ECLI:NL:RBAMS:2024:2571

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
13/072019-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting, maar veroordeling voor seksuele handelingen met verstandelijk beperkte man

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man, die werd beschuldigd van verkrachting van een 36-jarige man met een licht verstandelijke beperking. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar veroordeelde hem wel voor het plegen van seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, terwijl hij wist dat het slachtoffer niet in staat was om zijn wil te bepalen of daartegen weerstand te bieden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, hoewel niet onbetrouwbaar, onvoldoende steunbewijs boden voor de verkrachting. De verdachte had wel erkend dat er seksuele handelingen hadden plaatsgevonden, maar stelde dat deze vrijwillig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat hij zich bewust was van de verstandelijke beperking van het slachtoffer en misbruik had gemaakt van de ongelijkwaardige machtsverhouding. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de veroordeelde, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €7.500 aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/072019-23 (PROMIS)
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te Amsterdam op [geboortedag] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Peeters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat en zoals gewijzigd tijdens de zitting – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 19 april 2022 tot en met 2 december 2022 in Amsterdam meerdere keren heeft schuldig gemaakt aan het verkrachten van [slachtoffer] . Verdachte zou [slachtoffer] hebben gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen, onder meer door hem opdrachten te geven, te zeggen dat [slachtoffer] niets tegen zijn ouders mocht zeggen omdat hij anders zou worden geslagen of geschopt en door misbruik te maken van het fysieke en geestelijk overwicht dat hij over [slachtoffer] had, in de wetenschap dat [slachtoffer] een verstandelijke beperking heeft.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als het plegen van handelingen met [slachtoffer] die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van zijn lichaam, terwijl verdachte wist dat [slachtoffer] aangaande die handelingen niet in staat was om zijn wil te bepalen of weerstand te bieden tegen die handelingen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is een 36-jarige man met een licht verstandelijke beperking, veroorzaakt door een mutatie in het TLK2 gen. Zijn beperking uit zich onder meer in de vorm van een laag IQ (rond de 60) en enkele lichamelijke afwijkingen. Vanwege zijn verstandelijke beperking wordt [slachtoffer] begeleid door [naam insteling] , waar hij ook onder begeleiding woont. [slachtoffer] heeft al jaren een vriendin (eveneens met een verstandelijke beperking), maar hij voelt zich ook aangetrokken tot mannen. Om die reden zocht [slachtoffer] wel eens contact met mannen via het internet. Vanwege zijn verstandelijke beperking is afgesproken dat zijn ouders en zijn begeleiders zijn telefoon mogen checken, om ervoor te zorgen dat de contacten die [slachtoffer] maakt voor hem veilig zijn. Op 31 oktober 2022 ( [slachtoffer] was toen [leeftijd] jaar) heeft een informatief gesprek tussen de zedenpolitie en de ouders van [slachtoffer] plaatsgevonden, naar aanleiding van een van deze contacten. Dit contact kwam op de volgende wijze aan het licht.
Op 12 oktober 2022 kreeg de moeder van [slachtoffer] een WhatsApp-berichtje van haar broer met een screenshot waarop te zien was dat [slachtoffer] actief was op homo-chats op Facebook. Naar aanleiding van dit bericht hebben de ouders van [slachtoffer] zijn Facebook-contacten doorzocht op zijn telefoon. Verdachte was een van deze contacten. Nadat zijn vader vroeg wie verdachte is en enkele open vragen stelde, begon [slachtoffer] te vertellen dat hij bij verdachte verschillende seksuele handelingen heeft moeten verrichten, zoals pijpen en aftrekken. Uit de reactie van [slachtoffer] en hoe hij hier over vertelde, kregen de ouders van [slachtoffer] de indruk dat hij dit niet fijn vond. Ook heeft [slachtoffer] hierna bij enkele begeleiders zijn verhaal gedaan, waarbij zij eveneens de indruk kregen dat er iets naars was gebeurd tussen [slachtoffer] en verdachte en dat [slachtoffer] opgelucht was dat hij het heeft kunnen vertellen. Dit heeft de ouders van [slachtoffer] doen besluiten om naar de politie te gaan en aangifte te doen tegen verdachte.
[slachtoffer] is hierna meerdere keren verhoord in een kindvriendelijke studio, die ook wordt gebruikt voor mensen met een verstandelijke beperking. Tijdens deze verhoren heeft [slachtoffer] uitgebreid verklaard wat er volgens hem zou zijn gebeurd tussen hem en verdachte. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij niets mocht zeggen tegen zijn ouders, anders zou hij worden geslagen of geschopt en dat verdachte ‘een beetje alles’ heeft gedaan wat hij niet leuk vond. Verdachte speelde de baas over hem. Hij moest verdachte onder andere pijpen en aftrekken. Ook zou [slachtoffer] naar eigen zeggen gepenetreerd zijn door verdachte en zou verdachte hem hebben gedwongen om urine te drinken en ontlasting te eten. Daarnaast zou verdachte een blinddoek en een zweep bij [slachtoffer] hebben gebruikt.
