ECLI:NL:RBAMS:2024:2631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/13/733160 / HA ZA 23-423
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-financieringsovereenkomsten en afrekening distributievergoeding in de filmsector; actio pauliana buiten faillissement, verjaring en benadeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen STICHTING [eiser] en [gedaagde] B.V. De zaak betreft co-financieringsovereenkomsten die [eiser] heeft gesloten met [gedaagde] voor de productie van films en series. [eiser] vordert onder andere betaling van verschillende bedragen die voortvloeien uit deze overeenkomsten, alsook de verstrekking van exploitatieoverzichten en facturen aan ITA, de distributeur van de Filmwerken. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] in het verleden financiële bijdragen heeft geleverd aan diverse filmproducties, maar dat er geschillen zijn ontstaan over de afrekening van de distributievergoeding en de rechtsgeldigheid van bepaalde bepalingen in de overeenkomsten. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] deels afgewezen, onder andere omdat de vordering tot vernietiging van bepaalde artikelen uit de Oude ITA Overeenkomst is verjaard. Ook is geoordeeld dat de vordering tot vernietiging van de Nieuwe ITA Overeenkomst niet kan worden toegewezen, omdat onvoldoende benadeling is aangetoond. De rechtbank heeft [gedaagde] wel veroordeeld tot het verstrekken van facturen aan [eiser] en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/733160 / HA ZA 23-423
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
STICHTING [eiser],
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L. Broers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 15 maart 2023
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 30 augustus 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 november 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Nadien is de zaak aangehouden voor beraad. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft als doel het dichter bij elkaar brengen van film en podiumkunsten enerzijds en televisie anderzijds. Om dat doel te bereiken verstrekt zij onder meer financiële bijdragen aan filmproducenten voor co-producties tussen deze producenten en publieke omroepen. Daarvoor sluit zij co-financieringsovereenkomsten af met de betreffende publieke omroep en de producent, op grond waarvan [eiser] recht heeft op een deel van de inkomsten die voortvloeien uit de exploitatie van de films en/of series.
2.2.
[gedaagde] en de aan haar gelieerde ondernemingen hebben in het verleden [gedaagde] (kinder)films en (kinder)series voor bioscoop en televisie gemaakt en geproduceerd, waaronder Lars De Kleine IJsbeer, De Kleine IJsbeer, Het Paard van Sinterklaas, Waar is het Paard van Sinterklaas, Hoe Overleef Ik Mijzelf, De Indiaan, Brammetje Baas, Meester Kikker en Kapsalon Romy (hierna gezamenlijk: de Filmwerken). Daarnaast heeft [gedaagde] de verfilmingen van meerdere titels van Annie MG Schmidt verzorgd, waaronder Abeltje, Minoes, Pluk van de Petteflet en Ja Zuster Nee Zuster (hierna: de AMGS titels). De heer [naam] was indirect bestuurder van de [gedaagde] -groep.
2.3.
[eiser] heeft bijdragen geleverd aan de Filmwerken. Daarvoor heeft zij co-financieringsovereenkomsten gesloten met [gedaagde] waarin afspraken zijn gemaakt over de bijdrage van [eiser] in de productiekosten en de (terug)betalingsverplichtingen van [gedaagde] aan [eiser] .
2.4.
Sinds 2011 is In The Air B.V. (hierna: ITA) de exclusieve distributeur van de Filmwerken. ITA en [gedaagde] hebben daartoe op 21 september 2011 een distributieovereenkomst gesloten, die is vervangen op 23 februari 2016 (hierna samen: de Oude ITA Overeenkomst). Onder artikel 4.1 van de Oude ITA Overeenkomst was ITA 25% van de exploitatieopbrengsten verschuldigd aan [gedaagde] . Daarnaast mocht ITA op grond van artikel 4.4 jaarlijks een vast bedrag aan kosten inhouden op het aan [gedaagde] verschuldigde deel van de exploitatieopbrengsten.
