ECLI:NL:RBAMS:2024:2530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
737353
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een eenvoudige gemeenschap met betrekking tot een woning en de bijbehorende kosten

In deze zaak gaat het om de verdeling van een eenvoudige gemeenschap tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die samen een woning hebben gekocht in 2019. De partijen zijn familie van elkaar en hebben de woning gezamenlijk gefinancierd. Sinds september 2022 woont [eiser] alleen in de woning, terwijl [gedaagde] het gebruik van de woning heeft verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning aan [eiser] wordt toebedeeld, waarbij [gedaagde] recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning, die is vastgesteld op € 94.668,40. Dit betekent dat [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 47.334,20 moet betalen. Daarnaast moet [gedaagde] een bijdrage van € 43.315,28 aan [eiser] betalen voor de kosten die [eiser] heeft gemaakt ten behoeve van de woning en de gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [eiser] een gebruiksvergoeding aan [gedaagde] moet betalen voor de periode dat hij geen gebruik kan maken van de woning, vastgesteld op € 8.300. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/737353 / HA ZA 23-702
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.A.J. Raaijmaakers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.C. Peeters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023,
- de akte overlegging producties aan de zijde van [eiser] , met productie 14,
- de akte overlegging producties aan de zijde van [gedaagde] , met productie 6,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 januari 2024 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van [eiser] ,
- de akte aan de zijde van [eiser] ,
- de akte aan de zijde van [gedaagde] ,
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

kern van de zaak
2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn familie van elkaar en hebben in 2019 samen een woning gekocht. Partijen willen de woning nu verdelen, in die zin dat zij beiden het aandeel van de ander in de woning willen overnemen tegen betaling van de helft van de overwaarde. Daarnaast vordert [eiser] betaling van de helft van alle door haar betaalde kosten ten behoeve van de woning en de gezamenlijke huishouding. [gedaagde] wil een gebruiksvergoeding voor het feit dat hij sinds september 2022 geen gebruik meer kan maken van de woning.
2.2.
De woning wordt aan [eiser] toebedeeld waarmee [gedaagde] recht heeft op betaling van
€ 47.334,20 als zijn helft van de overwaarde. [gedaagde] moet verder een bedrag van € 43.315,28 aan [eiser] betalen als bijdrage in de kosten ten behoeve van de woning. [eiser] moet op haar beurt een gebruiksvergoeding aan [gedaagde] betalen.
wat is er gebeurd?
2.3.
Partijen hebben op 25 juni 2019 samen de woning aan de [adres] (hierna: de woning) gekocht voor een bedrag van € 260.000. Ter financiering daarvan hebben zij een hypotheeklening afgesloten. De woning is op 22 augustus 2019 aan partijen geleverd.
2.4.
Tot 9 september 2022 hebben partijen samen in de woning gewoond. [eiser] en [gedaagde] hadden ieder een eigen slaapkamer en deelden de badkamer, woonkamer en keuken. Een derde slaapkamer werd door partijen gebruikt als was- en opslagruimte.
2.5.
Op 9 september 2022 heeft [gedaagde] de woning verlaten. Sindsdien woont [eiser] in de woning met haar partner en in 2023 ook met een pasgeboren kind.
2.6.
Partijen hebben na de mondelinge behandeling van 9 januari 2024 De Haas makelaars & taxateurs o.z. (hierna: De Haas) de opdracht gegeven om de woning te taxeren. In het door partijen overgelegde rapport van 13 februari 2024 heeft De Haas de woning getaxeerd op een marktwaarde van € 345.000.
wat willen partijen?
2.7.
