ECLI:NL:RBAMS:2024:2479

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/13/726782 / HA ZA 23-2
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van Stichting Bureau Clara Wichmann tegen Allergan en aanverwante vennootschappen inzake getextureerde borstimplantaten en de opt-out/opt-in procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2024 een tussenvonnis gewezen in een collectieve actie van Stichting Bureau Clara Wichmann (BCW) tegen Allergan en aanverwante vennootschappen. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Allergan voor schade veroorzaakt door getextureerde borstimplantaten, die volgens BCW kunnen leiden tot ernstige gezondheidsklachten zoals BIA-ALCL, een zeldzame vorm van lymfeklierkanker, en ASIA, een auto-immuun syndroom. BCW vertegenwoordigt een groep van ongeveer 60.000 vrouwen die deze implantaten hebben of hebben gehad en eist schadevergoeding namens deze groep.

De rechtbank heeft eerder op 14 februari 2024 geoordeeld dat BCW de collectieve actie kan instellen voor vrouwen die in Nederland een behandeling ter implantatie van de betrokken implantaten hebben ondergaan. In het tussenvonnis van 1 mei 2024 heeft de rechtbank de voorwaarden voor de opt-out en opt-in procedure vastgesteld, waarbij vrouwen de mogelijkheid hebben om zich aan te melden voor de procedure of zich ervan af te melden. De rechtbank heeft BCW aangewezen als exclusieve belangenbehartiger voor de vrouwen uit de nauw omschreven groep, die in Nederland een behandeling hebben gehad ter plaatsing van implantaten die na 15 november 2016 in het verkeer zijn gebracht.

De rechtbank heeft ook beslist dat de opt-out mogelijkheid geldt voor vrouwen die in Nederland wonen, terwijl voor vrouwen die in het buitenland wonen de opt-in mogelijkheid van toepassing is. De rechtbank heeft de termijn voor de opt-out en opt-in fase vastgesteld op twee maanden, beginnend op 15 mei 2024. Daarnaast is er een termijn van een maand voor het beproeven van een schikking vastgesteld, die eindigt op 14 augustus 2024. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om dit vonnis te registreren in het centraal register voor collectieve vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/726782 / HA ZA 23-2
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
STICHTING BUREAU CLARA WICHMANN,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen:
BCW,
advocaat: mr. E.J. Zippro te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
ABBVIE B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
hierna te noemen:
AbbVie NL, en
2.
ABBVIE NEDERLAND HOLDINGS B.V.,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen:
AbbVie NL Holdings,
en de rechtspersonen naar buitenlands recht
3.
ALLERGAN LTD.,
gevestigd te Marlow (Verenigd Koninkrijk),
hierna te noemen:
Allergan UK,
4.
ALLERGAN UNLIMITED COMPANY,
gevestigd te Dublin (Ierland),
hierna te noemen:
Allergan Ierland ULC,
5.
ALLERGAN COSTA RICA S.R.L.,
gevestigd te Heredia (Costa Rica),
hierna te noemen:
Allergan Costa Rica,
6.
ALLERGAN PHARMACEUTICALS INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Dublin (Ierland),
hierna te noemen:
Allergan Ierland Limited,
7.
ALLERGAN, INC,
gevestigd te Irvine (Verenigde Staten van Amerika),
hierna te noemen:
Allergan USA, en
8.
ABBVIE INC,
gevestigd te North Chicago (Verenigde Staten van Amerika),
hierna te noemen:
AbbVie USA,
advocaat: mr. P.L. Reeskamp te Amsterdam,
gedaagde partijen, hierna samen te noemen:
Allergan c.s.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Dit is het vervolg in de massaschadezaak tegen de Amerikaanse farmaceut Allergan, tegenwoordig AbbVie, als producent van bepaalde getextureerde borstimplantaten die in 2019 van de markt zijn gehaald. Volgens de eisende partij (BCW) kunnen deze implantaten tot ernstige ziekte of gezondheidsklachten leiden, namelijk BIA-ALCL, een zeldzame vorm van lymfeklierkanker, en ASIA, een auto-immuun-syndroom. BCW eist daarom via een zogenoemde collectieve actie schadevergoeding als belangenbehartiger voor de groep van personen die de implantaten hebben of hebben gehad. Die groep bestaat volgens BCW uit ongeveer 60.000 personen (door partijen aangeduid als: de Vrouwen).