2.5.
Op 10 augustus 2021 hebben ITA en [gedaagde] een nieuwe distributieovereenkomst gesloten (hierna: de Nieuwe ITA Overeenkomst). Onder artikel 4.1 van de Nieuwe ITA Overeenkomst is ITA 50% van de exploitatieopbrengsten aan [gedaagde] verschuldigd.
2.6.
De heer [naam] was tot 2019 50% aandeelhouder en (indirect) bestuurder van ITA.
2.7.
Bij brief van 18 augustus 2022 aan [gedaagde] heeft [eiser] de buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen van artikel 4.1 van de Nieuwe ITA Overeenkomst.
2.8.
In november 2022 heeft [eiser] acht facturen verstuurd aan [gedaagde] voor het aandeel van [eiser] in de opbrengsten van de Filmwerken. Deze facturen zien op de periode vanaf 2012, 2013, 2014 (3x), 2016 en 2019 en steeds tot en met 2021.
2.9.
Bij e-mail van 2 december 2022 heeft [gedaagde] voornoemde facturen betwist.
2.10.
Op 3 maart 2023 heeft [eiser] conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van [gedaagde] onder de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en AVROTROS, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
procedure I inzake AMGS titels
2.11.
[eiser] is begin 2019 een procedure begonnen tegen (onder meer) [gedaagde] bij deze rechtbank. Daarin heeft zij onder meer betaling gevorderd van aanspraken onder meerdere co-financieringsovereenkomsten en afgifte van exploitatieoverzichten inzake AMGS titels. Bij vonnis van 1 april 2020 is geoordeeld dat [gedaagde] exploitatieoverzichten aan [eiser] moet verstrekken over een bepaalde periode. De rechtbank heeft de vordering tot betaling afgewezen.
2.12.
[gedaagde] is in hoger beroep gegaan van dit vonnis. Op 2 november 2021 heeft [eiser] bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel en eiswijziging, de vernietiging ingeroepen van artikelen 4.1 en 4.4 van de Oude ITA Overeenkomst.
2.13.
Bij arrest van 30 mei 2023 heeft hof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Amsterdam deels vernietigd en [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van in totaal € 780.539 (plus wettelijke rente) als afrekening van het aandeel van [eiser] in de opbrengsten van de AMGS titels. Het hof heeft de gevorderde verklaring voor recht tot vernietiging van artikelen 4.1 en 4.4 van de Oude ITA Overeenkomst afgewezen bij gebrek aan belang, omdat het hof is uitgegaan van de rechtsgeldige buitengerechtelijke vernietiging van deze bepalingen voor de berekening van de bedragen die [gedaagde] aan de [eiser] verschuldigd is. Partijen hebben geen cassatie ingesteld tegen dit arrest.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – na wijziging van eis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. [gedaagde] te bevelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] te betalen
a. € 38.431 ten behoeve van de afrekening van opbrengsten met betrekking tot Brammetje Baas,
b. € 2.739 ten behoeve van de afrekening van opbrengsten met betrekking tot De Indiaan,
c. € 3.976 ten behoeve van de afrekening van opbrengsten met betrekking tot De Kleine IJsbeer en Lars De Kleine IJsbeer,
d. € 11.427 ten behoeve van de afrekening van opbrengsten met betrekking tot Waar is het Paard van Sinterklaas,
e. € 82.924 ten behoeve van de afrekening van opbrengsten met betrekking tot Het Paard van Sinterklaas,
f. € 21.694 ten behoeve van de afrekening van opbrengsten met betrekking tot Meester Kikker,
g. € 13.811 ten behoeve van de afrekening van opbrengsten met betrekking tot Kapsalon Romy, en
h. € 30.472 ten behoeve van de afrekening van opbrengsten met betrekking tot Hoe Overleef Ik Mijzelf,
alle hiervoor genoemde bedragen steeds te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van het opeisbaar worden van de betreffende vordering,