[eiser] wil het eigendom van het aandeel van [gedaagde] in de woning overnemen, waarbij zij aan [gedaagde] de helft van de overwaarde zal betalen. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] gedurende de periode dat zij samen in de woning hebben gewoond, niet naar evenredigheid in de lasten van de woning en van de gezamenlijke huishouding heeft bijgedragen. Zij wil dat [gedaagde] dit alsnog doet. [eiser] vordert daarom – kort samengevat – het volgende:
I. de wijze van verdeling van de woning vast te stellen, inhoudende dat zij alleen eigenaar van de woning wordt en de gezamenlijke hypotheeklening op haar naam overzet, waarbij zij aan [gedaagde] de helft van de overwaarde betaalt;
II. [gedaagde] te veroordelen om over te gaan tot volledige medewerking aan de verkoop en levering van zijn aandeel in de woning aan [eiser] , dan wel aan het te koop zetten van de woning via een erkende NVM-makelaar, inclusief het verrichten van alle voor de overdracht of verkoop nodige handelingen, en wanneer [gedaagde] zijn medewerking niet verleent, dit vonnis in de plaats daarvan te laten treden;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 44.345,30, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.661,54, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.8.
[gedaagde] wil ook dat de woning wordt verdeeld. Hij wil op zijn beurt dat de woning aan hem wordt toebedeeld onder de voorwaarde dat hij aan [eiser] de helft van de overwaarde betaalt. Daarnaast wil hij dat er in ieder geval een schadevergoeding of gebruiksvergoeding wordt vastgesteld voor de periode dat hij geen gebruiksgenot van de woning heeft gehad en dat [eiser] wordt veroordeeld tot teruggave van zijn persoonlijke eigendommen en in de kosten van deze procedure.
2.9.
De vorderingen in conventie (van [eiser] ) en in reconventie (van [gedaagde] ) zullen vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk worden behandeld.
de woning wordt aan [eiser] toebedeeld
2.10.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap tussen partijen. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning verdeeld moet worden, maar partijen verschillen van mening over de wijze waarop dit moet gebeuren. Beiden willen de woning toebedeeld krijgen. De woning zal in eerste instantie aan [eiser] worden toebedeeld. Daartoe geldt het volgende.
2.11.
Vast staat dat [gedaagde] de woning op 9 september 2022 heeft verlaten en dat [eiser] sindsdien in de woning woont met haar partner en sinds 2023 ook met haar minderjarige kind. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat zij in staat is om de hypotheeklening over te nemen, dat [gedaagde] uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor ontslagen kan worden en dat zij de helft van de overwaarde aan [gedaagde] kan betalen. [gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat hij de woning niet uit vrije wil heeft verlaten. Wel heeft hij inmiddels vervangende woonruimte gevonden. Ook heeft hij verklaard dat hij niet weet of hij de hypotheeklening over kan nemen. Bij deze stand van zaken ligt toedeling van de woning aan [eiser] , in ieder geval in eerste instantie, het meest voor de hand. Dat zij met haar kind daar woont en in staat is de financiering voort te zetten met ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijkheid weegt daartoe zwaar mee. Aan de toedeling zal de opschortende voorwaarde worden verbonden dat [gedaagde] , binnen twee maanden na wijzen van dit vonnis, door de hypotheekverstrekker wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid.
2.12.
Voor de overname van het aandeel in de woning zal [eiser] aan [gedaagde] de helft van de overwaarde moeten betalen. Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen de woning te laten taxeren. Uit de door partijen overgelegde aktes blijkt dat De Haas de waarde van de woning heeft bepaald op € 345.000. Bij het bepalen van de overwaarde wordt uitgegaan van deze taxatiewaarde. Ook moet rekening worden gehouden met de gedane aflossingen op de hypotheeklening, omdat de overwaarde wordt vastgesteld door het in mindering brengen van de actuele stand van de hypotheeklening op de waarde van de woning. [gedaagde] heeft de actuele stand van € 250.331,60 niet weersproken, zodat wordt uitgegaan van een overwaarde van € 94.668,40 (€ 345.000,00 – € 250.331,60). De rechtbank gaat daarbij uit van de door [eiser] ter zitting genoemde stand en voorbij aan de latere stelling van [eiser] dat zij in werkelijkheid minder heeft afgelost, omdat zij dit voor het eerst na de mondelinge behandeling heeft gesteld en [gedaagde] niet meer in de gelegenheid is geweest om hier op te reageren.
2.13.
Bij de verdeling van de overwaarde van een gemeenschappelijk goed geldt als uitgangspunt dat deelgenoten dit naar evenredigheid van hun aandeel in de gemeenschap verdelen. Omdat partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de woning, dient [eiser] de helft van de overwaarde van € 94.668,40, dus
€ 47.334,20,aan [gedaagde] te vergoeden.