Verdachte is op 13 maart 2023 aangehouden. Hij heeft - kort gezegd - erkend dat hij een aantal keren seksafspraken in zijn woning heeft gehad met [slachtoffer] , waarbij sprake is geweest van pijpen en aftrekken. Verdachte heeft verklaard dat alle handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden en dat hij niet de indruk had dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt was. Wel was er volgens verdachte sprake van een rollenspel, waarbij hij de dominante persoon was. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft gepenetreerd, dat er urine werd gedronken of ontlasting werd gegeten. Verdachte heeft eveneens ontkend dat hij met [slachtoffer] een blinddoek of een zweep heeft gebruikt.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde verkrachting kan worden bewezen. De verklaring van [slachtoffer] over de (seksuele) handelingen die tussen hem en verdachte hebben plaatsgevonden en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, vindt steun in de andere in het dossier gevoegde bewijsmiddelen. Zo bevat het dossier chatberichten tussen verdachte en [slachtoffer] waarin een deel van de handelingen waarover [slachtoffer] heeft verklaard worden genoemd en hebben verschillende getuigen die de verklaringen van [slachtoffer] hebben aangehoord op cruciale momenten emoties bij hem waargenomen.
Ook kan worden bewezen dat de (seksuele) handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Deze dwang heeft vooral bestaan uit een andere feitelijkheid, namelijk uit het fysieke en geestelijke overwicht dat verdachte over [slachtoffer] heeft gehad. Het kan niet anders dan dat verdachte van de verstandelijke beperking van [slachtoffer] heeft geweten. Dit blijkt uit de dwingende en ongelijke sfeer die uitgaat van de chatberichten die verdachte aan [slachtoffer] heeft gestuurd. Dat deze sfeer onderdeel was van een rollenspel tussen verdachte en [slachtoffer] , zoals verdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk, nu verdachte [slachtoffer] dwingend heeft opgeroepen om de berichten te wissen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Allereerst heeft zij daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] en van verdachte uiteenlopen en dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de ten laste gelegde handelingen die door verdachte worden ontkend. Daarbij komt dat bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] vraagtekens kunnen worden gezet, nu het niet ondenkbaar is dat [slachtoffer] (mede gelet op zijn verstandelijke beperking en wellicht onbewust) het niet ‘verkeerd’ heeft willen doen en delen van zijn verklaring heeft aangedikt, om niet de schuld te krijgen.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het dwingen van [slachtoffer] tot het ondergaan van (seksuele) handelingen. Daartoe is onder meer van belang dat [slachtoffer] via een website voor homoseksuelen zelf met verdachte in contact is getreden en ook zelf communiceerde over de wensen die hij in het seksuele contact met verdachte had. Ook voorwaardelijk opzet kan niet worden bewezen. Verdachte heeft gelet op verschillende factoren, waaronder zijn eigen beperkingen, immers niet kunnen weten dat [slachtoffer] een verstandelijke beperking heeft en dat daardoor sprake was van ongelijkwaardigheid tussen hem en [slachtoffer] . Zelfs als verdachte op de hoogte was van de ongelijkwaardigheid van de (seksuele) handelingen, dan bevat het dossier contra-indicaties dat verdachte de kans op dwang bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit geldt tenslotte dat [slachtoffer] een gevuld en zelfstandig leven heeft, waardoor niet kan worden bewezen dat hij op seksueel gebied niet in staat is om zijn wil te bepalen. Zelfs indien [slachtoffer] op dit gebied wel als wilsonbekwaam wordt aangemerkt, dan kan nog niet worden bewezen dat verdachte hier wetenschap van heeft gehad.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Opbouw van het oordeel
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of het primair of subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen, zal de rechtbank allereerst moeten onderzoeken of de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Hierna zal de rechtbank beoordelen welke ten laste gelegde (seksuele) handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] kunnen worden bewezen. Op basis van de vastgestelde seksuele handelingen zal de rechtbank vervolgens de vraag moeten beantwoorden of verdachte zich aan de verkrachting van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt (het primair ten laste gelegde feit). Als dit niet het geval is, dan dient de rechtbank ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit te beoordelen of [slachtoffer] ten aanzien van de seksuele handelingen die tussen hem en verdachte hebben plaatsgevonden in staat was om zijn wil te bepalen, dan wel daar weerstand tegen te bieden en, zo nee, of verdachte dit heeft geweten.
3.4.2.
De verklaring van [slachtoffer]
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het gegeven dat slechts twee personen – het vermeende slachtoffer en de vermeende dader - aanwezig waren bij de ten laste gelegde handelingen. In deze zaak is dat niet anders. Voor een bewezenverklaring zijn de verklaringen van het vermeende slachtoffer alleen onvoldoende. Er moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig uit een andere bron dan het vermeende slachtoffer zelf. Daarbij geldt in zedenzaken dat een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Dat betekent dat de rechtbank allereerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] moet beoordelen en de vraag moet beantwoorden of die verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] neemt de rechtbank in ogenschouw de context waarin deze zijn afgelegd en wat de verstandelijke beperking van [slachtoffer] daarop mogelijk voor invloed heeft gehad. Het dossier bevat naast de aangifte van zijn vader, ook verklaringen van deskundigen die [slachtoffer] begeleiden dan wel onderzocht hebben. Zij hebben uiteen gezet hoe de verstandelijke beperking van [slachtoffer] zijn gedrag en keuzevrijheid kan beïnvloeden.