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen nadat ITA daar schriftelijk om verzoekt, de benodigde factuur of facturen aan ITA te doen toekomen ter inning van het volgens de door ITA aangeleverde afrekening aan [gedaagde] verschuldigde bedrag. Indien [gedaagde] binnen de genoemde termijn in gebreke blijft om aan deze verplichting te voldoen, treedt dit vonnis in de plaats van de vereiste rechtshandeling, zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW. De rechtshandeling die door het vonnis wordt vervangen omvat de vereiste medewerking van [gedaagde] aan de uitbetaling door ITA van het aan [gedaagde] verschuldigde bedrag, waaronder in ieder geval inbegrepen het versturen van de factuur door [gedaagde] aan ITA, zoals uiteengezet in bepaling 3 [Oude] ITA Overeenkomst en bepaling 4.4 Nieuwe ITA Overeenkomst. Deze maatregel komt van rechtswege te vervallen op het moment dat het bedrag waarvoor [eiser] beslag heeft gelegd onder ITA ten laste van [gedaagde] , is geïnd,
III. [gedaagde] te bevelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot het verstrekken van de nog niet opgegeven netto-opbrengsten en achterliggende statements met betrekking tot de Filmwerken en alle andere filmwerken waar [eiser] een bijdrage aan heeft verleend, waaronder maar niet beperkt tot
a. opgave van opbrengsten en achterliggende
statementsinzake de filmwerken De Kleine IJsbeer en Lars De Kleine IJsbeer met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2013,
b. opgave van opbrengsten en achterliggende
statementsinzake Hoe Overleef Ik Mijzelf met betrekking tot de jaren 2005 tot en met 2013,
c. opgave van inkomsten door ITA in de jaren 2011 tot en met 2013,
d. opgave van inkomsten en achterliggende
statementsvan Film1 vanaf het jaar 2013,
e. opgave van inkomsten en bijbehorende achterliggende
statementsuit hoofde van de overeenkomsten met Netflix, Disney, Amazon en andere (S)VOD aanbieders, waaronder in ieder geval maar niet beperkt tot het jaar 2018,
f. achterliggende
statementsvan Attraction en/of andere derden die de Filmwerken hebben geëxploiteerd in het jaar 2021 en 2022,
IV. hetgeen gevorderd is onder III. op straffe van het verbeuren van een dwangsom,
V. voor recht te verklaren dat [eiser] artikelen 4.1 en 4.4 van de [Oude] ITA Overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd en dat deze afspraken niet jegens [eiser] kunnen worden ingeroepen door [gedaagde] ,
VI. voor recht te verklaren dat [eiser] artikel 4.1 van de Nieuwe ITA Overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd en dat deze afspraak niet jegens [eiser] kan worden ingeroepen door [gedaagde] ,
VII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. Vorderingen I., III. en IV. zien op betaling en het doen van opgaves op grond van nakoming van de verschillende co-financieringsovereenkomsten voor de Filmwerken. Vordering II. is ingesteld omdat [gedaagde] bij het uitwinnen van beslag door [eiser] weigert facturen te sturen aan ITA wat ITA als voorwaarde stelt om uit te betalen; [eiser] kan haar beslag onder ITA om deze reden niet uitwinnen. Ten slotte wordt [eiser] benadeeld door de afspraken over de verdeling van de distributieopbrengsten tussen [gedaagde] en ITA. Deze afspraken zijn niet marktconform. [eiser] vordert daarom vernietiging van de relevante bepalingen van de ITA overeenkomsten. Daar zien vorderingen V. en VI. op.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

inleiding
4.1.
Het gaat in deze zaak om aanspraken die [eiser] heeft op basis van verschillende co-financieringsovereenkomsten (per Filmwerk) die met [gedaagde] dan wel entiteiten binnen het [gedaagde] -concern zijn gesloten. Ter zitting hebben partijen bevestigd dat zij hebben afgesproken dat voor alle co-financieringsovereenkomsten [gedaagde] als contractspartij wordt aangemerkt zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
4.2.