2.14.
Wanneer het [eiser] niet lukt om binnen twee maanden na het wijzen van dit vonnis de woning over te nemen, dan zal de woning worden toebedeeld aan [gedaagde] onder dezelfde opschortende voorwaarde dat [eiser] , binnen twee maanden na het verstrijken van de termijn van [eiser] , door de hypotheekverstrekker wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Blijkt geen van partijen in staat om de woning over te nemen, dan zal de woning verkocht moeten worden. Dit zal in de beslissing tot uiting worden gebracht.
2.15.
Partijen zullen beide veroordeeld worden hun medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning zoals in dit vonnis is bepaald waarbij geldt dat de daarmee gepaard gaande kosten bij helfte zullen worden gedragen. Dat tot verdeling wordt gekomen is in hun beider belang, zoals zij ook hebben aangegeven. De vordering van [eiser] dit vonnis in de plaats te stellen van door [gedaagde] af te geven machtigingen (reële executie) wordt afgewezen. Deze vordering is te weinig specifiek en bovendien is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] niet aan een veroordeling zal voldoen.
[gedaagde] is gehouden zijn aandeel in uitgaven ten behoeve van de woning te betalen
2.16.
[eiser] stelt dat zij sinds de koop van de woning in 2019 alle uitgaven ten behoeve van de gemeenschap alleen heeft gedragen en vordert terugbetaling van de helft daarvan. [gedaagde] voert verweer en stelt dat partijen anders met elkaar zijn overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] gehouden is om de helft van (bepaalde) door [eiser] betaalde kosten aan haar terug te betalen. Daarvoor geldt het volgende.
2.17.
Ingevolge artikel 3:172 BW dragen deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel in het gemeenschappelijk goed bij tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Dit betekent dat, zolang partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de woning, de met de woning verband houdende kosten tussen partijen gedeeld moeten worden, tenzij partijen anders zijn overeengekomen of een verdeling bij helfte krachtens artikel 3:166 lid 3 jo. 6:2 BW in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2.18.
[gedaagde] voert aan dat partijen na de koop van de woning zijn overeengekomen dat hij maandelijks een bedrag van € 500 betaalt als bijdrage in de uitgaven ten behoeve van de gemeenschap. Deze bijdrage heeft hij maandelijks contant aan [eiser] betaald, totdat hij de woning heeft verlaten, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit standpunt, tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] , niet verder onderbouwd. Zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling niet uit kunnen leggen waarom partijen deze afspraak hebben gemaakt en waarom hij de betalingen contant zou hebben gedaan, terwijl [eiser] heeft aangegeven dat partijen een gezamenlijke bankrekening hebben geopend ten behoeve van de gemeenschap. Daarnaast heeft [gedaagde] geen stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat (i) partijen anders zijn overeengekomen en (ii) [gedaagde] reeds contant heeft bijgedragen aan de uitgaven ten behoeve van de gemeenschap. Dit betekent dat [gedaagde] naar evenredigheid van zijn aandeel in de woning moet bijdragen in de uitgaven die door [eiser] zijn gedaan ten behoeve van de gemeenschap. Omdat partijen ieder voor de helft eigenaar zijn van de woning, moet [gedaagde] de helft van de door [eiser] betaalde uitgaven aan haar terugbetalen.
2.19.
[eiser] stelt dat [gedaagde] nog een bedrag van € 44.345,30 aan haar moet betalen. Deze vordering is als volgt opgebouwd:
  • aankoopkosten (notaris, tolk) en verbouwingskosten: € 32.056,67
  • bankstel € 1.400,00
  • rente over lening € 660,04
  • vaste woonlasten tot 9 september 2022
totaal € 88.690,60
2.20.
