ECLI:NL:RBAMS:2024:2426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
13/046637-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in Iran en ingeschreven in de Basisregistratie Personen, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en opzettelijke brandstichting, gepleegd op 1 februari 2024 in Mortsel, België. De rechtbank heeft de procesgang en de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vereisten van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de stukken ongenoegzaam waren en dat er onvoldoende bewijs was voor een redelijke verdenking. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de vereisten van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zou worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. Het verzoek tot schorsing van de gevangenhouding tot aan de feitelijke overlevering werd afgewezen, omdat de overleveringsprocedure op een voortvarende wijze was gevoerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/046637-24
Datum uitspraak: 24 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 februari 2024 door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] (Iran),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 april 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.Y. Taekema, advocaat in 's-Gravenhage.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, referentie dossier nr: 2024/023 OR, not.nr.: AN10.L7.1007-24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de stukken ongenoegzaam zijn en dat daarom nadere informatie moet worden verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit. Uit de onderbouwing van het EAB moet een redelijke verdenking af te leiden zijn. Die redelijke verdenking ontbreekt; de drempel van een redelijk vermoeden van schuld wordt niet gehaald.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan voormelde vereisten is voldaan. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon – kort gezegd – wordt verdacht van betrokkenheid, als lid van een criminele organisatie, bij het veroorzaken van een explosie aan een woning in Mortsel op 1 februari 2024. De rechtbank overweegt verder dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat in het EAB wordt omschreven waarop de verdenking is gebaseerd. De overleveringsrechter treedt immers niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. Eventuele bewijsverweren kunnen in geval van overlevering aan de orde komen in de Belgische strafprocedure. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek daarom af.

4.Strafbaarheid; Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummers 1 en 28, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op het feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout in Turnhout (België) heeft op 15 maart 2024 de volgende garantie gegeven:

Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Belgische[de rechtbank begrijpt: Nederlandse]
onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] . Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ)”.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [4] Het door de raadsman genoemde incident in de gevangenis van Antwerpen vormt naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het algemene gevaar.
Daarom is op 3 april 2024 namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden van de Federale overheidsdienst Justitie te Brussel ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de detentiegarantie onvoldoende waarborgt dat de grondrechten van de opgeëiste persoon worden nageleefd na overlevering aan België. In de gevangenis van Antwerpen waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst, is de situatie bijzonder slecht, zoals ook blijkt uit recente berichten over een marteling van een gedetineerde door medegevangenen zonder dat de gevangenisleiding bereid en/of in staat was tijdig in te grijpen. Als 18-jarige dient de opgeëiste persoon als jongvolwassene in bescherming te worden genomen tegen een detentiesituatie die als (potentieel) onmenselijk moet worden beschouwd. Er is niet gegarandeerd dat cliënt als 18-jarige wordt geplaatst op een voor jongvolwassenen geschikte afdeling of in een jeugdhuis van bewaring. Evenmin wordt aan hem gegarandeerd dat hij als
uitgangspunt alleen op een cel zal verblijven. Ook wordt niet aan hem gegarandeerd dat hij zijn islamitisch geloof kan belijden en zich kan voeden overeenkomstig de regels van zijn geloof.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de afgegeven individuele detentiegarantie voldoet.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is bekend met de recente, afschuwelijke geweldsincidenten in de gevangenissen in Antwerpen en Sint-Gillis, en de (aangekondigde 24-uurs) stakingen in Belgische detentie-instellingen. Deze omstandigheden – die de rechtbank als incidenten beschouwt – vormen naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het algemene gevaar. De rechtbank is, gelet op de aard en de oorzaken van het vastgestelde algemene gevaar en gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, onder meer voor wat betreft de minimum hoeveelheid individuele levensruimte, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. Op dit moment is dus niet gebleken dat de afgegeven individuele detentiegarantie niet voldoet.
Uit het Unierecht en de door dat recht erkende grondrechten volgt geen recht om als gedetineerde te verblijven in een eenpersoonscel of om als 18-jarige (volwassene) in een jeugdhuis van bewaring te worden geplaatst. De rechtbank verwerpt daarom de verweren dat een grondrechtenschending dreigt als hieromtrent geen garanties zijn verstrekt. Over een garantie om zijn geloof te belijden overweegt de rechtbank als volgt. Daargelaten dat aspecten van godsdienstuitoefening niet evident relevant zijn voor het onderzoek van de concrete detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, [6] beschikt de rechtbank niet over gegevens die erop duiden dat gedetineerden in België hun godsdienst niet kunnen uitoefenen. Ook dit verweer wordt verworpen.
7. Verzoek tot schorsing van de gevangenhouding tot aan de feitelijke overlevering
De raadsman heeft verzocht om schorsing van de gevangenhouding tot aan de feitelijke overlevering.
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen schorsing tot aan de uitspraak maar wel tegen schorsing tot aan de feitelijke overlevering.
Ter zitting heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen en direct geschorst tot aan de uitspraak. De rechtbank overweegt opnieuw dat het verzoek tot schorsing van de gevangenhouding ná de uitspraak en tot aan de feitelijke overlevering wordt afgewezen. Artikel 64 OLW staat slechts schorsing van de overleveringsdetentie toe tot aan het moment van de uitspraak. Hoewel in de rechtspraak een bevoegdheid is aangenomen om ook na de uitspraak tot schorsing over te gaan, bestaat daarvoor nu geen aanleiding. De overleveringsprocedure is immers op voldoende voortvarende wijze gevoerd en er is geen sprake van buitensporig lange hechtenis.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 103.