Naast betaling en overzichten van niet opgegeven netto-opbrengsten en achterliggende
statementsvordert [eiser] twee verklaringen voor recht dat afspraken die [gedaagde] met ITA heeft gemaakt buitengerechtelijk zijn vernietigd. Deze vorderingen worden eerst behandeld.
V. - vernietiging bepalingen uit de Oude ITA Overeenkomst - verjaard
4.3.
De vordering voor recht te verklaren dat artikelen 4.1 en 4.4 van de Oude ITA Overeenkomst rechtsgeldig zijn vernietigd wordt afgewezen omdat deze vordering is verjaard. Daartoe geldt het volgende.
4.4.
Het gaat bij deze vordering om een buitengerechtelijke vernietiging op grond van de
actio paulianabuiten faillissement, geregeld in artikel 3:45 Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel bepaalt in lid 1, voor zover hier van belang,
“Indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, is de rechtshandeling vernietigbaar en kan de vernietigingsgrond worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan.”
4.5.
Rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling verjaren in geval van benadeling drie jaren nadat de benadeling is ontdekt. Dit volgt uit artikel 3:52 lid 1, aanhef en onder c, BW. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat na het verjaren van de rechtsvordering, vernietiging ook niet meer buitengerechtelijk plaats kan vinden op dezelfde vernietigingsgrond.
4.6.
Vast staat dat [eiser] op 17 september 2018 heeft geconstateerd dat [gedaagde] en ITA afspraken hadden gemaakt over (i) de verdeling van de opbrengsten uit de exploitatie van filmrechten waarbij ITA 75% krijgt en [gedaagde] 25%, en (ii) de kosten die ITA in rekening mocht brengen. [eiser] heeft per e-mail van die datum aan [gedaagde] haar bezwaren geuit tegen deze afspraken. Dit betreft de onderwerpen die in artikelen 4.1 en 4.4 van de Oude ITA Overeenkomst zijn geregeld. Dit betekent dat de verjaringstermijn van drie jaar van de rechtsvorderingen tot vernietiging van deze artikelen is aangevangen op 17 september 2018. Op 2 november 2021 heeft [eiser] buitenrechtelijk de vernietiging ingeroepen van deze artikelen (zie 2.12). Dit is meer dan drie jaar later zodat de rechtsvordering tot vernietiging toen verjaard was. Ingevolge 3:52 lid 2 was het toen ook niet meer mogelijk de vernietiging buitengerechtelijk in te roepen. De buitengerechtelijke vernietiging van 2 november 2021 heeft dus geef effect gesorteerd.
4.7.
[eiser] heeft zich beroepen op meerdere stuitingshandelingen die zij heeft verricht om een geslaagd beroep op verjaring te voorkomen. Deze handelingen hebben niet het beoogde effect gehad. Ingevolge artikel 3:317 lid 2 BW wordt een rechtsvordering tot vernietiging gestuit door een daad van rechtsvervolging (lees: het instellen van een eis in rechte, artikel 3:316 BW) of door een schriftelijke aanmaning indien deze binnen zes maanden wordt gevolgd door een daad van rechtsvervolging. In deze zaak betekent dit dat gedurende de lopende verjaringstermijn (3 jaar vanaf 17 september 2018) gestuit kan zijn door een schriftelijke aanmaning mits een daad van rechtsvervolging binnen zes maanden daarna is gevolgd. Nu van een dergelijke een daad van rechtsvervolging niet is gebleken in de 3,5 jaar vanaf 17 september 2018 is niet rechtsgeldig gestuit. Voor de buitengerechtelijke vernietiging geldt hetzelfde stuitingsregime [1] .
4.8.
