ECLI:NL:RBAMS:2024:2561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
13/173434-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met hoofdletsel na vechtpartij in Amsterdam

Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij in de nacht van 10 op 11 juli 2023 in het centrum van Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en medeplegen van mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen en videobeelden waarop te zien is dat de verdachte met volle kracht op het hoofd van het slachtoffer heeft gestampt, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder een kneuzing van de hersenen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat het opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, in totaal € 10.026,39. De rechtbank oordeelde dat het geweldsincident niet alleen het slachtoffer, maar ook omstanders had beïnvloed, wat de ernst van de zaak onderstreept.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/173434-23
Datum uitspraak: 1 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E.H. de Bruijn, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Jhingoer, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door of namens de benadeelde partij [benadeelde partij] , bijgestaan door haar advocaat mr. G.S. Jongstra, naar voren is gebracht.

2.Inleiding en beschuldiging

In de nacht van 10 op 11 juli 2023 heeft in het centrum van Amsterdam, bij de [restaurant] gevestigd aan het Singel, een vechtpartij plaatsgevonden. Daarbij zijn aangeefster [benadeelde partij] (hierna ook: aangeefster) en meerdere onbekend gebleven personen gewond geraakt. Verdachte wordt ervan verdacht bij deze vechtpartij betrokken te zijn geweest. Dit is aan verdachte als volgt ten laste gelegd:
primair:poging tot doodslag ten aanzien van aangeefster;
subsidiair:poging tot zware mishandeling ten aanzien van aangeefster;
meer subsidiair:openlijke geweldpleging ten aanzien van aangeefster en onbekend gebleven personen;
meest subsidiair:medeplegen van mishandeling ten aanzien van aangeefster en onbekend gebleven personen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde geweldshandelingen ten aanzien van aangeefster.
Het standpunt van de verdediging wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna verder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel - overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman - dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Niet kan worden vastgesteld dat het voor de poging tot doodslag vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van aangeefster en onvoldoende staat vast dat aangeefster ten gevolge van het handelen van de verdachte zou kunnen komen te overlijden.
3.3.2.
Bewijsoverweging poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Daartoe is het volgende redengevend.
Op beelden – die ter terechtzitting zijn getoond en waarop verdachte zichzelf heeft herkend – is te zien dat verdachte in gevecht is met een onbekend gebleven man. Verder is te zien dat medeverdachte [medeverdachte] een slaande beweging maakt in de richting van aangeefster, waarna zij omvalt. Vervolgens draait verdachte zich om, tilt zijn rechterbeen op en trapt met zijn voet richting de grond in de richting van waar aangeefster ligt. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , beiden werkzaam als beveiliger bij de [restaurant] , hebben het geweld van dichtbij gezien.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met volle kracht op aangeefster heeft gestampt. [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet heeft kunnen zien of verdachte aangeefster op het hoofd heeft geraakt, maar hij heeft gedetailleerd verklaard over de aard van de geweldshandelingen van verdachte en waar hij aangeefster heeft zien liggen. Naar aanleiding van het letsel van aangeefster is een letselverklaring opgemaakt. Daaruit volgt dat op het hoofd van aangeefster ernstig letsel is waargenomen. Het letsel van aangeefster bestaat uit trauma aan het hoofd met contusiehaarden (een kneuzing van de hersenen). Het uitwendige letsel bestaat uit een blauwe plek op het hoofd met een flinke zwelling. Op andere plekken op het lichaam is geen letsel waargenomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen van verdachte waren gericht tegen het hoofd/gezicht van aangeefster.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aangeefster een trap heeft gegeven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat die verklaring onjuist is.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte ter zitting niet aannemelijk aangezien de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris na het verhoor aan hem is voorgelezen en hij deze verklaring vervolgens voor akkoord heeft ondertekend. Bovendien komt deze verklaring overeen met de eerdere verklaring van verdachte bij de politie en vindt die verklaring steun in de overige bewijsmiddelen. De ontkennende verklaring van verdachte ter terechtzitting wordt daarom als ongeloofwaardig ter zijde geschoven.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen opgenomen in
bijlage II– in onderling verband en samenhang bezien – kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangeefster. Vast kan worden gesteld dat verdachte aangeefster met geschoeide voet hard heeft geraakt tegen het hoofd. Als gevolg van dit handelen heeft het slachtoffer bovengenoemd letsel opgelopen. Uit de aard en strekking van het handelen van verdachte maakt de rechtbank op dat het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
subsidiair:
op 11 juli 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet op/tegen het hoofd heeft getrapt terwijl voornoemde [benadeelde partij] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Oplegging van straf

