weten: intrekking van het EAB) kan leiden, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft betoogd dat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd, zij in totaal drie-en-een-half jaar gedetineerd raakt op grond van vonnissen die in eerste aanleg voorwaardelijk zijn opgelegd. De opgeëiste persoon kon door omstandigheden (waaronder het overlijden van haar vorige partner) niet aan de daaraan gekoppelde betalingsverplichting voldoen. Er was geen sprake van onwil aan haar zijde. Overlevering zou ertoe leiden dat de opgeëiste persoon in Polen aan een disproportionele bestraffing wordt blootgesteld, mede gelet op de gevolgen die het voor haar heeft. Ingevolge artikel 49, derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) moet een dergelijke schending worden uitgesloten en als die mogelijkheid bestaat, namelijk door de zaak aan te houden en de beslissingen op de verzoeken af te wachten, dan moet de rechtbank dat toestaan. De opgeëiste persoon woont al sinds 2014 in Nederland en heeft hier werk en een nieuwe partner. Zij begint binnenkort aan een cursus om de Nederlandse taal te leren. Slechts omdat zij tussen 2018 en 2020 niet in Nederland was vanwege een eerdere overlevering aan Polen, kan geen geslaagd beroep op een gelijkstelling met een Nederlander worden gedaan. De nu uit te zitten straf is disproportioneel en daarom wordt een beroep op de redelijkheid van de rechtbank gedaan.
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel of een grondrechtenschending als de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toestaat. Het overleveringsverzoek ziet op de tenuitvoerlegging in Polen van twee aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraffen en is in geen enkel opzicht onevenredig. Dat deze straffen aanvankelijk voorwaardelijk zijn opgelegd maakt dit niet anders, nu in Polen tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen is besloten. Er is voorts geen reële verwachting dat de verzoeken die door de opgeëiste persoon in Polen zijn ingediend op een redelijke termijn een kans van slagen hebben. Het samenvoegingsvonnis, of
joint judgmentwaar in Polen om zou worden gevraagd, lijkt hoe dan ook geen kans van slagen te hebben nu nog niet uitgezeten vrijheidsstraffen niet kunnen worden samengevoegd met vrijheidsstraffen die reeds zijn ondergaan.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Naar de rechtbank begrijpt heeft de raadsvrouw willen betogen dat het niet aanhouden van de
behandeling van het overleveringsverzoek en het toestaan van de overlevering tot gevolg kan hebben dat de straffen in Polen tenuitvoergelegd worden, hetgeen in strijd zou komen met het evenredigheidsbeginsel en bovendien tot een grondrechtenschending zou leiden.
De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek ter zitting van 23 april 2024 afgewezen. Daarnaast komt de rechtbank tot het oordeel dat de overlevering kan worden toegestaan. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd maakt dit niet anders. De rechtbank acht hiervoor het volgende redengevend.
Evenredigheid
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. De rechtbank verwijst naar de hierna geciteerde rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ).
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. Het besluit van de Poolse rechter om in deze zaak een EAB uit te vaardigen gaat niet verder dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit – het voorkomen van straffeloosheid – te verwezenlijken. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd maakt dit niet anders. De tenuitvoerlegging van het EAB kan onder uitzonderlijke omstandigheden onevenredig worden geacht ten opzichte van de opgeëiste persoon, maar van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
Schending grondrechten
Uit hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd volgt ook niet, dat het toestaan van overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen - een grondrechtenschending op zou leveren.
De raadsvrouw heeft verwezen naar artikel 49, derde lid, Handvest, dat luidt:
De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.
Niet aanhouden en (dus) toestaan van de overlevering is volgens de raadsvrouw in strijd met artikel 49, derde lid, Handvest, omdat de opgeëiste persoon dan een vrijheidsstraf van in totaal drie-en-een-half jaar moet uitzitten.
De rechtbank verwijst echter naar het arrest van het HvJ van 14 juli 2022 [5] waarin is geoordeeld:
65 Om te beginnen wordt in het bij kaderbesluit 2002/584 ingevoerde systeem de naleving van het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen namelijk gewaarborgd door de rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. Het Hof heeft verklaard dat het waarborgen van de rechten van de betrokkene wiens overlevering wordt verzocht in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de uitvaardigende lidstaat is [arresten van 23 januari 2018, Piotrowski, C 367/16, EU:C:2018:27, punt 50, en 6 december 2018, IK (Uitvoering van een bijkomende straf), C 551/18 PPU, EU:C:2018:991, punt 66].
66 Voorts komt, zoals de advocaat-generaal in punt 63 van zijn conclusie heeft opgemerkt, het mogelijk onevenredige karakter van de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde straf niet voor in de gronden tot verplichte en facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel die worden vermeld in de artikelen 3, 4 en 4 bis van kaderbesluit 2002/584.
Reeds hierom treft het verweer geen doel. Het is in het licht van punt 66 immers niet aan de rechtbank als uitvoerende rechterlijke autoriteit, om in het kader van de overleveringsprocedure, en in een zaak als de onderhavige, een oordeel te vellen over de (on)evenredigheid van de aan de opgeëiste persoon in Polen opgelegde straffen. Gelet hierop levert een weigering om de beslissing op het overleveringsverzoek aan te houden en het toestaan van overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen geen schending van haar grondrechten op. [6]
Nieuw EAB
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat de omstandigheid dat er een nieuw (executie)EAB ten behoeve van de opgeëiste persoon is uitgevaardigd ook voor het (nog) niet afdoen van het onderhavige overleveringsverzoek pleit omdat dit nieuwe EAB hoe dan ook aan feitelijke overlevering in de weg staat, overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het nieuwe EAB geen beletsel op voor feitelijke overlevering. Evenmin is sprake van overmacht. Ten slotte bestaat voor de Poolse justitiële autoriteit de mogelijkheid om na overlevering van de opgeëiste persoon een verzoek om aanvullende toestemming in te dienen waarop door de rechtbank kan worden beslist.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Ostrolęce II Wydzial Karny (Ostrolęka Regional Court, II Criminal Division)in Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en B. van Galen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Ter publicatie aangeboden.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.C-168/21, ECLI:EU:C:2022:558 (
6.Rb. Amsterdam 15 februari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1491.