ECLI:NL:RBAMS:2024:2431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
13/290677-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met bedreiging met geweld door meerdere personen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een brutale poging tot diefstal met bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 3 november 2023, toen de aangever bij zijn woning werd benaderd door twee mannen, waarvan één gewapend met een (nep)vuurwapen. De verdachte stond klaar met een vluchtauto en heeft de medeverdachten geholpen bij hun poging tot beroving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten een essentiële rol heeft gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van het delict. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waardoor de verdachte als medepleger van de poging tot diefstal met geweld werd aangemerkt. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/290677-23
Datum uitspraak: 16 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Keulers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 3 november 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen. Dit is subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan dit feit.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 november 2023 staat aangever [persoon] bij zijn auto, in de nabijheid van zijn woning, als hij plots wordt benaderd door twee mannen, waarvan één gewapend is met een vuurwapen of een voorwerp dat daar op leek. Aangever rent terug naar zijn woning, waarna de mannen zich naar zijn auto begeven. De mannen doorzoeken kort de tassen die in de achterbak liggen. Vervolgens rennen zij richting een zwarte Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] , te weten de taxibus van verdachte. De mannen stappen in en de taxi rijdt weg. Verdachte bekent dat hij de bestuurder van deze taxi is geweest.
Op camerabeelden van 2 en 3 november 2023 is te zien dat verdachte op beide dagen, uren in de buurt van de woning van aangever heeft gewacht. Op 3 november 2023 bevond verdachte zich in de buurt van de woning van aangever van 07:30 uur tot 09:00 uur. Verdachte bevond zich tot 07:57 uur met zijn taxibus op een parkeerplaats vlakbij de woning, om zich vervolgens te verplaatsen naar een plek nog dichterbij die woning. Hij blijft daar wachten tot 09:00 uur. Op 2 november 2023 wachtte verdachte met zijn bus in de buurt van de woning van aangever van 16:43 uur tot 17:40 uur. Uit de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van verdachte blijkt dat hij zich al vanaf de ochtend van 2 november 2023 in deze omgeving heeft bevonden.
Op basis van de camerabeelden en ANPR-gegevens van 2 november 2023 stelt de rechtbank verder vast dat zich op zowel 2 als 3 november 2023 telkens een Volkswagen up! met kenteken [kenteken] in de buurt van verdachte heeft begeven. Op 2 november 2023 maakt de Volkswagen up! dezelfde reisbewegingen als de taxibus van verdachte bij het binnenrijden en het verlaten van Amsterdam. Op 3 november 2023 bevindt de Volkswagen up! zich vanaf 07:00 uur op de parkeerplaats in de buurt van de woning van aangever, waar de taxibus van verdachte om 07:30 uur verschijnt. De twee inzittenden van de Volkswagen up! stappen vervolgens om 07:30 uur in de taxibus van verdachte. Verdachte stapt uit en gaat bij de twee mannen achterin de bus zitten. Nadat verdachte om 07:57 de bus heeft verplaatst, neemt verdachte opnieuw achterin bij de twee mannen plaats.
Bij het afspelen van de camerabeelden van 3 november 2023 heeft de rechtbank waargenomen dat de twee mannen vervolgens met bivakmutsen op in de richting van de woning van aangever rennen. Verdachte heeft verklaard dat zij, voordat zij wegrenden, uit zijn bus zijn gestapt, waar hij met hen achterin zat (dit moment staat niet op beeld). Op de camerabeelden is verder te zien dat verdachte, nadat zijn medeverdachten wegrennen, uitstapt en voorin op de bestuurdersstoel plaatsneemt en in de bus blijft zitten. Op het moment dat de medeverdachten terugrennend weer in beeld komen, rijdt verdachte hen met zijn bus tegemoet. Hij neemt een korte bocht, mindert vaart als de mannen bij de bus zijn, komt tot stilstand, laat hen instappen en rijdt dan weg.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde medeplegen van de poging diefstal met geweld kan worden bewezen. Er is sprake geweest van een intensieve samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Uit de voorverkenningen blijkt dat ook sprake was van een vooropgezet plan. De rol van de verdachte is niet ondergeschikt en overstijgt de rol van medeplichtige.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, primair omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet zou kunnen worden bewezen. Enkel het kort kijken in de tassen levert niet zonder meer het bewijs op dat de twee mannen daadwerkelijk uit waren op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van bepaalde goederen. Subsidiair zou vrijspraak moeten volgen vanwege het ontbreken van opzet bij verdachte op de poging tot diefstal met geweld. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte wist wat de andere mannen van plan waren. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het primair ten laste gelegde medeplegen niet kan worden bewezen. De rol van verdachte – als bestuurder van de vluchtauto – zou hooguit als medeplichtigheid zijn te kwalificeren.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening?