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door op het hoofd van het slachtoffer te trappen. Als gevolg van dit handelen van verdachte heeft het slachtoffer een kneuzing van de hersenen opgelopen. Uit de vordering van de benadeelde partij en de voorgelezen slachtofferverklaring ter terechtzitting komt naar voren dat het incident ook nu nog een grote impact op het slachtoffer heeft.
Het geweldsincident heeft plaatsgevonden in de buurt van het werk van het slachtoffer. Zij heeft haar werkzaamheden nog niet hervat, omdat deze plek haar nog altijd aan het incident herinnert. Vanwege aanhoudende psychische klachten, zoals concentratieproblemen en vermoeidheidsklachten, volgt het slachtoffer – na een doorverwijzing van een neuroloog – een behandeling bij een ergotherapeut. Voor aanhoudende pijnklachten aan haar kaak volgt het slachtoffer een behandeling bij een fysiotherapeut. Het slachtoffer voelt zich nog steeds angstig en onveilig op straat.
Omdat het geweldsincident heeft plaatsgevonden op de openbare weg in het centrum van Amsterdam, gelegen bij een drukbezochte uitgaansgelegenheid, zijn ook voorbijgangers ongevraagd geconfronteerd met deze hevige geweldsuitbarsting. Dit heeft bij getuigen een enorme indruk achtergelaten en mogelijk ook gevoelens van onveiligheid aangewakkerd.
Verdachte heeft de vechtpartij tijdens de terechtzitting verwoord als
‘roekeloos uitgaansgeweld’. De rechtbank vindt dat verdachte met deze bewoordingen de ernst van het geweld treffend heeft verwoord. Verdachte heeft echter geen verantwoordelijkheid genomen voor het geweld ten aanzien van slachtoffer [benadeelde partij] nu hij - na een eerdere bekentenis bij de politie en de rechter-commissaris - ter terechtzitting heeft ontkend dat hij het slachtoffer zou hebben mishandeld. Gelet op de ernst van het geweld kan de verdachte van geluk spreken dat het slachtoffer geen ernstiger en zo mogelijk blijvend letsel heeft opgelopen.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij zich vaker schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten en hiervoor ook al eerder langdurige gevangenisstraffen heeft gehad.
Vanwege de ernst van het feit, de recidive en de houding van verdachte ter terechtzitting, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opleggen, zoals gevorderd door de officier van justitie.
Voorlopige hechtenis
Bij beschikking van de raadkamer van het gerechtshof Amsterdam van 16 augustus 2023 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst met ingang van 17 augustus 2023 (te 12:00 uur) tot aan de dag van de uitspraak in eerste aanleg. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op voor een langere duur dan verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verdediging heeft ter terechtzitting geen schorsingsverzoek gedaan en de rechtbank ziet geen redenen om de voorlopige hechtenis ambtshalve te schorsen.

7.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

7.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 4.333,00 aan vergoeding van materiële schade en € 3.050,27 aan vergoeding van immateriële schade. De vordering komt neer op een totaalbedrag van € 7.383,27.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.946,27 en de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00. Voor het overige moet de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, vanwege de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank komt de gevorderde materiële schade voor vergoeding van een bedrag van in totaal € 2.526,39 in aanmerking. Dit schadebedrag is op de hierna te noemen wijze opgebouwd.
De gevorderde schade die ziet op kosten voor een daggeldvergoeding voor het ziekenhuis, (huishoudelijke) hulp, medische kosten, kosten wegens verbruikt eigen risico van de zorgverzekering en reiskosten, zal worden toegewezen. De gevorderde schadevergoeding die ziet op deze posten komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De geleden schade is voldoende onderbouwd en deze posten zijn niet betwist.
Het totaal van deze schade komt neer op een bedrag van € 2.446,39 (€ 35,00 + € 1.078,00 + € 352,00 + € 368,00 + € 60,50 + € 60,50 + € 385,00 + € 107,39).
De gevorderde schade die ziet op kosten voor de sportschool zal gedeeltelijk worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank komen de abonnementskosten voor de sportschool voor de duur van één maand (€ 80,00) voor vergoeding in aanmerking.
Voor het overige wordt de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering met betrekking tot de gevorderde kosten voor een ontspanningsmassage (€ 120,00) en voedingssupplementen (€ 356,88). Deze onderdelen van de vordering zijn onvoldoende onderbouwd.
Daarnaast zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering met betrekking tot eventuele toekomstige schade die ziet op een eventueel hoger beroep en betrekking hebben op behandeling bij een psycholoog (€2.500,00 + € 1.000,00). Dit deel van de vordering is in zijn geheel niet onderbouwd.
De behandeling van de vordering ten aanzien van schadeposten die onvoldoende onderbouwd zijn, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
7.4.2.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft, op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, zoals weergegeven in paragraaf 6.3, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 7.500,00.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
7.4.3.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij] een schadevergoeding betalen van in totaal € 10.026,39, bestaande voor € 2.526,39 (€ 2.446,39 + € 80,00) uit materiële schade en voor € 7.500,00 uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan (11 juli 2023).
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijk verklaarde deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
7.4.4.
Hoofdelijk
De betalingsverplichting wordt hoofdelijk opgelegd aan verdachte, omdat mogelijk ook anderen aansprakelijk zijn voor het ontstaan van de schade. Verdachte en medeverdachten zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van de anderen het hele bedrag al heeft betaald.
7.4.5.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 85 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
primair tenlastegelegdeniet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij]toe tot een bedrag
van € 2.526,39 (tweeduizendvijfhonderdzesentwintig euro en negenendertig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade. De schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] , behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering tot vergoeding.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 10.026,39 (tienduizendzesentwintig euro en negenendertig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 58 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichting-gen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en J.W.H.G. Loyson, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K.P.M. Smeets en N. van Assendelft, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2024.
[...]