De vader van [slachtoffer] , [naam vader slachtoffer] , heeft over [slachtoffer] verklaard dat hij heel sociaal is, maar ook een pleaser. Dat betekent dat hij moeilijk nee kan zeggen en heel goed is in het geven van sociaal wenselijke antwoorden. Dit beeld wordt bevestigd door getuige [getuige 1] , de psychomotorisch therapeut van [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] vaak bevestiging zoekt in wat hij doet. Het is heel moeilijk om naar boven te krijgen wat [slachtoffer] echt wil omdat hij vaak sociaal wenselijke antwoorden geeft. Voor [slachtoffer] is het heel belangrijk wat anderen van hem vinden, dat hij zich gesteund voelt en dat hij het goed heeft.
Getuige [getuige 3] , orthopedagoog-generalist en seksuoloog, heeft in haar rapport over [slachtoffer] het volgende verklaard:

Dhr.[ [slachtoffer] ]
zal zich altijd gedragen naar de onmiddellijke goed/afkeuring van de ouder, verzorger of andere autoriteitsfiguur. Zeker in een omgeving waar ouders of begeleiders niet aanwezig zijn, zal dhr. [slachtoffer] luisteren naar de persoon met de meeste autoriteit. Uit angst voor straf of consequenties zal dhr.[ [slachtoffer] ]
zich gedragen naar de wensen en eisen van een ander.
Dit wordt bevestigd door getuige [getuige 2] , gedragsdeskundige bij [naam insteling] . Zij heeft over [slachtoffer] verklaard dat hij gedrags- en sociale regels moeilijk kan onthouden en naleven. Zeker in een omgeving waar ouders of begeleiding niet aanwezig zijn, zal [slachtoffer] luisteren naar de persoon met de meeste autoriteit.
Dit maakt dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat deze eigenschappen van [slachtoffer] ook een rol hebben gespeeld tijdens de studioverhoren die bij de politie zijn afgenomen, ondanks de deskundigheid van de daartoe specifiek opgeleide zedenrechercheurs. De rechtbank ziet namelijk aanwijzingen dat de antwoorden die [slachtoffer] tijdens de twee studioverhoren heeft gegeven, mogelijk zijn beïnvloed door de context van deze verhoren, de reeks van (vervolg)vragen over de verschillende (seksuele) handelingen die tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden en de betrokkenheid bij het strafrechtelijk onderzoek van personen die voor [slachtoffer] als autoriteitsfiguren kunnen gelden (ouders, verzorgers en politie).
Als voorbeeld wijst de rechtbank op passages uit het studioverhoor van 29 november 2022, waarin aan [slachtoffer] onder andere vragen zijn gesteld over de poep- en plasseks die hij met verdachte zou hebben gehad. In één van deze passages valt te lezen dat [slachtoffer] verklaart dat hij van verdachte een keer zijn
eigenpoep moest opeten:
[slachtoffer] : ik moest ook nog een keer mijn eigen poep opeten dat heeft hij tegen
mij gezegd en dat heb ik ook gedaan toen heb ik het daarna uitgespuugd op hem zijn kleed, maar dat mocht niet.
Ondervrager: Vertel eens over dat poep eten, hoe wist je dat dat moest?
[slachtoffer] : Dat had [voornaam verdachte] ook tegen mij gezegd. Ik moest poep van hem eten.
Ondervrager: Zijn poep opeten?
[slachtoffer] : Ja.
Zodra de verbalisant vraagt hoe [slachtoffer] wist dat hij dat moest doen, verklaart [slachtoffer] :
“Ik moest poep van hem eten.”De rechtbank heeft de indruk dat de verbalisant vervolgens denkt dat [slachtoffer] bedoelde dat hij de poep
van verdachtemoest opeten. Als de verbalisant vraagt of dit klopt, antwoordt [slachtoffer] bevestigend. Hij komt hierdoor terug op zijn eerdere verklaring die hij kort daarvoor heeft afgelegd.
In een andere passage verklaart [slachtoffer] dat hij door het eten van de poep
bijnamoest overgeven:
[slachtoffer] : (…) dat moest ik opeten en toen moest ik bijna overgeven.
Ondervrager: Ging je echt overgeven?
[slachtoffer] : Ja.
Wanneer de verbalisant hierop vraagt of [slachtoffer] ook
echtheeft overgegeven, antwoordt hij opnieuw bevestigend en daarmee opnieuw tegenstrijdig aan zijn eerdere verklaring die hij vlak daarvoor heeft gegeven.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [slachtoffer] er in zijn verklaringen rekening mee probeerde te houden welke antwoorden zijn ondervrager wenste te horen en zijn eigen antwoorden daar vervolgens op heeft afgestemd. Opvallend aan de verklaringen van [slachtoffer] is verder dat hij in eerste instantie bij zijn ouders en twee begeleiders alleen spreekt over pijpen en aftrekken, terwijl zijn verklaring bij de politie steeds uitvoeriger wordt en steeds meer handelingen worden benoemd. Zo heeft [slachtoffer] tijdens zijn verhoren bij de politie voor de eerste keer verklaard dat verdachte hem met zijn penis heeft gepenetreerd in zijn poepgat, dat [slachtoffer] van verdachte urine moest drinken en poep moest eten, dat verdachte hem een blinddoek voordeed en hem met een zweepje tegen zijn billen sloeg.