Dit heeft tot gevolg dat de gevraagde verklaring voor recht wordt afgewezen.
VI. – vernietiging bepaling uit de Nieuwe ITA Overeenkomst – geen benadeling
4.9.
De vordering voor recht te verklaren dat artikel 4.1 van de Nieuwe ITA Overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd, wordt afgewezen omdat de vereiste benadeling onvoldoende is gebleken. Daartoe geldt het volgende.
4.10.
Voor vernietiging van een rechtshandeling op grond van de
actio paulianais een van de vereisten dat sprake is van benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden (zie 4.4). De stelplicht en bewijslast op dit punt liggen bij de schuldeiser die vernietiging inroept, in dit geval [eiser] .
4.11.
[eiser] heeft aan de (buitengerechtelijke) vernietiging ten grondslag gelegd dat de afspraken die [gedaagde] en ITA (ook) in de Nieuwe ITA Overeenkomst hebben gemaakt, niet marktconform zijn. Het gaat dan om de verdeling van de exploitatieopbrengst op de Filmwerken waarbij 50% aan ITA en 50% aan [gedaagde] toekomt (hierna: 50/50). Daaruit leidt de rechtbank af dat het bezwaar van [eiser] niet zozeer ziet op het uit handen geven van de exploitatie van de Filmwerken aan ITA, maar op de verdeling van de opbrengsten daarvan tussen ITA en [gedaagde] . Volgens [eiser] zou dit 75% voor [gedaagde] en 25% voor ITA moeten zijn (hierna: 75/25 – in het vervolg zal bij het uitdrukken van een verdeling steeds het aandeel van de producent zoals [gedaagde] als eerste worden genoemd). [gedaagde] realiseert dan een grotere opbrengst op de Filmwerken wat betekent dat [eiser] op basis van de co-financieringsovereenkomsten recht heeft op een grotere (terug)betaling van [gedaagde] .
4.12.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de afspraken niet marktconform zijn heeft [eiser] in haar dagvaarding onder meer verwezen naar eerdere afspraken die Warner en ITA met [gedaagde] hadden gemaakt en een kort geding procedure tussen [gedaagde] en de rechthebbenden op de AMGS titels. In die procedure heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van benadeling bij een verdeling van de exploitatieopbrengst van 25/75 [2] .
4.13.
In reactie heeft [gedaagde] bij antwoord toegelicht dat de verdeling van exploitatieopbrengsten in de markt varieert per distributiekanaal. Daarnaast heeft [gedaagde] een overzicht verstrekt van 18 titels met verschillende producenten en distributeurs met steeds de verdeling van exploitatieopbrengsten. Uit dit overzicht volgt dat bij 13 van de 18 genoemde titels een 50/50 verdeling is afgesproken, vier keer 55/45 en een keer 60/40. Deze afwijkingen naar boven voor de producent laten zich volgens [gedaagde] verklaren door bewezen succes van de titels (zoals bijvoorbeeld bij de AMGS titels het geval) of andere voorschot afspraken.
4.14.
Ter zitting heeft [eiser] de relevantie van dit overzicht betwist, maar dit niet nader onderbouwd, behoudens twee schriftelijke verklaringen. Een daarvan is van haar directeur en in zoverre dus een partijstandpunt. In de andere verklaart een salesagent van Nederlandse speelfilms dat hij tussen de 25 en 35% van de bruto opbrengst vraagt en dat deze percentages marktconform zijn.
4.15.