De twee medeverdachten zijn, met bivakmutsen op, gewapend op aangever afgerend, hebben zijn tassen doorzocht en zijn met lege handen weer vertrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen zonder meer worden afgeleid dat sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De aangever heeft verklaard dat er slechts vuil wasgoed in de tassen zat. Dat de verdachten niks hebben meegenomen lag klaarblijkelijk aan het ontbreken van waardevolle goederen, niet aan het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
3.4.2.
Opzet op de poging tot diefstal met geweld bij verdachte?
Verdachte heeft verklaard dat hij op de avond voor de poging tot beroving via Snapchat was benaderd met het verzoek om de volgende ochtend een of meerdere personen met zijn taxi naar [plaats] te brengen. Verdachte heeft met de twee personen achterin zijn taxibus gewacht omdat zij dit aan hem hadden gevraagd. Verdachte heeft geen wapen of bivakmutsen gezien. Hij heeft de personen uit pure schrik weer laten instappen. Kort daarna heeft hij ze uit zijn taxi gezet. Op 2 november 2023 was hij aan het werk voor een klant. Hij was toen toevallig in dezelfde omgeving.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte – over beide dagen – onaannemelijk en ongeloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt. Op de camerabeelden van 3 november 2023 is te zien dat verdachte niet meteen wegrijdt nadat zijn medeverdachten zijn uitgestapt, maar dat hij wacht tot zij terug komen rennen. Dan rijdt hij hen tegemoet, mindert vaart op het moment dat zij dichtbij zijn, stopt zodat zij kunnen instappen en rijdt weg. Voorts kan het niet anders dan dat verdachte de twee mannen met bivakmutsen op heeft gezien, omdat zij met de bivakmutsen op uit zijn taxi zijn gestapt. Verder is het scenario dat de medeverdachten een onbekende en onwetende chauffeur zouden inhuren als de bestuurder van de vluchtauto zeer onaannemelijk, gelet op het risico dat zij dan zouden lopen dat de chauffeur zonder hen zou wegrijden. In het licht van de gebeurtenissen en verdachtes handelen op 3 november 2023, komt de rechtbank bovendien tot de conclusie dat verdachte op 2 november 2023 betrokken was bij een voorverkenning. Dat volgt uit het feit dat verdachte op 2 november 2023 met zijn taxibus urenlang in de buurt van de woning van aangever was en dat hij die dag dezelfde reisbewegingen heeft gemaakt als de Volkswagen up!.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wist wat zijn medeverdachten van plan waren en dat hij hier willens en wetens aan meedeed. De opzet op de poging tot diefstal met geweld bij verdachte is hiermee bewezen. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
3.4.3.
Medeplegen of medeplichtigheid?
Juridisch kader medeplegen
Op basis van rechtspraak van de Hoge Raad geldt het volgende. Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [1]
Toepassing op het onderhavige geval
In het onderhavige geval is de rol van verdachte niet beperkt gebleven tot de rol van bestuurder van de vluchtauto, een rol die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht. Naast het besturen van de vluchtauto, was verdachte betrokken bij een voorverkenning de dag voor het feit. Bovendien heeft verdachte vlak voordat het feit plaatsvond anderhalf uur lang met zijn medeverdachten in de taxibus gewacht en de taxibus naar een voor de vlucht gunstiger plek gereden. Zowel het uitvoeren van een voorverkenning als het langdurig samen optrekken met de medeverdachten voorafgaand aan de poging tot beroving, duidt op een gewichtige bijdrage van verdachte aan de voorbereiding daarvan. Verder heeft de betrokkenheid van verdachte het mogelijk gemaakt om op een nauwkeurig bepaald moment – namelijk precies het moment waarop aangever zijn woning uitliep – de poging tot beroving uit te voeren. Verdachte stond daarna klaar om de vlucht voor zijn medeverdachten mogelijk te maken. Verdachte vervulde hiermee op verschillende momenten een essentiële rol.