De rechtbank hecht eraan om uitdrukkelijk op te merken dat dit niet betekent dat – ook deze later genoemde handelingen – niet gebeurd zouden kunnen zijn en evenmin is het voorgaande reden om de verklaring van [slachtoffer] als onbetrouwbaar aan te merken. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de verstandelijke beperking van [slachtoffer] en enkele aanwijzingen uit het verhoor van [slachtoffer] dat hij zijn verklaringen mogelijk (al dan niet onbewust) heeft aangepast, zal de rechtbank echter wel zeer terughoudend en met uiterste zorgvuldigheid gebruik maken van de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank zal daarom de verklaringen van [slachtoffer] alleen gebruiken voor het bewijs voor zover deze steun vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier. Anders dan het onder 3.4.1. geschetste juridisch kader, zal naar het oordeel van de rechtbank
een geringe mate van steunbewijsvoor de verklaring van [slachtoffer] dus niet voldoende bewijs opleveren; daaraan worden in deze zaak hogere eisen gesteld.
3.4.3.
Overig bewijs voor tenlastegelegde (seksuele) handelingen
Verdachte heeft tijdens de zitting en in zijn politieverhoor verklaard dat [slachtoffer] en hijzelf elkaar over en weer hebben gepijpt en afgetrokken tijdens een aantal seksdates bij verdachte thuis. Daarbij heeft verdachte erkend dat hij tijdens de bezoekjes van [slachtoffer] de deur op slot heeft gedaan en dat hij in het kader van een rollenspel ‘de baas’ speelde, waarbij hij [slachtoffer] instructies heeft gegeven om bijvoorbeeld op zijn knieën te gaan zitten en hem te pijpen en af te trekken. Dit komt overeen met de verklaringen van [slachtoffer] , zodat deze seksuele handelingen bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging opgenomen (seksuele) handelingen waarover [slachtoffer] heeft verklaard – waaronder penetratie, slaan met een zweepje, moeten eten van ontlasting en drinken van urine en het dreigen [slachtoffer] te slaan of schoppen als hij zijn ouders zou vertellen over verdachte - bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs, waardoor deze handelingen niet kunnen worden bewezen.
Het dossier bevat chatgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] waarin onder meer wordt voorgesteld om te gaan neuken
(de rechtbank begrijpt: het penetreren met de penis), waarin verdachte zegt dat [slachtoffer] mag plassen/zijn plas moet bewaren en waarin verdachte aangeeft dat hij mes, touw en spullen klaar heeft staan. Hoewel deze chats een indicatie bevatten dat er mogelijk sprake is geweest van penetratie, dat er urine gedronken moest worden en het gebruik van attributen, kan echter niet bewezen worden dat de door [slachtoffer] omschreven handelingen hebben plaatsgevonden. Daarbij geldt bovendien dat de chats slechts spreken van een voornemen, belofte of plan. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte zijn ook geen (seks)attributen aangetroffen. Verdachte heeft al deze handelingen tot slot stellig ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op al het voorgaande niet worden bewezen dat deze handelingen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
3.4.4.
Het oordeel over het primair ten laste gelegde
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen om hem te pijpen en af te trekken, waardoor hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer] . Om te spreken van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer] het seksueel binnendringen van zijn lichaam tegen zijn wil heeft ondergaan en dat die dwang heeft plaatsgevonden door middel van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Daarbij speelt in deze zaak in het bijzonder dat het bestaan van dwang niet enkel kan worden afgeleid uit een tussen verdachte en [slachtoffer] bestaande afhankelijkheidsrelatie of wetenschap van een licht verstandelijke beperking. [1]
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen hem te pijpen en af te trekken. Weliswaar komt uit de in het dossier gevoegde chatberichten tussen verdachte en [slachtoffer] een dwingende sfeer naar voren, maar deze sfeer alleen is onvoldoende om te bewijzen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedwongen tot het plegen van voornoemde seksuele handelingen. De verklaringen van [slachtoffer] waaruit dwang zou kunnen worden afgeleid, vinden daarnaast – zoals hiervoor overwogen – onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat de voor verkrachting vereiste dwang niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, waardoor verdachte van het primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
3.4.5.
Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, zal de rechtbank moeten beoordelen of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde: het plegen van seksuele handelingen, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , terwijl verdachte wist dat [slachtoffer] niet in staat was om zijn wil te bepalen, kenbaar te maken of tegen die handelingen weerstand te bieden.