Een deel van deze kosten wordt toegewezen. Dat zijn de kosten ten behoeve van de aankoop van de woning en de verbouwing daarvan. Die zijn namelijk gemaakt voor de gemeenschap. Datzelfde geldt voor de vaste woonlasten in de periode dat partijen samen in de woning woonden. Omdat [gedaagde] de aldus gelabelde geldbedragen op zichzelf niet heeft betwist, zal de rechtbank dat deel van de vordering ad € 43.315,28 ((€ 32.056,67 + € 54.573,89) / 2) toewijzen. Zoals hiervoor overwogen gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat hij aan deze kosten heeft meebetaald door contant geld aan [eiser] te overhandigen omdat dit niet is komen vast te staan. Dit is anders voor de aankoopkosten van het bankstel en de rente over een geldlening die door [eiser] is aangegaan. Omdat het bankstel geen deel uitmaakt van de gemeenschap en deze in de woning is gebleven toen [gedaagde] de woning verliet, ziet de rechtbank niet in waarom [gedaagde] gehouden zou zijn de helft van de aankoopkosten daarvan te betalen. Datzelfde geldt voor de rente over de geldlening. Deze is door [eiser] aangegaan en [gedaagde] heeft onbetwist aangevoerd dat hij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de lening, zodat [gedaagde] ook niet gehouden is om de helft van de rente over deze lening te betalen. Deze onderdelen van de vordering zullen dan ook worden afgewezen.
2.21.
[eiser] heeft vermeerdering met wettelijke rente gevorderd met ingang van de data van opeisbaarheid van de verschillende vorderingen of in ieder geval vanaf 9 september 2022. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf datum dagvaarding, te weten 24 juli 2023, omdat niet is gebleken dat [gedaagde] voor die datum in verzuim was.
[eiser] heeft kosten gezamenlijke huishouding onvoldoende onderbouwd
2.22.
[eiser] vordert verder dat [gedaagde] de helft van de kosten ad € 3.323,07, oftewel € 1.661,54, die zij ten behoeve van de gezamenlijke huishouding heeft gemaakt vergoedt. De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat gesteld noch gebleken is dat partijen – naast het delen van de woning – ook een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, zodat een grondslag voor toewijzing van de vordering ontbreekt.
[eiser] moet aan [gedaagde] een gebruiksvergoeding betalen
2.23.
Vast staat dat [gedaagde] sinds 9 september 2022 geen gebruik kan maken van de woning terwijl hij wel gedeeltelijk eigenaar is. Dat betekent dat hij aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding. De rechtbank licht dat hierna toe. Voor zover de vordering van [gedaagde] is ingestoken als (immateriële) schadevergoeding is deze niet (voldoende) onderbouwd en wordt deze afgewezen.
2.24.
Artikel 3:169 BW bepaalt – tenzij anders overeengekomen – dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Indien een deelgenoot het goed met uitsluiting van de andere gebruikt, kan dat aanleiding vormen om die ander een vergoeding ter zake van gederfd gebruiksgenot toe te kennen (zie onder meer ECLI:NL:HR:2017:156).
2.25.
Omdat [eiser] met ingang van 9 september 2022 het uitsluitende gebruiksrecht heeft van de woning is zij gehouden een gebruiksvergoeding aan [gedaagde] te betalen. De rechtbank volgt dus niet het betoog van [eiser] dat voor het toekennen van een gebruiksvergoeding geen grondslag bestaat omdat het de keuze van [gedaagde] was niet meer in de woning te wonen. Vast staat dat de partner van [eiser] bij haar is ingetrokken en dat zij de sloten van de woning, zonder overleg met [gedaagde] , heeft vervangen. Wat daarna heeft plaatsgevonden is niet vast komen te staan (partijen maken elkaar over en weer verwijten), maar voor de rechtbank is voldoende duidelijk geworden dat verder wonen voor [gedaagde] in de woning niet meer aan de orde was. Dit sluit ook aan bij de wens van beide partijen dat de woning sowieso verdeeld moet worden. Dit betekent ook het deel van het vermogen van [gedaagde] dat in de woning zit door hem niet kan worden aangewend voor andere doeleinden.
2.26.