1.2.
In deze zaak heeft de rechtbank op 14 februari 2024 tussenvonnis gewezen. Daarin heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat BCW de collectieve actie kan en mag instellen voor de groep van Vrouwen die in Nederland een behandeling ter implantatie van de implantaten hebben ondergaan.
1.3.
Ook heeft de rechtbank in het tussenvonnis geoordeeld dat de WCAM (de oude collectieve actie-wet) geldt voor vorderingen die betrekking hebben op Implantaten die vóór 15 november 2016 in de Europese Economische Ruimte (EER) zijn geïmporteerd en dat de WAMCA (de nieuwe massaschadewet) alleen geldt voor vorderingen van Vrouwen uit de volgende nauw omschreven groep:
Alle Vrouwen die in Nederland een behandeling hebben gehad ter plaatsing (implantatie) van Implantaten die na 15 november 2016 in het verkeer zijn gebracht.
1.4.
De rechtbank heeft BCW aangewezen als exclusieve belangenbehartiger voor de Vrouwen uit de nauw omschreven groep.
1.5.
Omdat de uitkomst van de WAMCA-procedure de personen uit de nauw omschreven groep bindt, moeten in beginsel de personen uit deze groep de gelegenheid krijgen om te verklaren dat zij niet aan de procedure willen deelnemen (opt-out) of juist, als zij in het buitenland wonen, dat zij wel aan de procedure willen deelnemen (opt-in). Over deze opt-out/opt-in fase neemt de rechtbank in dit vonnis enkele beslissingen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 februari 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de akte uitlaten opt-out fase van BCW,
- de antwoordakte uitlating opt-in/opt-out fase en uitlating verzoek ex artikel 1018f lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van Allergan c.s.,
- de brieven van elk van partijen van 13 maart 2024, met daarin het voorwaardelijke akteverzoek van BCW en de reactie daarop van Allergan c.s.,
- de e-mail van 19 maart 2024 van de griffier van de rechtbank aan partijen dat op dit moment geen plaats is voor een nadere aktewisseling en dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor vonnis.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In het tussenvonnis van 14 februari 2024 (hierna ook: het tussenvonnis) heeft de rechtbank BCW in de WAMCA-procedure in de gelegenheid gesteld een tekstvoorstel te doen voor de aankondiging van de opt-in/opt-out fase en de praktische invulling daarvan. Allergan c.s. hebben hierop mogen reageren, en hebben zich daarnaast mogen uitlaten over het verzoek van BCW om voor de personen uit de nauw omschreven groep die in het buitenland wonen, een opt-out systeem te laten gelden.
Verzoek om nauw omschreven groep uit te leggen althans opnieuw te definiëren
3.2.
BCW verzoekt allereerst aan de rechtbank om de vastgestelde nauw omschreven groep zo uit te leggen dat een knip tussen het oude en nieuwe artikel 3:305a-regime wordt gekoppeld aan het moment van implantatie van de Implantaten bij de Vrouwen, en anders, om van de beslissing over de nauw omschreven groep terug te komen en de nauw omschreven groep opnieuw als volgt vast te stellen:
Alle Vrouwen die na 15 november 2016 in Nederland een behandeling hebben gehad ter plaatsing (implantatie) van Implantaten.
3.3.
Hiertoe voert BCW aan dat het onderscheid van het moment van het in het verkeer brengen van de Implantaten ertoe leidt dat voor de Vrouwen niet, of alleen na een immense inspanning van de Vrouwen, BCW en Allergan, is vast te stellen, of zij tot de nauw omschreven groep (uit de WAMCA-procedure) behoren. Volgens BCW kan de rechtbank de herziening gronden op gewijzigd inzicht nadat zij is gewezen op de praktische implicaties van de beslissing en de onmogelijkheid om op grond hiervan de opt-out fase in te gaan.
3.4.