3.4.5.1. De wilsbekwaamheid van [slachtoffer] in seksueel opzicht
In artikel 243 Sr is – onder meer – opgenomen dat het strafbaar is om handelingen die (mede) bestaan uit seksueel binnendringen te plegen met iemand die aan een
zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.Daarvan moet bij een verdachte ook wetenschap hebben bestaan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze bepaling niet begrijpt in die zin dat voor een bewezenverklaring sprake zou moeten zijn van een ‘absoluut verbod’, waarmee het aan niemand zou zijn toegestaan met de desbetreffende persoon seksuele handelingen te plegen. Niet vereist is naar haar oordeel dat een slachtoffer in alle gevallen niet of onvoldoende in staat moet worden geacht tot wilsbepaling, maar voldoende is dat het slachtoffer vanwege zijn of haar handicap niet in staat was tegen de seksuele handelingen die van de dader uitgingen, weerstand te bieden. Onderscheid dient naar het oordeel van de rechtbank aldus te worden gemaakt tussen situaties waarin een persoon met een licht verstandelijke beperking geacht kan worden niet in staat te zijn om zijn of haar wil te bepalen, te weten in situaties waarin bijvoorbeeld sprake is van ongelijke machtsverhoudingen of onverhoedse avances, en situaties waarin sprake is van gelijkwaardigheid en van ruimte voor bezinning, waarbij van belang kan zijn of de betrokkene daarin wordt begeleid door ouders of verzorgers. [2] Dit betekent dat de rechtbank zorgvuldig dient te beoordelen onder welke voorwaarden en omstandigheden [slachtoffer] in staat is om zelf tot het besluit te komen om seks met iemand te hebben en daarbij zijn grenzen te bewaken, om vervolgens te kunnen toetsen of de seksuele contacten tussen verdachte en [slachtoffer] aan die voorwaarden hebben voldaan. De in het dossier gevoegde verklaringen van de gedragsdeskundigen en begeleiders van [slachtoffer] zijn daarbij leidend.
In het geval van [slachtoffer] is belangrijk om op te merken dat [slachtoffer] een relatie heeft met een (eveneens) verstandelijk beperkte vrouw en dat zij ook begeleiding en therapie ontvangen om die (seksuele) relatie vorm te geven en in goede banen te leiden. Het is in het geval van [slachtoffer] dus niet zo dat zijn gedragsdeskundigen en begeleiders onder alle omstandigheden een seksuele relatie onwenselijk vinden of [slachtoffer] daar in zijn geheel niet toe in staat achten.
Zoals hiervoor al is omschreven, is de verstandelijke beperking van [slachtoffer] veroorzaakt door een mutatie in het TLK2 gen. Uit de brief van [getuige 2] , senior gedragstherapeut, blijkt dat [slachtoffer] door deze mutatie een ontwikkelingsleeftijd heeft van vier tot zeven jaar oud. Dit heeft tot gevolg dat [slachtoffer] in een omgeving waarin zijn ouders niet aanwezig zijn, zal luisteren naar de persoon met de meeste autoriteit. Hij is niet goed in staat om voor zichzelf op te komen, kan de gevolgen van zijn gedrag niet goed overzien en zal weinig tot geen verzet tonen wanneer zijn grenzen worden overschreden. Uit de brief van [getuige 3] , senior gedragsdeskundige, orthopedagoog-generalist en seksuoloog, blijkt dat waar het gaat om het emotionele functioneren, sprake is van een ontwikkelingsleeftijd van tussen zes en achttien maanden oud. Hierdoor heeft [slachtoffer] voortdurend emotionele nabijheid van een ander nodig om zich voldoende veilig te voelen en is hij niet in staat om zijn eigen emoties te reguleren, waardoor hij emotioneel afhankelijk van een hechtingsfiguur is.
[getuige 3] heeft ook gerapporteerd over wat dit alles voor [slachtoffer] betekent op het gebied van seksualiteit. Zij beschrijft dat wat een persoon met een verstandelijke beperking aankan op het gebied van seksualiteit, met name samenhangt met de emotionele ontwikkelingsleeftijd. Ook op het gebied van seksualiteit is [slachtoffer] afhankelijk van zowel de bescherming als de regulatie van een verzorger of hechtingsfiguur. Als gevolg van zijn kwetsbare functioneren, is [slachtoffer] niet in staat om zichzelf in veiligheid te brengen wanneer hij zich in een voor hem onveilige of onplezierige situatie bevindt. Hij is dan niet in staat om zijn grenzen aan te geven of ‘nee’ te zeggen, uit angst voor een afwijzing of straf van de ander.
Uit deze brieven van de gedragsdeskundigen maakt de rechtbank op dat het voor [slachtoffer] belangrijk is dat sprake is van een gelijkwaardige situatie en/of dat [slachtoffer] bij het beslissen tot het hebben van seks de begeleiding nodig heeft van een verzorger of hechtingsfiguur hem ondersteunt in het bewaken van zijn grenzen. Alleen onder deze omstandigheden kan hij zijn wil bepalen als het op seks aankomt en weerstand bieden tegen seksuele handelingen van een ander die hij niet fijn vindt.
