ECLI:NL:RBAMS:2024:2351

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
AMS 24/1923
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen noodbevel tot verwijdering van berichten op social media

Op 25 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een artiest, een voorlopige voorziening vroeg tegen een noodbevel van de burgemeester van Amsterdam. Dit noodbevel, dat op 7 maart 2024 was uitgevaardigd, verplichtte verzoeker om berichten van Snapchat en andere sociale media te verwijderen en te stoppen met het plaatsen van nieuwe berichten. De voorzieningenrechter moest een belangenafweging maken tussen het belang van verzoeker om zijn berichten te blijven plaatsen en het belang van de burgemeester om de openbare orde te handhaven. Verzoeker stelde dat het bevel zijn vrijheid van meningsuiting onterecht beperkte en dat er geen bewijs was dat zijn berichten tot wanordelijkheden zouden leiden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker zwaarder woog dan dat van de burgemeester, vooral omdat het onduidelijk was of het noodbevel juridisch stand zou houden. De voorzieningenrechter besloot het verzoek toe te wijzen en schorste het noodbevel, waardoor verzoeker gedurende de bezwaarprocedure berichten mocht blijven plaatsen op Snapchat en Instagram. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1923

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.A.J. Purperhart),
en

de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mrs. M. Kappelhof en H.H.L. Krans).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 7 maart 2024 (het noodbevel) heeft verweerder verzoeker bevolen om een bericht te verwijderen van Snapchat en andere social media en om na te laten berichten te plaatsen op Snapchat en Instagram. Het bevel gaat met onmiddellijke ingang in en geldt voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het noodbevel. Verzoeker vraagt om een voorlopige voorziening waardoor het bestreden besluit wordt geschorst en hij gedurende de bezwaarprocedure berichten mag blijven plaatsen op Snapchat en Instagram.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigden van verweerder en [naam 1] namens de recherche.

