ECLI:NL:RBAMS:2024:2484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
AMS 22/4433
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tijdelijke weekmarkt Bos en Lommer en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Amsterdam tot het instellen van de tijdelijke weekmarkt Bos en Lommer. Eiser verzoekt tevens om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft op 10 augustus 2022 het bezwaar van eiser afgewezen en op 18 april 2023 besloten de markt per 1 mei 2023 af te schaffen. Op 17 oktober 2023 volgde het definitieve afschaffingsbesluit. Eiser heeft vervolgens een verzoek tot schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat het procesbelang van eiser enkel nog het verzoek om schadevergoeding betreft, aangezien de markt inmiddels is opgeheven.

De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 behandeld. Eiser stelt dat hij immateriële schade heeft geleden door de overlast van de markt, die plaatsvond onder zijn appartement. Hij ervoer stress door geluidsoverlast, afval en verkeersonveiligheid. De rechtbank stelt vast dat voor vergoeding van immateriële schade volgens de vaste rechtspraak een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vereist is. De rechtbank concludeert dat de ervaren overlast niet leidt tot een dergelijke inbreuk en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk en zijn griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser,

en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigden van verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] tegen het besluit van het college tot het instellen van de tijdelijke weekmarkt Bos en Lommer. De rechtbank beoordeelt daarbij ook het verzoek van [eiser] om schadevergoeding als gevolg van dit besluit op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 augustus 2022 op het bezwaar van [eiser] is het college bij dat besluit gebleven. Op 18 april 2023 besloot het college om de markt per 1 mei 2023 af te schaffen. Op 17 oktober 2023 volgde het definitieve afschaffingsbesluit. Vervolgens heeft [eiser] een verzoek tot schadevergoeding gedaan. Omdat de markt inmiddels is opgeheven, betreft het procesbelang van [eiser] alleen nog het verzoek om schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , twee van zijn vrienden als toehoorder, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of [eiser] recht heeft op schadevergoeding als gevolg van het besluit tot instelling van de weekmarkt Bos en Lommer.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van schade?
3. In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter bevoegd is om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade als die schade het gevolg is van een onrechtmatig besluit. Voor een geslaagd beroep moet er dus sprake zijn van schade en deze schade moet het gevolg zijn van een onrechtmatigheid besluit. De rechtbank behandelt eerst de vraag of [eiser] aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking kan komen.
3.2.
[eiser] stelt dat hij immateriële schade heeft geleden als gevolg van de markt. Op zitting hebben [eiser] en zijn vrienden verklaard dat [eiser] tijdens de markt op verschillende manieren een aanzienlijke mate van stress heeft ervaren. De markt vond plaats op woensdag en zaterdag, precies onder zijn appartement. [eiser] wijst hierbij op overlast van afval, op geluidsoverlast en op verkeersonveiligheid. De meeste overlast ervoer hij door de opbouw van de markt, op sommige dagen al vanaf ongeveer vijf uur ’s-ochtends. Deze stress was zo hevig dat hij overwoog om te verhuizen.
3.3.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht, moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [1] Volgens vaste rechtspraak is de toets voor immateriële schade hoog. Dit betekent dat voor vergoeding van immateriële schade, het onvoldoende is dat er sprake is van min of meer sterk psychisch onbehagen en van zich gekwetst voelen door het onrechtmatig genomen besluit. [2] Er moet sprake zijn van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Daarvan zal echter niet snel sprake zijn. Het is aan [eiser] om aannemelijk te maken dat hiervan wel sprake is.
3.4.
De rechtbank kan zich, met name door de toelichting op zitting, voorstellen dat [eiser] een noemenswaardige mate van overlast heeft ervaren gedurende de marktdagen. Deze overlast heeft echter niet tot gevolg dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] . De rechtbank is van oordeel dat de overlast die [eiser] heeft ervaren, valt onder de noemer “min of meer sterk psychisch onbehagen”. Dit is onvoldoende om in aanmerking te komen voor schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb. Het beroep slaagt daarom niet.
3.5.
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de rechtmatigheidstoets van het instellingsbesluit van de weekmarkt Bos en Lommer. De rechtbank merkt hierbij nog wel op dat een aantal klachten van [eiser] gaan over de verkeersveiligheid rondom de markt. Omdat er een ander besluit aan deze verkeersveiligheid ten grondslag ligt, en omdat [eiser] niet tegen dat verkeersbesluit in bezwaar is gekomen, kan de rechtbank deze gronden niet meewegen in haar beslissing. Hetzelfde geldt voor zijn klachten die vallen onder de reikwijdte van de verleende omgevingsvergunning en het inrichtingsbesluit dat het college nam ten behoeve van de weekmarkt.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt. Hij krijgt ook niet zijn griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.L. van der Pijl, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1958.
2.Uitspraak van de CRvB van 27 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF1067.