Van een gelijkwaardige situatie tussen verdachte en [slachtoffer] was naar het oordeel van de rechtbank allereerst geen sprake. Uit het dossier blijkt dat verdachte een op zichzelf wonende man is, die ongeveer twintig jaar ouder is dan [slachtoffer] . Uit onderzoek blijkt dat hij weliswaar functioneert op een ruim beneden gemiddeld niveau (GIT-2 score 83), maar daar staat een IQ van rond de 60 van [slachtoffer] tegenover. Uit de verklaringen van zowel [slachtoffer] als verdachte volgt dat verdachte de leiding had tijdens de seksafspraken en dat hij [slachtoffer] vertelde wanneer zij gingen afspreken en wat er vervolgens ging gebeuren. Dit wordt ondersteund door de chatberichten tussen beiden, waaruit het beeld naar voren komt dat verdachte degene is die bepaalt wanneer zij met elkaar afspreken, voor hoe lang en wat zij tijdens de ontmoeting gaan doen. De seksafspraken met verdachte vonden plaats zonder medeweten van betrokken zorgverleners en de ouders van [slachtoffer] , zodat hij daarbij ook geen begeleiding heeft gehad. Wanneer dit wordt afgezet tegen de bevindingen van de gedragsdeskundigen die [slachtoffer] begeleiden, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] onvoldoende zijn wil kenbaar heeft kunnen maken en geen weerstand heeft kunnen bieden aan de seksuele handelingen van verdachte.
3.4.5.2. De wetenschap van verdachte
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte ook heeft geweten dat [slachtoffer] door zijn verstandelijke beperking niet in staat is geweest om aan de seksuele handelingen van verdachte weerstand te bieden.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat uit de verschillende verklaringen van een arts en een therapeut die [slachtoffer] hebben behandeld blijkt dat de mutatie van het TLK2 gen van [slachtoffer] , die de oorzaak is van zijn verstandelijke beperking, zich ook naar buiten toe uit in de vorm van enkele lichamelijke kenmerken. Uit een rapportage van het Academisch Medisch Centrum (AMC) omschrijft dr. [naam] , klinisch geneticus, dat de mutatie van het TLK2 gen bij [slachtoffer] er voor zorgt dat zijn ogen wijd uiteen staan, dat hij een prominente neuspunt heeft en een upslant van zijn ogen. Daarnaast is zijn motoriek houterig en is zijn lichaam klein en licht uit verhouding. Deze fysieke kenmerken worden eveneens omschreven door zijn begeleiders en zijn vader. Daar voegt [getuige 1] , de psychomotorisch therapeut van [slachtoffer] aan toe dat hij wat kleiner is, wat langzamer spreekt wat trager beweegt.
Verdachte heeft ontkend dat hij geweten heeft dat [slachtoffer] een verstandelijke beperking had. Hij heeft [slachtoffer] omschreven als een gewone, sociale man van 35 jaar. Hij heeft naar eigen zeggen nooit iets vreemds aan [slachtoffer] gemerkt. Ter zitting heeft verdachte, toen hij werd geconfronteerd met bovenstaande informatie, verklaard dat hij deze kenmerken van [slachtoffer] nooit heeft opgemerkt omdat het meestal donker was wanneer zij elkaar ontmoetten. Dit vindt de rechtbank gelet op de handelingen die zij verrichtten in de woning van verdachte, volstrekt onaannemelijk. Daarbij komt nog dat verdachte tijdens zijn politieverhoor onder meer het volgende heeft verklaard:
“Hij was niet de knapste. Qua uiterlijk zag hij er niet zo goed uit.”Dat er
ietsmet [slachtoffer] aan de hand was, moet dus ook voor verdachte zichtbaar zijn geweest.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de verstandelijke beperking van [slachtoffer] ook goed waarneembaar is op basis van de manier waarop [slachtoffer] zichzelf uit en communiceert met anderen. Dit blijkt onder meer uit een opmerking die de rechter-commissaris, na afloop van een studioverhoor van [slachtoffer] , in zijn proces-verbaal heeft opgenomen:
“Op de rechter-commissaris, een leek op dit gebied, maakte de getuige de indruk van een man wiens emotionele ontwikkeling duidelijk achter is gebleven bij zijn kalenderleeftijd.”
Dat ook verdachte tot deze conclusie moet zijn gekomen en daar misbruik van heeft gemaakt door desondanks door te gaan met het initiëren van seksuele contacten met [slachtoffer] , leidt de rechtbank af uit de in het dossier gevoegde chatberichten. Deze berichten laten naar het oordeel van de rechtbank zien dat de verstandhouding tussen verdachte en [slachtoffer] zeer ongelijkwaardig van aard was, dat verdachte in die verstandhouding actief de leidende rol aannam en die rol gebruikte om [slachtoffer] - vaak op commanderende toon - te sturen door hem naar zijn huis te laten komen om zich vervolgens te laten pijpen en aftrekken. Dit blijkt volgens de rechtbank onder meer uit de berichten waarin verdachte [slachtoffer] de opdracht geeft om naar zijn huis te komen en daarin zelf probeert te bepalen op welke momenten [slachtoffer] dat mag doen. Bijzonder tekenend in dit kader zijn de berichten waarin verdachte [slachtoffer] op dwingende wijze naar zijn huis heeft geprobeerd te lokken, door hem voor te houden dat daar een jongen van zeventien op hem wacht die zijn vriendje wil zijn.