Bij deze stand van zaken is benadeling niet komen vast te staan. Met wat [eiser] heeft aangevoerd is onvoldoende komen vast te staan dat een 50/50 verdeling dusdanig afwijkt van wat in de markt gebruikelijk is dat sprake is van benadeling zoals vereist voor het succesvol inroepen van de
actio pauliana. Met name het door [gedaagde] overgelegde overzicht van 18 titels waaruit voor het overgrote deel een 50/50 verdeling volgt, is voldoende aanleiding om de stelling van [eiser] dat 50/50
nietmarktconform is, niet als uitgangspunt te nemen. Ook de afspraken die [gedaagde] heeft gemaakt met de rechthebbenden op de AMGS titels na de eerder genoemde kort geding procedure, te weten 60/40, draagt hieraan bij. Dat is weliswaar geen 50/50 verdeling, maar [gedaagde] heeft hierbij onbetwist aangevoerd dat het succes van de AMGS titels dit hogere percentage verklaart. Wat [eiser] hier verder tegen heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Hier speelt mogelijk mee dat [eiser] er in haar procestukken steeds vanuit is gegaan dat ook artikel 4.1 van de Oude ITA Overeenkomst rechtsgeldig vernietigd was. Daarin was de verdelingsafspraak 25/75. Maar die verdeling speelt niet mee bij de vraag of bij een 50/50 verdeling sprake is van benadeling.
4.16.
Het vorenstaande betekent dat de door [eiser] ingeroepen vernietiging van artikel 4.1 van de Nieuwe ITA Overeenkomst geen effect sorteert voor zover gebaseerd op de
actio paulianaomdat van benadeling niet is gebleken. De verklaring voor recht die hierop ziet wordt daarom afgewezen.
4.17.
Bij deze uitkomst is het niet nodig ITA als partij bij de Nieuwe ITA Overeenkomst in deze procedure te betrekken.
I. – betaling facturen
4.18.
[eiser] vordert onder I. betaling van acht facturen. Daarvoor heeft [eiser] berekend wat [gedaagde] moet afdragen ingevolge de co-financieringsovereenkomsten van de verschillende Filmwerken. Op zichzelf betwist [gedaagde] niet dat zij nog gelden moet afdragen, maar zij betwist wel de berekening die [eiser] heeft gemaakt.
4.19.
Ten aanzien van de factuur onder d (Waar is het Paard van Sinterklaas) heeft [gedaagde] aangevoerd dat een verkeerd percentage is gehanteerd, namelijk 6,67% in plaats van het volgens [gedaagde] geldende 4,46%. Ten aanzien van de factuur onder e (Het Paard van Sinterklaas) zou het gaan om 19,65% in plaats van het volgens [gedaagde] geldende 11,08%. Daar heeft [eiser] niet meer op gereageerd zodat de rechtbank van deze lagere percentages uitgaat.
4.20.
Ten aanzien van de factuur onder g (Kapsalon Romy) wordt verweer gevoerd maar dit is te weinig concreet dus wordt dit gepasseerd.
4.21.
Tot slot wordt als verweer gevoerd dat [eiser] bij het opstellen van de berekeningen eenzijdig een wijziging heeft doorgevoerd ten aanzien van vergoedingen die ITA mocht inhouden. Uit de gegeven toelichting bij de facturen (productie 24 bij dagvaarding) volgt dat [eiser] is uitgegaan van een maximale inhouding van 25% voor ITA ten aanzien van opbrengsten die ITA heeft binnengehaald. Dat baseert [eiser] op het feit dat zij de overeenkomsten tot digitale exploitatie tussen ITA en [gedaagde] heeft vernietigd (de rechtbank neemt aan dat hier de Oude en Nieuwe ITA Overeenkomsten bedoeld zijn). Verder hanteert [eiser] een 5% percentage voor ITA inzake Attraction en maximaal 10% inzake DFW, Paradiso of Cinemien. Gegeven de uitkomst van hetgeen hiervoor is overwogen bij de bespreking van vorderingen V. en VI. rijst de vraag of deze wijze van berekening aanpassing behoeft. Daarbij is van belang dat wat [gedaagde] verschuldigd is aan [eiser] gebaseerd is op de co-financieringsovereenkomsten, behoudend eventuele nadere afspraken.
4.22.