Over de omvang van de gebruiksvergoeding hebben partijen weinig handvaten aangereikt. [gedaagde] heeft als immateriële schadevergoeding een bedrag van € 750 per maand genoemd. [eiser] heeft aangegeven dat in ieder geval in aftrek op een gebruiksvergoeding moet komen de helft van de hypotheeklasten en VvE bijdragen, te weten tot 1 januari 2023 € 596 en vervolgens € 646 per maand. Daarbij heeft [eiser] nagelaten bij de hypotheeklasten onderscheid te maken tussen rente en aflossing terwijl aflossing van na januari 2024 niet meer ten laste van [gedaagde] gebracht zou moeten worden nu de overwaarde op basis van het op dat moment geldende saldo van de hypotheeklening is vastgesteld. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank aanleiding een naar billijkheid vast te stellen bedrag per maand te bepalen waarop [gedaagde] jegens [eiser] aanspraak kan maken als gebruiksvergoeding. Voor de periode 9 september 2022 tot 1 januari 2024 zal dit bedrag € 4.800 (afgerond € 300 per maand) bedragen. Vanaf 1 januari 2024 totdat de woning geleverd is € 700 per maand. Omdat dit vonnis gewezen wordt op 1 mei 2024 is [eiser] thans verschuldigd € 8.300. Daartoe wordt zij veroordeeld.
persoonlijke eigendommen van [gedaagde]
2.27.
[gedaagde] heeft nog een veroordeling gevraagd van [eiser] om zijn eigendommen die zich nog in de woning bevinden terug te geven. [eiser] heeft ter zitting aangegeven dat [gedaagde] zijn eigendommen, waaronder zijn bed, kan ophalen zodat het belang bij deze vordering ontbreekt. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] deze toezegging nakomt. Dat er eigendommen van [gedaagde] zijn die [eiser] weigert terug te geven is verder onvoldoende gebleken. Al met al wordt deze vordering afgewezen.
proceskosten worden gecompenseerd
2.28.
De rechtbank ziet aanleiding in de aard van de vorderingen (verdeling van een gemeenschappelijke woning), de familieband tussen partijen en het gegeven dat beiden in conventie en reconventie deels in het (on)gelijk zijn gesteld aanleiding de proceskosten te compenseren. Beide partijen dragen aldus de eigen kosten.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
bepaalt dat de woning op de volgende wijze zal worden verdeeld:
- de overwaarde van de woning bedraagt € 94.668,40, zodat aan iedere partij een bedrag van € 47.334,20 aan overwaarde toekomt,
o toedeling van de woning geschiedt aan [eiser] onder de opschortende voorwaarde dat zij binnen twee maanden na het wijzen van dit vonnis de financiering rond heeft gekregen en [gedaagde] door de financier uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen,
o levering zal plaatsvinden bij een door [eiser] aan te wijzen notaris waarbij gelijktijdig de overwaarde ad € 47.334,20 aan [gedaagde] betaald zal worden,
- voor het geval levering van het aandeel aan [eiser] niet binnen twee maanden na het wijzen van dit vonnis gerealiseerd zal zijn, zal toedeling andersom plaatsvinden in de periode tussen twee en vier maanden na het wijzen van dit vonnis, zodat in dat geval
o toedeling van de woning aan [gedaagde] geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen genoemde twee maanden de financiering rond heeft gekregen en [eiser] door de financier uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen,
o levering zal plaatsvinden bij een door [gedaagde] aan te wijzen notaris waarbij gelijktijdig de overwaarde ad € 47.334,20 aan [eiser] betaald zal worden,
- voor het geval geen van partijen het aandeel van de ander in de woning geleverd kan krijgen zal de woning worden verkocht,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] en [eiser] om volledige medewerking te verlenen aan de verdeling zoals onder 3.1 is bepaald en bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van de verdeling zoals onder 3.1 is bepaald, te voldoen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 43.315,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 24 juli 2023 tot de dag dat [gedaagde] het bedrag volledig heeft betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
compenseert de proceskosten zodat partijen hun eigen kosten betalen,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 8.300 en met ingang van 1 juni 2024 tot de dag dat de woning verdeeld is en de daarbij behorende levering heeft plaatsgevonden een bedrag van € 700 per maand,
3.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
compenseert de proceskosten zodat partijen hun eigen kosten betalen,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. C.M. Achekar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.