Allergan c.s. verzetten zich tegen toewijzing van deze verzoeken. Onder meer hebben zij aangevoerd dat het leerstuk van het ‘terugkomen van bindende eindbeslissingen’ hier niet geldt en dat, los daarvan, betrekkelijk eenvoudig is om vast te stellen wanneer een implantaat voor het eerst in het verkeer is gebracht.
3.5.
De rechtbank wijst het verzoek van BCW af. De beslissing over de nauw omschreven groep betreft een tussenbeslissing in de vorm van een bindende eindbeslissing. Volgens vaste rechtspraak kan de rechtbank van een dergelijke beslissing terugkomen indien de eisen van de goede procesorde dit meebrengen, bijvoorbeeld omdat de tussenbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Die situatie doet zich hier niet voor. De kwesties waarop BCW wijst maakten al deel uit van het debat van partijen en daarover heeft de rechtbank al een beslissing gegeven. BCW heeft niet gewezen op nieuwe feiten of omstandigheden ter zake en die zijn ook niet anderszins gebleken.
Ook leidt een afweging van alle betrokken belangen en omstandigheden niet tot de conclusie dat het onaanvaardbaar is om aan de gegeven beslissing vast te houden. De rechtbank komt dan ook niet terug van deze beslissing.
Mogelijkheid van opt-out en opt-in
3.6.
Partijen zijn het erover eens dat voor de Vrouwen uit de nauw omschreven groep die in Nederland wonen, de opt-out mogelijkheid van artikel 1018f lid 1 Rv moet worden opengesteld.
3.7.
Voor Vrouwen uit de nauw omschreven groep die in het buitenland wonen, geldt de uitkomst van deze procedure niet, tenzij zij gebruik maken van de opt-in mogelijkheid van artikel 1018f lid 5 Rv. BCW heeft verzocht om daarvan af te wijken en voor de Vrouwen uit de nauw omschreven groep die in het buitenland wonen, eveneens een opt-out systeem te laten gelden. Genoemd artikel 1018 lid 5 Rv biedt daartoe een uitzonderingsmogelijkheid. BCW heeft daarbij toegelicht dat het voldoende duidelijk is om welke groep buitenlandse gedupeerden het gaat. Aangezien al deze personen in Nederland schade hebben geleden is het voor deze personen ook niet onlogisch of onvoorzienbaar om deel te nemen aan een Nederlandse procedure. Het ligt voor de hand dat Vrouwen die bij een Nederlandse kliniek Implantaten hebben verkregen met een bijsluiter waarop een Nederlandse entiteit van het Allergan-concern staat vermeld, nagaan of hun belangen in Nederland kunnen worden behartigd nadat zij op de hoogte zijn geraakt van de mogelijke gebrekkigheid van deze Implantaten. Al sinds juli 2021 komen zij via een Google-zoekopdracht uit op het initiatief van BCW en hebben zij zich bij BCW kunnen melden om op de hoogte te worden gehouden.
3.8.
Allergan c.s. verzetten zich tegen toewijzing van dit verzoek.
3.9.
De rechtbank wijst dit verzoek van BCW af, om de volgende redenen. Uitgangspunt van de wet is dat voor personen uit de nauw omschreven groep die in het buitenland wonen, een opt-in regime geldt. De wetgever heeft daarop één uitzondering willen maken, namelijk in het geval dat voldoende duidelijk is om welke groep buitenlandse gedupeerden het bij benadering gaat. De rechtbank neemt aan dat Allergan c.s. weliswaar zicht hebben op de hoeveelheid implantaten die zij na november 2016 in de EER in het verkeer hebben gebracht en die naar Nederland zijn gedistribueerd, maar daarmee niet op de grootte van de groep van niet-Nederlandse belanghebbenden. BCW heeft meegedeeld dat van de ruim 6.000 deelnemende vrouwen er 60 vrouwen in het buitenland wonen. Dat is niet voldoende om te uitzondering toe te passen. Indien de rechtbank daartoe zou besluiten, zou de opt-out mogelijkheid niet alleen gelden voor de Vrouwen in het buitenland die al bij BCW bekend zijn, maar voor alle Vrouwen in het buitenland die onder de nauw omschreven groep vallen. Niet blijkt dat alle Vrouwen uit de groep die in het buitenland wonen op de hoogte kunnen zijn van de onderhavige procedure en een naderende opt-out fase. Een voldoende waarborg op dit punt ontbreekt. Dit is wel vereist om een opt-out systeem te laten gelden, omdat bij een dergelijk systeem wordt verondersteld dat de personen uit de groep die het betreft
welop de hoogte kunnen zijn van de procedure. Dat betekent dat de rechtbank overeenkomstig de hoofdregel een opt-in systeem zal laten gelden voor de Vrouwen uit de groep die in het buitenland wonen. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de vraag of iemand in Nederland woonplaats of (langdurig) verblijf heeft moet worden beantwoord naar de situatie zoals die geldt per de datum van dit tussenvonnis, 1 mei 2024.
