ECLI:NL:RBAMS:2024:2457

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
13/0688068-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot minderjarige feiten

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de omzettingsbeslissing van 12 april 2016 geen wijziging van de straf inhoudt en dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot de omzettingsbeslissing, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen reden is om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/068868-24
Datum uitspraak: 30 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 augustus 2023 door
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Klein Molekamp, advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Łask of 17 September 2015, reference II K 1243/09.Dit vonnis is op 27 oktober 2015 onherroepelijk geworden.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog een jaar, zeven maanden en veertien dagen.
Blijkens door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie van 21 maart 2024 is de vrijheidsstraf aanvankelijk voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Bij beslissing van
the District Court in Łaskvan 12 april 2016 is de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, wegens schending van de voorwaarden: de opgeëiste persoon heeft geen contact onderhouden met zijn toezichthouder.
Het vonnis van 17 september 2015 (II K 1243/09
)betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het vonnis van 17 september 2015 (II K 1243/09)
Zoals uit het voorgaande volgt, was de opgeëiste persoon aanwezig bij het proces dat tot de veroordeling van 17 september 2015 (II K 1243/09) heeft geleid. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet op die procedure van toepassing is.
De omzettingsbeslissing van12 april 2016
De raadsman heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest op de zitting die tot de beslissing van 12 april 2016 heeft geleid. Hoewel hij zich ervan bewust is dat de omzettingsprocedure niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, stelt de raadsman dat wel moet kunnen worden nagegaan of de betekening van de oproep voor die zitting juist en volledig is geweest. Dit geldt temeer, zo stelt de raadsman, nu de opgeëiste persoon tijdens het plegen van de feiten minderjarig was. De raadsman concludeert primair dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, subsidiair dat de zaak moet worden aangehouden om te informeren of de oproeping voor de zitting van 12 april 2016 juist en volledig is betekend, alsmede of het feit dat de opgeëiste persoon minderjarig was tijdens het plegen van de feiten gevolgen heeft voor de omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omzettingsbeslissing van 12 april 2016 geen beslissing is waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd en dat deze beslissing daarom al niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. [4] De omstandigheid dat de omzettingsbeslissing ziet op een veroordeling van feiten die door een minderjarige zijn gepleegd, maakt dat niet anders. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden ten behoeve van het verkrijgen van nadere informatie over de betekening van de oproeping voor de zitting in 2016.

5.Strafbaarheid

5.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit 1 aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 27, te weten:
verkrachting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
2. mensenhandel;
3. diefstal;
4. mishandeling.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten 1 tot en met 3. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, echter niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [5]

7.De verplichting als bedoeld in artikel 21a OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel dient te worden geweigerd. De verdediging heeft bij de voorgeleiding om een advocaat in de uitvaardigende lidstaat verzocht, bij voorkeur degene die hem heeft bijgestaan in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 17 september 2015. Tot op heden is de verdediging er niet in geslaagd contact te leggen met de uiteindelijk aan de opgeëiste persoon toegewezen Poolse advocaat. Dit heeft nadelige gevolgen voor de verdediging, die nu onvoldoende kan worden gevoerd. De opgeëiste persoon kan niet worden voorzien van advies en informatie en heeft zodoende geen eerlijke en reële mogelijkheid zich tegen het EAB te verdedigen. Dit heeft bijvoorbeeld gevolgen voor het verweer ex artikel 12 OLW, dat nu moeizaam kan worden onderbouwd.
Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding van de zaak verzocht om alsnog de mogelijkheid te krijgen effectief gebruik te maken van Poolse rechtsbijstand.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de uitvaardigende justitiële autoriteit van het verzoek ex artikel 21a OLW in kennis is gesteld en wijst hierbij op de reactie op dit verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit op 21 maart 2024. Hiermee heeft het Openbaar Ministerie voldaan aan de in dit artikel bedoelde verplichting, aldus de officier van justitie, die er nog op wijst dat artikel 21a OLW geen weigerings- of uitstelgrond bevat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit in kennis heeft gesteld van het door de verdediging gedane verzoek ex artikel 21a OLW en daarmee heeft voldaan aan de in dit artikel bedoelde inspanningsverplichting. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat, zoals ook door de officier van justitie is betoogd, het niet voldoen aan die inspanningsverplichting geen weigeringsgrond oplevert.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 273f, 300 en 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. P. Sloot en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
5.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.