Verdachte is zich ook bewust geweest van deze leidende en sturende rol die hij aannam. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op dergelijke wijze met [slachtoffer] sprak in het kader van een rollenspel waarin hij ‘de baas’ speelde. De rechtbank vindt deze verklaring echter ongeloofwaardig. Naast de commanderende toon waarmee verdachte [slachtoffer] via de chats aansprak, gaf hij [slachtoffer] namelijk voortdurend de opdracht om alle chatgesprekken te wissen. Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij dit deed omdat hij niet wilde dat de ouders (of vriendin) van [slachtoffer] zouden ontdekken dat hij homoseksueel is. Waarom verdachte zich actief heeft bemoeid met deze kwestie, nu [slachtoffer] in zijn ogen een normaal functionerende man van destijds 35 jaar zou zijn die zijn eigen keuzes en afwegingen kan maken, blijft volstrekt onduidelijk en is om die reden niet geloofwaardig. Daar komt bij dat het dossier een aantal chatgesprekken bevat die de ongelijkwaardige relatie tussen verdachte en [slachtoffer] lijkt te bevestigen. Zo heeft verdachte verklaard dat hij sinds december 2021/januari 2022 seksdates heeft gehad met [slachtoffer] en dat zij elkaar tijdens deze dates over en weer pijpten. In een chatbericht van 2 augustus 2022 valt echter te lezen dat verdachte aan [slachtoffer] schrijft:
“Je bent er klaar voor. Vandaag is je kans voor het eerst gepijpt te worden.”In een ander chatbericht van 5 augustus 2022 geeft [slachtoffer] aan dat hij zit te huilen. Verdachte reageert vervolgens met:
“Kom nu maar zoon.”. Wanneer verdachte tijdens de zitting werd gevraagd wat hij hiermee bedoelde, heeft hij daarover verklaard dat hij [slachtoffer] misschien ook wel als een soort zoon zag.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte van de verstandelijke beperking van [slachtoffer] op de hoogte is geweest en dat hij heeft geweten dat [slachtoffer] daardoor geen weerstand kon bieden aan de seksuele handelingen van verdachte. Desondanks heeft verdachte deze handelingen door [slachtoffer] laten verrichten. Door [slachtoffer] hem te laten pijpen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . De rechtbank is daarom ook van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 19 april 2022 tot en met 2 december 2022 te Amsterdam, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, meerdere malen, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en vervolgens zich laten pijpen door die [slachtoffer] en het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden aan verdachte te worden opgelegd, zoals door de reclassering is geadviseerd. Ook dient aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer] te worden opgelegd op grond van artikel 38v Sr voor de duur van vijf jaar en met twee weken vervangende hechtenis voor iedere overtreding. Dit contactverbod dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank in overweging gegeven om bij een veroordeling geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen (artikel 9a Sr). Verder is de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoon van verdachte en de vaststellingen daarover van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Niet alleen [slachtoffer] , maar ook verdachte zelf kampt met een lager IQ en de nodige problematiek.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met [slachtoffer] , terwijl hij wist dat [slachtoffer] door zijn verstandelijke beperking niet in staat was om weerstand te bieden tegen (het verrichten van) deze handelingen. Hij heeft met [slachtoffer] een vertrouwensrelatie opgebouwd, waarbinnen [slachtoffer] vanwege zijn beperking geen ‘nee’ heeft kunnen zeggen tegen de seksuele handelingen die verdachte aan hem heeft voorgesteld. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke, emotionele en seksuele integriteit van [slachtoffer] en bewust misbruik gemaakt van zijn zachtaardige en toegankelijke karakter.
Uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer] functioneert op een ontwikkelingsleeftijd van vier tot zeven jaar oud. Op emotioneel niveau functioneert hij zelfs op een ontwikkelingsleeftijd van zes tot achttien maanden. Dit maakt [slachtoffer] uitermate kwetsbaar en aanhankelijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten slachtoffers onherstelbaar kunnen beschadigen en de algehele (seksuele) ontwikkeling kunnen frustreren. Dat dit mogelijk ook bij [slachtoffer] het geval is, blijkt onder andere uit het verslag van traumadiagnostiek van [naam insteling] van 7 maart 2024, dat bij de vordering benadeelde partij van [slachtoffer] is gevoegd. Hierin staat dat [slachtoffer] een verhoogd risico loopt op het ontwikkelen van een posttraumatische stress-stoornis. Uit de indrukwekkende slachtofferverklaring die tijdens de zitting door de vader van [slachtoffer] is afgelegd, is ook gebleken dat [slachtoffer] nog steeds last heeft van angstreacties en dat hij met name na het eerste verhoor bij de politie weken van slag is geweest. Het doet de rechtbank goed om te vernemen dat de therapie van [slachtoffer] inmiddels goed lijkt aan te slaan.
