ECLI:NL:RBAMS:2024:2432

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
13/056020-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van Belgische straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 2000 en met de Nederlandse en Turkse nationaliteit, was gedetineerd in Nederland en had afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling aanwezig te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij in België een vrijheidsstraf van zes jaar had gekregen, waarvan nog 1955 dagen resteren. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 en artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. Hoewel de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft hij geen beroep gedaan op artikel 6a OLW en wil hij zijn straf in België ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering, ook niet op basis van de detentieomstandigheden in België, omdat er garanties zijn gegeven over humane detentieomstandigheden. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van artikel 2 OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/056020-24
Datum uitspraak: 24 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 28 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 januari 2024 door
het hof van beroep Antwerpen,België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 april 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat in Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het hof van Beroep Antwerpen d.d. 29/6/2023 – C6 kamer, referentie: 2021/PGA/2849 (Griffienummer: 979/23).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1955 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het dossier volgt dat de zaak in hoger beroep ten gronde definitief is afgedaan zodat alleen deze procedure moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. [3]
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon volgt dat hij na het vonnis in eerste aanleg hoger beroep heeft ingesteld en vervolgens per aangetekend schrijven is opgeroepen voor de procedure die tot de beslissing in beroep heeft geleid. De opgeëiste persoon – die op dat moment in Nederland gedetineerd was – heeft contact gehad met zijn Belgische advocaat over de procedure in hoger beroep: zij is naar de zitting geweest en heeft – zoals met hem afgesproken – namens de opgeëiste persoon geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon via zijn Belgische advocaat zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen; overlevering leidt dus niet tot schending van zijn verdedigingsrechten.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon doet geen beroep op artikel 6a OLW maar wil zijn straf in België ondergaan. De raadsman heeft daarom verzocht af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond. De opgeëiste persoon heeft weliswaar de Nederlandse nationaliteit, maar is voornemens om – mede in verband met zijn veiligheid – naar België te emigreren, samen met zijn ouders. Zijn vriendin woont al in België, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW moet worden toegepast. Gelet op het resocialisatiebelang moet de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland worden overgenomen. De opgeëiste persoon is een Nederlander, woont in Nederland en heeft geen binding met België.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat artikel 6a, eerste lid, OLW niet in de weg staat aan overlevering van de opgeëiste persoon. Artikel 6a, eerste lid, geeft uitvoering aan artikel 4, onder 6, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, welke bepaling er in het bijzonder toe strekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit in staat te stellen een bijzonder gewicht toe te kennen aan de mogelijkheid om de kansen op sociale re-integratie van de opgeëiste persoon te verhogen. Artikel 6a, eerste lid, OLW betreft echter een facultatieve weigeringsgrond die restrictief moet worden uitgelegd. Uitgangspunt is dat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd. Nu de opgeëiste persoon geen beroep doet op artikel 6a OLW, ziet de rechtbank hoe dan ook aanleiding om af te zien van de mogelijkheid om de overlevering op grond van artikel 6a OLW te weigeren. De rechtbank komt in deze zaak daarom niet toe aan de vraag of de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in België kan plaatsvinden dan in Nederland.

6.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [4]
Daarom is op 20 maart 2024 namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden van de Federale overheidsdienst Justitie te Brussel ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte.
Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank overweegt voorts dat een deel van de beantwoording van de eerste vraag: “indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven”, berust op een kennelijke fout. De opgeëiste persoon is in België immers al veroordeeld tot een voor tenuitvoerlegging vatbare gevangenisstraf. Dit doet geen afbreuk aan de inhoudelijke toezeggingen over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon in Dendermonde zal worden gedetineerd.
De rechtbank is ambtshalve bekend met de recente, afschuwelijke geweldsincidenten in de gevangenissen in Antwerpen en Sint-Gillis, en de (aangekondigde 24-uurs) stakingen in Belgische detentie-instellingen. Deze omstandigheden – die de rechtbank als incidenten beschouwt – vormen naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het algemene gevaar. De rechtbank is, gelet op de aard en de oorzaken van het vastgestelde algemene gevaar en gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, onder meer voor wat betreft de minimum hoeveelheid individuele levensruimte, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het hof van beroep Antwerpen
,België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
4.Rechtbank Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.