Met de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat de verdachte bij de poging tot diefstal nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten en dat zijn bijdrage van wezenlijk belang was, zodat hij als medepleger moet worden aangemerkt.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich op 3 november 2023 samen met twee anderen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal met bedreiging met geweld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 3 november 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening enig goed, toebehorende aan [persoon] , weg te nemen, en deze poging diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [persoon] , met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, door met zijn mededaders met meer auto’s naar het adres van die [persoon] te zijn gereden, waarna zijn mededaders
- met een bivakmuts op hun hoofd naar die [persoon] zijn toegerend, en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [persoon] hebben gericht en
- tassen van die [persoon] hebben doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf mee te wegen dat niet kan worden bewezen of het feit met een echt of een nepwapen is gepleegd, dat de duur van de dreiging beperkt is gebleven en dat verdachte de rol van chauffeur had, niet die van feitelijk pleger. Ook verzoekt de raadsman de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee te wegen. Verdachte heeft een fulltime baan en een dochter. Ten slotte wijst de raadsman op uitspraken in soortgelijke zaken. Bij een bewezenverklaring van medeplegen verzoekt de raadsman om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van hooguit 12 maanden, waarvan een groot deel voorwaardelijk, met de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een brutale poging tot diefstal met bedreiging met geweld. Verdachte en zijn mededaders hebben aangever bij zijn woning opgewacht en zijn mededaders zijn, met bivakmutsen op en met een (nep)vuurwapen, op aangever afgerend, terwijl verdachte met de vluchtauto klaarstond. Uit de aangifte en zijn vordering tot schadevergoeding volgt dat [persoon] zich nog steeds onveilig voelt. Met name het op klaarlichte dag bedreigen van aangever met een (nep)vuurwapen in de buurt van zijn woning, vindt de rechtbank kwalijk. Dat geldt ook voor het planmatige karakter van de poging beroving. Dat het bij een poging is gebleven, in plaats van een voltooide diefstal, maakt het feit naar het oordeel van de rechtbank daarom nauwelijks minder ernstig. De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat verdachte zelf niet met geweld heeft gedreigd.
De persoon van verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 16 januari 2024 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 28 december 2023. Uit het rapport volgt – kort gezegd – dat de reclassering meerwaarde ziet in het opleggen van een reclasseringstoezicht om meer zicht te krijgen op verdachte als persoon en de keuzes die hij maakt. Daarnaast acht de reclassering het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining geïndiceerd, omdat een gebrek aan oplossingsgerichte vaardigheden verdachte mogelijk in de huidige delict-situatie heeft gebracht. Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om mee te werken aan deze voorwaarden.
De straf
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf gekeken naar de straffen die in min of meer soortgelijke gevallen worden opgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, passend en geboden: een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij worden aan verdachte de bijzondere voorwaarden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd, namelijk: een meldplicht en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek tot het opheffen van de voorlopige hechtenis af. Uit de bewezenverklaring volgt dat de ernstige bezwaren nog aanwezig zijn en de rechtbank is ook van oordeel dat de 12-jaarsgrond nog van toepassing is.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering van de benadeelde partij [persoon]
De benadeelde partij [persoon] vordert € 33.000,- aan vergoeding van materiële schade –vanwege verlies van arbeidsinkomen – en € 18.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, gelet op uitspraken in soortgelijke gevallen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering van de benadeelde partij wat betreft het verlies van arbeidsinkomen is onvoldoende onderbouwd. De beoordeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting voor het strafproces op.
8.3.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De gevorderde schade voor verlies aan arbeidsvermogen is onvoldoende onderbouwd. Het vaststellen van die schade levert een onevenredige belasting voor het strafproces op. De gevorderde immateriële schade is eveneens niet voldoende onderbouwd. Indien wel tot toekenning van deze schadepost wordt gekomen, verzoekt de raadsman te volstaan met toekenning van
€ 500,- aan immateriële schadevergoeding.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De aard en de ernst van een planmatig uitgevoerde gewapende poging tot beroving nabij de eigen woning, maakt de door de benadeelde gestelde nadelige gevolgen zo voor de hand liggend, dat dergelijke schade zonder meer kan worden aangenomen. De rechtbank waardeert deze schade op € 1.500,- aan immateriële schade. Het verlies aan arbeidsvermogen heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd met stukken. Dat deel zal niet-ontvankelijk worden verklaard, evenals het resterende deel van de immateriële schadevordering. De benadeelde partij kan deze delen van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toegewezen deel van de vordering wordt hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 3 november 2023 tot aan de dag van betaling.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich niet houdt aan de hierna
vermelde algemene en bijzondere voorwaarden.
Als voorwaarden gelden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- bij de naleving van de bijzondere voorwaarden ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, zoals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
Meldplicht bij reclassering
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland
op het adres: [adres 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft bovengenoemde reclasseringsinstelling de opdracht toezicht te houden op de naleving
van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 november 2023) tot aan de dag van betaling, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 1.500,- (vijftienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 november 2023) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft of hebben voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst het verzoek tot het opheffen van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2024.
[...]

[...]

2.[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]