[eiser] wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte een eventueel aangepaste berekening in het geding te brengen van wat [gedaagde] aan haar verschuldigd is ingevolge vordering I. [gedaagde] kan daar vervolgens op reageren.
III., IV. en V. - overzichten van niet opgegeven netto-opbrengsten en achterliggende statements
4.23.
Met deze vordering wenst [eiser] opgave van opbrengsten te ontvangen en achterliggende
statements. [gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat onder de co-financieringsovereenkomsten [gedaagde] slechts gehouden is om een eindafrekening te verstrekken en dat partijen verder hebben afgesproken dat [eiser] desgewenst controle kan (doen) uitvoeren op de onderliggende stukken. Dat heeft [eiser] niet betwist, maar zij heeft gewezen op het feit dat toen voor een dergelijke controle een keer een afspraak was gemaakt er nauwelijks iets aan stukken bleek te bestaan.
4.24.
Het vorenstaande betekent dat de vordering niet kan worden toegewezen voor zover het ziet op iets anders dan een (eind)afrekening. [eiser] is immers niet gehouden tot afgifte van stukken zoals achterliggende
statements. Het feit dat bij een eerdere afspraak nauwelijks documenten aanwezig waren maakt dit niet anders.
4.25.
Ten aanzien van de (eind)afrekeningen heeft [gedaagde] bij antwoord (sub 79-87) aangegeven dat zij ofwel al heeft gerapporteerd, ofwel de gegevens uit andere hoofde bij [eiser] bekend zijn, ofwel dat voor zover [gedaagde] kan nagaan geen inkomsten waren te rapporten in de betreffende periode voor het betreffende Filmwerk. Ten aanzien van de inkomsten van Film1 heeft zij bij antwoord een opgave van ITA overgelegd.
4.26.
Bij deze stand van zaken had het op de weg van [eiser] gelegen nader aan te geven wat nog mist en wat zij redelijkerwijs nog mag verwachten van [gedaagde] . Dat heeft zij nagelaten zodat ook de vordering die ziet op een (eind)afrekeningen, waartoe [gedaagde] wel gehouden is, in deze fase wordt afgewezen.
II. de benodigde facturen aan ITA verstrekken
4.27.
Deze vordering ziet erop [gedaagde] te veroordelen facturen te verstrekken aan ITA. Dat is nodig, omdat ITA zonder facturen niet wil of kan betalen wat zij aan [gedaagde] is verschuldigd, aldus [eiser] . Als gevolg hiervan frustreert [gedaagde] de verhaalsactie van [eiser] op het vermogen van [gedaagde] waarvoor [eiser] inmiddels een executoriale titel heeft. Deze vordering zal worden toegewezen. De vordering tot reële executie (vonnis in de plaats van de facturen) wordt afgewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.28.
[eiser] heeft conservatoire derdenbeslagen gelegd onder (onder meer) ITA ten laste van [gedaagde] . Bij arrest van 30 mei 2023 heeft hof Amsterdam [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 780.539, te vermeerderen met wettelijke rente. Tegen dit arrest is geen cassatieberoep ingesteld zodat het in kracht van gewijsde is gegaan. Dit arrest is betekend aan ITA en [gedaagde] waarmee de beslagen executoriaal zijn geworden.
4.29.
ITA is als gevolg van deze beslagen gehouden af te dragen aan de deurwaarder (ten behoeve van [eiser] ) hetgeen zij verschuldigd is aan [gedaagde] . Uit het procesdossier volgt dat ITA zich op het standpunt stelt daartoe pas over te gaan als [gedaagde] haar facturen verstrekt met btw. [gedaagde] weigert dit met een verwijzing naar haar financiële situatie. Kort gezegd voert zij aan dat als zij een factuur met btw aan ITA verstuurt, [gedaagde] gehouden is deze btw aan de Belastingdienst te betalen. [gedaagde] kan deze btw echter niet betalen want zij heeft daartoe geen middelen en de btw die ITA moet betalen aan [gedaagde] wordt, net als de hoofdsom, als gevolg van de beslagen aan de deurwaarder voldaan. Het op deze wijze laten ontstaan van een niet betaalde btw schuld van [gedaagde] levert haar bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt op en daarmee een persoonlijke aansprakelijkheid. Het is immers deze handelswijze (het versturen van facturen) die zorgt dat [gedaagde] haar verplichting (afdragen btw) niet kan nakomen en geen verhaal biedt voor schade. Aldus [gedaagde] met verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad inzake bestuurdersaansprakelijkheid.