Wijze van publicatie
3.10.
Vervolgens moet worden bepaald op welke wijze publicatie moet plaatsvinden, en hoe de tekst daarvan moet luiden. Over deze vervolgvragen hebben partijen zich eveneens mogen uitlaten.
3.11.
Partijen zijn het erover eens dat om de Vrouwen uit de nauw omschreven groep te informeren:
het tussenvonnis ter griffie ter inzage zal worden gelegd;
het tussenvonnis zal worden gepubliceerd in het centraal register voor collectieve vorderingen;
het tussenvonnis in PDF zal worden gepubliceerd op de website van BCW en in het Nederlands en Engels op de website over de collectieve actie van BCW tegen Allergan;
BCW per gewone post en per e-mail een brief zal sturen naar alle bij haar aangemelde Vrouwen waarin wordt geïnformeerd over de aanwijzing van BCW als exclusieve belangenbehartiger, de collectieve vordering en de nauw omschreven groep;
BCW binnen twee weken na het tussenvonnis de hierna te bespreken aankondiging zal doen in NRC of de Volkskrant.
3.12.
De rechtbank zal overeenkomstig beslissen. BCW heeft daarnaast voorgesteld dat de Vrouwen een eventuele opt-out verklaring per gewone brief aan de rechtbank kunnen sturen. De rechtbank bepaalt dat de Vrouwen de verklaring ook per e-mail aan de rechtbank kunnen toesturen. Die mogelijkheid heeft vanwege de administratieve afhandeling ook de voorkeur.
Termijn voor opt-out en opt-in
3.13.
BCW heeft voorgesteld om de termijn voor de Vrouwen om gebruik te maken van de opt-out en opt-in mogelijkheid te bepalen op één respectievelijk twee maanden. Allergan c.s. stelt een termijn van steeds vier maanden voor, om de Vrouwen de gelegenheid te geven zich te laten adviseren en een geïnformeerde en weloverwogen beslissing te nemen. De rechtbank zal de termijn voor beide mogelijkheden bepalen op twee maanden. Deze termijn acht de rechtbank aan de ene kant voldoende voor de Vrouwen om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, en aan de andere kant niet zo lang dat deze tot onnodige en onredelijke vertraging van de procedure leidt. De termijn gaat lopen twee weken na dit tussenvonnis, dus op 15 mei 2024, zodat BCW eerst de gelegenheid heeft om de Vrouwen te informeren over de opt-out en opt-in mogelijkheid.
Machtiging of vertegenwoordiging bij opt-out; exclusieve communicatiebevoegdheid
3.14.
BCW verzoekt de rechtbank om niet toe te staan dat anderen dan de Vrouwen zelf opt-out verklaringen uitbrengen, bijvoorbeeld via machtiging of vertegenwoordiging. BCW licht toe dat dit verzoek ertoe dient om te voorkomen dat een derde zich tot de Vrouwen wendt met als doel het uitbrengen van een collectieve opt-out verklaring namens een groep Vrouwen. De aanwijzing van BCW als exclusieve belangenbehartiger en de belangen van gedupeerden in de onderhavige zaak verzetten zich ertegen dat anderen dan BCW zich tijdens de opt-out/opt-in fase tot de Vrouwen wenden over de onderhavige collectieve actie.