Gelet op al het voorgaande, rekent de rechtbank verdachte zijn handelen zwaar aan.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 28 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapporten die over verdachte zijn uitgebracht. Verdachte is gedurende langere tijd in het PBC geobserveerd. Uit de bevindingen van de gedragsdeskundigen van het PBC is gebleken dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale persoonlijkheidstrekken en een zwakbegaafd niveau van intellectueel functioneren. Deze persoonlijkheidsproblematiek en zwakbegaafdheid zijn chronisch en speelden daardoor ook ten tijde van het bewezen verklaarde handelen. Alhoewel het handelen van verdachte op zijn eigen genot was gericht, was hij in staat om andere, gezondere, keuzes te maken. De pathologie van verdachte heeft hoogstens een facilitaire rol gespeeld bij het tot stand komen van het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld, waardoor de deskundigen geen aanleiding zien om te adviseren verdachte zijn handelen in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies uit het PBC-rapport over.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het rapport van Reclassering Nederland van 3 april 2024. De reclassering heeft hierin verschillende risicofactoren ten aanzien van verdachte vastgesteld, waaronder eenzaamheid, seksuele deviantie, seksuele preoccupatie, seks gebruiken als copingsmechanisme en het ontbreken van een adequate dagbesteding. Uit het onderzoek van de reclassering is gebleken dat het recidiverisico matig-laag is en dat het nog aanwezige risico mogelijk kan worden ondervangen door het opleggen van verschillende bijzondere voorwaarden, in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding, een alcoholverbod, een contactverbod, dagbesteding en schuldhulpverlening.
Gelet op de ernst van het feit, de persoon van verdachte en de rapporten zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van lange duur recht doet aan het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Daarbij zal de rechtbank enigszins afwijken van de eis van de officier van justitie, nu zij tot een bewezenverklaring van het subsidiaire feit is gekomen en verdachte van een deel van de ten laste gelegde seksuele handelingen wordt vrijgesproken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden. Daaraan zal de rechtbank een deel van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, namelijk een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding, dagbesteding en schuldhulpverlening. Voor het geadviseerde alcoholverbod ziet de rechtbank geen aanleiding, nu niet is gebleken dat het bewezen verklaarde mede door problematisch alcoholgebruik tot stand is gekomen en uit de rapportages volgt dat het problematische alcoholgebruik van verdachte al vele jaren in remissie lijkt te zijn.
Het geadviseerde contactverbod met [slachtoffer] zal in de vorm van een maatregel in de zin van artikel 38v Sr aan verdachte worden opgelegd. Voor de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel ziet de rechtbank geen aanleiding, nu niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen richting [slachtoffer] .

8.De vordering van de benadeelde partij

8.1.
De ingediende vordering en de standpunten van de partijen
[slachtoffer] vordert € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de gevorderde schadevergoeding in het geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleitte vrijspraak. Mocht de rechtbank toch tot toewijzing van de vordering overgaan, dan plaatst de raadsvrouw een kanttekening inhoudende dat een aantasting in de persoon op andere wijze goed moet worden onderbouwd. In deze zaak is de vordering met algemeenheden onderbouwd en zijn de omvang en reikwijdte van de geestelijke schade niet uitgewerkt. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel rekening te houden met de draagkracht van verdachte en de termijn van de vervangende gijzeling op één dag te stellen.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen dat een ‘op andere wijze aantasting in de persoon’ zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, BW kan worden aangenomen. Daarmee heeft [slachtoffer] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van zijn immateriële schade. In de toelichting op de vordering tot schadevergoeding is ook onderbouwd dat [slachtoffer] geestelijk letsel heeft opgelopen. Zo is bij de vordering een verslag van traumadiagnostiek van [naam insteling] van 7 maart 2024 gevoegd, waaruit blijkt dat [slachtoffer] een verhoogd risico op een posttraumatische stressstoornis heeft. Daarnaast is tijdens de zitting door de advocaat van [slachtoffer] toegelicht dat hij op dit moment voor psychische klachten wordt behandeld en last heeft van herbelevingen, aandachtsproblemen en plekken mijdt die met verdachte en het bewezen verklaarde feit kunnen worden geassocieerd.
De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding dient te worden gematigd. De rechtbank begroot de omvang van de geleden immateriële schade naar billijkheid op € 7.500,- en zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. De toegewezen schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2022, de dag waarop de bewezen verklaarde periode is geëindigd.
De rechtbank zal [slachtoffer] in het overige van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Hij kan dit deel van zijn vordering nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
8.3.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan [slachtoffer] wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van €7.500,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2022, te betalen aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] . Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 72 dagen. Anders dan de raadsvrouw van verdachte ziet de rechtbank geen reden om de duur van de gijzeling te beperken tot één dag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart het
primair ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat
verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaanzoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige verstandelijke handicap lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde moet zich
  • Veroordeelde moet zich
  • Veroordeelde moet zich
  • Veroordeelde moet
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • Ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • Medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde
voor de duur van 5 (vijf) jaren opgeenenkele wijze- direct of indirect -
contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) wekenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2024.

Voetnoten

1.Zie: Hoge Raad 2 december 2002, ECLI:NL:HR:2003:AJ1188 en Gerechtshof Den Haag 25 oktober 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1911 .
2.Zie de conclusie van A-G Knigge bij het arrest van de Hoge Raad, HR, 25-06-2013, nr. 11/04720