4.30.
Dit verweer wordt gepasseerd. Met de weigering facturen te verstrekken frustreert [gedaagde] het rechtmatige verhaal van [eiser] . [gedaagde] handelt daarmee in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die zij jegens [eiser] in acht behoort te nemen [3] . Vast staat immers dat [gedaagde] gehouden is substantiële bedragen aan [eiser] te voldoen. Vast staat ook dat ITA gehouden én bereid is betalingen te verrichten van hetgeen zij aan [gedaagde] is verschuldigd. Het kan zo zijn [gedaagde] nadeel ondervindt van het sturen van facturen, in die zin dat zij btw niet kan afdragen, maar dat is iets dat [gedaagde] (en haar bestuur) aangaat en niet het probleem van een van haar schuldeisers is (of op deze wijze gemaakt kan worden). Of het bestuur van [gedaagde] daarbij een ernstig verwijt gemaakt kan worden is bovendien geen vraag die in deze procedure aan de orde is. Daarbij weegt ten slotte mee dat het [gedaagde] is die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor de situatie waarin zij zich thans bevindt. De verplichting tot betaling aan [eiser] op grond van de co-financieringsovereenkomsten bestaat al geruime tijd zodat het voor haar rekening en risico komt dat er beslag is gelegd en de betalingen van ITA worden afgedragen aan de deurwaarder. De oplossing die partijen blijkbaar eenmalig zijn overeengekomen, namelijk dat [eiser] haar verhaal beperkt tot het netto bedrag, maakt het vorenstaande niet anders.
4.31.
Dit betekent dat de veroordeling tot het verstrekken van facturen zal worden toegewezen. Het onderdeel “nadat ITA daar schriftelijk om verzoekt” zal niet zo worden overgenomen nu [gedaagde] daar bezwaar tegen heeft gemaakt en [eiser] niet heeft aangeven welk belang gediend wordt door ITA dat te laten verzoeken. In dit onderdeel zal “ITA” vervangen worden door “ [eiser] ” om te bereiken dat [gedaagde] weet waartoe zij gehouden is.
4.32.
De veroordeling om het vonnis in de plaats te laten treden van de vereiste rechtshandeling wordt afgewezen. Zolang de omvang van de facturen niet vast staat levert dit potentieel executieproblemen op. Mocht [gedaagde] ondanks de veroordeling nalatig blijven facturen te verstrekken, dan kan [eiser] zo nodig in kort geding alsnog reële executie vorderen als de omvang van de facturen vast staat.
afronding
4.33.
Ten behoeve van hetgeen overwogen onder 4.22 zal de zaak naar de rol worden verwezen voor een akte aan de zijde van [eiser] . Na het nemen van deze akte zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld op een termijn van vier weken daarna een antwoordakte te nemen. De beslissingen ten aanzien van de overige vorderingen zullen in een te wijzen eindvonnis worden opgenomen.
4.34.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 5 juni 2024 voor akte aan de zijde van [eiser] als bedoeld onder 4.22 waarna [gedaagde] op de rol van vier weken later mag reageren bij akte,
5.2.
houdt de verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.

Voetnoten

3.Vgl artikel 6:2 BW en ook 3:276 BW wat bepaalt dat [eiser] haar vordering op het gehele vermogen van [gedaagde] kan verhalen.