Allergan c.s. hebben zich tegen dit verzoek verzet.
3.15.
BCW verzoekt daarnaast om BCW de exclusieve bevoegdheid te verlenen om over de opt-out en opt-in fase met de Vrouwen te communiceren, en meer specifiek om het Allergan c.s. te verbieden om tijdens deze fase over het onderwerp van deze procedure zelf of via een tussenpersoon of andere derde, contact te hebben met Vrouwen die tot de nauw omschreven groep behoren.
Allergan c.s. hebben zich ook tegen dit verzoek van BCW verzet.
3.16.
De rechtbank wijst deze verzoeken van BCW af, in beide gevallen omdat een wettelijke grondslag voor toewijzing ontbreekt. Wat betreft het eerste verzoek is verder van belang dat het uitbrengen van een opt-out verklaring een rechtshandeling is en dat de wet bepaalt dat personen zich bij het verrichten daarvan in beginsel kunnen laten vertegenwoordigen, al dan niet door middel van volmachtverlening. Op dit uitgangspunt heeft de wetgever geen uitzondering gemaakt voor het uitbrengen van een opt-out verklaring.
Mededeling en tekst voor de aankondiging
3.17.
BCW heeft een tekstvoorstel gedaan voor de brief aan de haar bekende Vrouwen uit de nauw omschreven groep en voor de aankondiging van de opt-out/opt-in fase.
3.18.
Uit artikel 1018f lid 3 Rv volgt dat in de brief mededeling wordt gedaan van: de aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger, de collectieve vordering, de nauw omschreven groep, de opt-out- en opt-in mogelijkheid, en de uitspraak van de rechter, althans de wijze waarop daarvan afschrift kan worden verkregen.
3.19.
De aankondiging bevat dezelfde informatie als de brief. In haar tekstvoorstel voor de brief en de aankondiging heeft BCW een passage opgenomen met de strekking dat BCW van een in de procedure vastgesteld recht op schadevergoeding, maximaal 15% zal inhouden vanwege de financiering die zij heeft aangetrokken voor deze collectieve actie, behalve als de Vrouwen voor deze collectieve actie recht hebben op vergoeding van dit bedrag door hun rechtsbijstandsverzekering. Deze passage laat de rechtbank weg. De aankondiging is er niet voor bedoeld, en daarom ook niet de plaats, om leden van de nauw omschreven groep (mogelijk) te binden aan inhouding van maximaal 15% van de schadevergoeding.
3.20.
In haar tekstvoorstel vraagt BCW de Vrouwen daarnaast met hun opt-out verklaring een bewijsstuk mee te sturen dat zij tot de nauw omschreven groep behoren. Ook voor een dergelijke eis of voorwaarde biedt de wet geen grondslag, zodat de rechtbank ook deze passage zal weglaten.
3.21.
Verder heeft de rechtbank ontbrekende elementen aangevuld en overige onvoldoende neutrale informatie weggelaten. In dit vonnis zijn geen werkende hyperlinks opgenomen, maar BCW mag die wel opnemen in haar aankondiging en brief (die per e-mail wordt verzonden). Op deze wijze komt de rechtbank tot de volgende tekst voor de aankondiging:
Collectieve actie tegen Allergan over getextureerde borstimplantaten
Stichting Bureau Clara Wichmann (BCW) voert bij de rechtbank Amsterdam
een civiele procedure tegen borstimplantatenfabrikant Allergan en een aantal andere
Allergan-bedrijven. Allergan handelt nu onder de naam AbbVie en voorheen (voor 2006) ook onder de namen McGhan en Inamed.
De procedure van BCW tegen Allergan heet een ‘collectieve actie’. BCW voert
deze collectieve actie ten behoeve van personen (door partijen aangeduid als: de Vrouwen) die in Nederland een behandeling hebben gehad ter plaatsing (implantatie) van getextureerde implantaten of tissue expanders van Allergan. Deze borstimplantaten hebben onder meer de namen Biocell of Natrelle. Een lijst met de implantaten waarover deze collectieve actie gaat, is te vinden op: www.siliconenzaak.nl/informatie-over-allergan-borstimplantaten/.
De rechtbank heeft een tussenvonnis gewezen. Het vonnis is te vinden op https://uitspraken.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:RBAMS:2024:745
en www.clara-wichmann.nl (in het Nederlands) en op www.siliconenzaak.nl (in het
Nederlands en Engels). In dit vonnis heeft de rechtbank BCW aangewezen als
exclusieve belangenbehartiger voor de belangen van de volgende groep:
Alle Vrouwen die in Nederland een behandeling hebben gehad ter plaatsing (implantatie) van getextureerde implantaten van Allergan die na 15 november 2016 in het verkeer zijn gebracht.
De collectieve actie voor deze groep valt onder het nieuwe collectieve actierecht. BCW eist schadevergoeding van Allergan omdat volgens BCW de implantaten een bijzondere vorm van lymfeklierkanker (BIA-ALCL) en systemische klachten (bekend als ASIA of Breast Implant Illness) kunnen veroorzaken.
Het volgende is belangrijk voor Vrouwen die in Nederland een behandeling hebben gehad ter plaatsing (implantatie) van getextureerde implantaten van Allergan die na 15 november 2016 in het verkeer zijn gebracht.
Voor Vrouwen die op 1 mei 2024 wel of niet in Nederland woonden of verbleven, gelden verschillende regels. Als u in Nederland woonde, maar alleen op 1 mei 2024 met vakantie in het buitenland was, geldt dat u in Nederland woonde.
Als u op 1 mei 2024
in Nederland woonde of langdurig verbleefen
- als u het goed vindt dat BCW in deze procedure ook uw belangen behartigt,
dan hoeft u niets te doen;
- als u
nietwilt dat uw belangen in deze procedure worden behartigd door BCW, dan kunt u dat aan de rechtbank Amsterdam laten weten. U bent dan niet gebonden aan de uitspraak in deze procedure en de uitspraak geldt niet voor u.
Als u op 1 mei 2024
nietin Nederland woonde of langdurig verbleefen
- als u
welwilt dat BCW in deze procedure uw belangen behartigt, dan kunt u dat aan de rechtbank Amsterdam laten weten. U bent dan gebonden aan de uitspraak in deze procedure en Allergan c.s. zijn tegenover u gebonden aan de uitspraak in deze procedure;
- als u
nietwilt dat uw belangen in deze procedure worden behartigd door BCW, dan hoeft u niets te doen.
Hoe kunt u aan de rechtbank Amsterdam laten weten wat u wilt?
U kunt uw keuze doorgeven via de volgende website:
https://www.rechtspraak.nl/Registers/centraal-register-voor-collectieve-vorderingen.
Op deze webpagina staat in de map ‘Stichting Bureau Clara Wichmann tegen Allergan c.s.” een ‘opt-out’-knop en een ‘opt-in’-knop. Als u op de desbetreffende knop klikt, wordt er een e-mailbericht gegenereerd. Daarin vult u de gevraagde gegevens in en daarna klikt u op verzenden.
U kunt uw keuze voor ‘opt-out’ of ‘opt-in’ ook per post doorgeven. Stuurt u dan een brief aan de rechtbank Amsterdam, t.a.v. team handel (Postbus 84500, 1080 BN Amsterdam).
Als u in Nederland woont en u wilt niet dat BCW uw belangen behartigt, kunt u voor de opt-out verklaring de volgende tekst gebruiken:
“Mijn naam is […] en ik woon op het adres […]. Ik heb in Nederland een behandeling gehad ter plaatsing (implantatie) van getextureerde implantaten van Allergan die na 15 november 2016 in het verkeer zijn gebracht.
Ik wil niet dat Stichting Bureau Clara Wichmann mijn belangen behartigt.”
Als u in het buitenland woont en u wilt wel dat BCW uw belangen behartigt, kunt u voor de opt-in verklaring de volgende tekst gebruiken
“Mijn naam is […] en ik woon op het adres […]. Ik heb in Nederland een behandeling gehad ter plaatsing (implantatie) van getextureerde implantaten van Allergan die na 15 november 2016 in het verkeer zijn gebracht. Ik woonde of verbleef op 1 mei 2024 niet in Nederland, maar wil wel dat Stichting Bureau Clara Wichmann mijn belangen behartigt.”
Het volgende geldt voor Vrouwen die in Nederland een behandeling hebben gehad ter plaatsing (implantatie) van getextureerde implantaten van Allergan die vóór 15 november 2016 in het verkeer zijn gebracht.
Als u in Nederland een behandeling hebt gehad ter plaatsing (implantatie) van getextureerde implantaten van Allergan die vóór 15 november 2016 in het verkeer zijn gebracht, dan voert Stichting Bureau Clara Wichmann ook een procedure voor u over de aansprakelijkheid van Allergan. U hoeft in dit geval niets te doen. Op www.siliconenzaak.nl kunt u hierover meer informatie vinden.
For more information in English on the collective action of Stichting Bureau
Clara Wichmann against Allergan regarding their textured breast implants,
see: www.siliconenzaak.nl.
Termijnstelling voor het beproeven van een schikking (artikel 1018g Rv)
3.22.
Partijen twisten over de wenselijkheid van het bepalen van een termijn voor het beproeven van een schikking. BCW heeft geen behoefte aan zo’n termijn, Allergan c.s. wel.
3.23.
De rechtbank overweegt dat BCW al vanaf het begin van de procedure bekend was als de enige optredende belangenbehartiger. Bovendien zal de zaak gedurende twee maanden stil komen te liggen vanwege de in te lassen opt-out/opt-in fase. Allergan c.s. kunnen deze periode benutten om BCW te benaderen voor schikkingsonderhandelingen. Voor het beproeven van een schikking acht de rechtbank een aanvullende termijn van een maand voldoende. Die termijn stelt partijen ook in staat om de uitkomst van de opt-out/opt-in fase mee te nemen in een eventuele schikking. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de termijn voor het beproeven van een schikking een maand langer zal duren dan de opt-out/opt-in fase en daarmee zal eindigen op 14 augustus 2024. Desgewenst kunnen partijen te zijner tijd altijd gezamenlijk om verlenging van de termijn verzoeken.
3.24.
BCW heeft te kennen gegeven dat zij, in het geval geen schikking wordt bereikt, behoefte heeft aan het aanvullen van de gronden van de vordering als bedoeld in artikel 1018g Rv.
Voorlopige termijnstelling voor conclusie van antwoord Allergan c.s.
3.25.
Na afloop van de termijn voor het beproeven van een schikking, zal BCW eerst haar aanvullende gronden kunnen indienen, waarna de zaak op een nader te bepalen termijn wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van Allergan c.s.
De rechtbank reserveert voorlopig de week van 9 december 2024 voor een mondelinge behandeling en verzoekt partijen deze week vooralsnog vrij te houden.
3.26.
De planning voor de verdere procedure komt er daarmee (onder voorbehoud) als volgt uit te zien:
- 15 mei 2024: aanvang opt-out/opt-in fase
- 15 juli 2024: einde opt-out/opt-in fase
- 14 augustus 2024: einde termijn voor beproeven van een schikking
- 21 augustus 2024: roldatum voor eventuele aanvullende gronden BCW
Tot slot
3.27.
De rechtbank zal de griffier opdragen van dit vonnis aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen.
3.28.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt BCW op de aankondiging (zie onder 3.21) op haar websites te plaatsen en binnen twee weken te publiceren in NRC of de Volkskrant;
4.2.
draagt BCW op per omgaande de onder 3.18 genoemde brief per post en/of per e-mail te versturen aan al de haar bekende Vrouwen uit de nauw omschreven groep, voor zover zij beschikt over hun (actuele) (e-mail)adresgegevens,
4.3.
draagt de griffier op:
zorg te dragen voor het aantekenen van deze uitspraak in het centraal register voor collectieve vorderingen,
zorg te dragen voor het aantekenen van de aankondiging (zie onder 3.21) in dat register,
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 augustus 2024voor aanvulling gronden door BCW, waarna een termijn voor conclusie van antwoord zal worden bepaald,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, voorzitter, mrs. H.J. Schaberg en T.T. Hylkema, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.