Overwegingen

Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, gelet op de gevolgen die het noodbevel voor hem heeft. Verzoeker is een artiest en gebruikt social media om zijn muziek te promoten. Door het onder de aandacht brengen van zijn muziek op Snapchat en Instagram, genereert hij luisteraars op Spotify waar hij geld mee verdient. Ook gebruikt hij social media om producten te promoten waar hij geld mee verdient. Op dit moment kan verzoeker geen gebruik maken van Snapchat en Instagram. Op zitting heeft zijn gemachtigde aangevoerd dat verzoeker hierdoor inkomsten misloopt.
Standpunten van partijen
3.1.
Verweerder heeft het noodbevel gebaseerd op artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet. Op grond van dit artikel is de burgemeester bevoegd in geval van ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden alle bevelen te geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht. Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de wanordelijkheden zich reeds hebben verwezenlijkt. Zij verwijst hiervoor naar het conflict dat is gerelateerd aan de criminele rapgroepen [rapgroep 1] en [rapgroep 2]. Dit conflict is al langere tijd gaande maar is recent geëscaleerd. Er hebben meerdere incidenten plaatsgevonden. In de nacht van 24 op 25 februari 2024 is [naam 2], bekend als [rapper], doodgeschoten. Op 27 en 28 februari 2024 hebben vier explosies plaatsgevonden in Zuidoost, Oost en Noord die volgens verweerder verband houden met het conflict en een reactie zijn op de dodelijke schietpartij. Er is een persoon aangehouden die wordt verdacht [naam 2] te hebben doodgeschoten. De politie neemt aan dat deze verdachte tot de groep [rapgroep 2] behoort. Verzoeker hoort volgens de politie, net als het slachtoffer, tot de groep [rapgroep 1]. Verzoeker heeft na de dood van [naam 2] een bericht geplaatst op Snapchat: “
zeg [rapper] geen stress als ik die man zie dan ik schiet die hele clip leeg [1] . Op grond van de bestuurlijke rapportage van de politie van 6 maart 2024 stelt verweerder dat online uitingen binnen dit conflict een katalysator zijn voor geweld. Het is aannemelijk dat de wanordelijkheden (onder meer) worden aangejaagd door berichtgeving op social media en dat er daarom ernstige vrees bestaat dat ook de berichtgeving van verzoeker op onder andere Snapchat en Instagram tot verdere verstoring van de openbare orde en ernstige wanordelijkheden kan leiden. Verweerder meent dat zij daarom genoodzaakt is, gelet ook op de positieve verplichting die zij heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van het EVRM [2] , preventief maatregelen te nemen om het leven en de veiligheid van verzoeker en andere personen te beschermen. Volgens verweerder kan er geen lichter middel worden ingezet omdat de meer subsidiaire maatregelen reeds zijn uitgeput en onvoldoende effect sorteren. De maatregel is geschikt omdat uit de bestuurlijke rapportage aannemelijk is geworden dat de online uitingen van verzoeker als prominent lid van [rapgroep 1] een wijdverbreid effect hebben in het conflict, mede door het grote aantal volgers en het gegeven dat de berichten van verzoeker verder worden verspreid.
3.3.
Verzoeker meent dat de noodbevelsbevoegdheid van de burgemeester zich niet strekt tot online uitlatingen op privéaccounts van Snapchat en Instagram. Het handhaven van de openbare orde ziet op gedrag dat in het openbaar plaatsvindt, te weten de fysieke wereld. Verzoeker verwijst in dit kader naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 februari 2023. [3] Bovendien wordt de vrijheid van meningsuiting van verzoeker ontoelaatbaar beperkt. Hij wordt hierdoor eigenlijk gecensureerd. Verder zou niet aannemelijk zijn geworden dat de uitingen van verzoeker op social media leiden tot ernstige wanordelijkheden. Nergens blijkt uit dat de berichten van verzoeker hebben geleid tot ernstige wanordelijkheden. Verzoeker is geen lid van [rapgroep 1] en is niet betrokken bij de incidenten die zijn genoemd in de bestuurlijke rapportage. Verder heeft verweerder de belangen van verzoeker niet onderzocht en meegewogen. Het besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidbeginsel en het evenredigheidbeginsel.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, weegt de voorzieningenrechter het belang van verzoeker bij de schorsing van het besluit af tegen het belang van de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Daarbij telt in belangrijke mate mee of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Als dat niet het geval is en de voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit rechtmatig is, is er geen reden om het bestreden besluit te schorsen. Dit rechtmatigheidsoordeel is een voorlopig oordeel. In een eventuele beroepsprocedure is de bodemrechter daar niet aan gebonden.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij het in het algemeen aannemelijk acht dat uitlatingen die online worden geplaatst op social media een aanjagende werking kunnen hebben in de fysieke wereld. In de bestuurlijke rapportage is dit door de politie ook met concrete voorbeelden ten aanzien van het conflict tussen [rapgroep 1] en [rapgroep 2] uiteengezet. De voorzieningenrechter ziet daarom ook het belang in voor verweerder om online te kunnen ingrijpen en begrijpt uit openbare bronnen dat meerdere burgemeesters de wetgever hebben verzocht om hen bevoegdheden toe te kennen waarmee zij preventief kunnen optreden tegen online oproepen tot rellen en geweld. [4]
4.3.
In de onderhavige procedure speelt de vraag of verweerder preventief online kan optreden op grond van de noodbevelsbevoegdheid ex artikel 175 van de Gemeentewet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze rechtsvraag zich niet leent voor behandeling in een voorlopige voorzieningenprocedure. Het betreft een complexe rechtsvraag die niet eerder is beantwoord. Verschillende wetenschappers plaatsen hier kritische kanttekeningen bij. [5] Verder ligt voor, mocht verweerder de noodbevelsbevoegdheid kunnen aanwenden, of preventief online ingrijpen, door middel van een verbod om berichten te plaatsen op social media, een (on)toelaatbare beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting vormt en, afhankelijk van de vorm, zelfs in strijd is met het censuurverbod zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Grondwet. Ook deze vragen lenen zich niet voor een voorlopige voorzieningenprocedure.
4.4.
Los van de vraag of het online verbod kan worden gegrond op de noodbevelsbevoegdheid van de burgemeester, overweegt de voorzieningenrechter in deze concrete zaak nog als volgt. De voorzieningenrechter is, met verzoeker, vooralsnog van oordeel dat verweerder de causaliteit tussen de berichten die verzoeker op social media heeft geplaatst en de ernstige wanordelijkheden onvoldoende heeft onderbouwd. Hoewel uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat online uitlatingen in het conflict tussen [rapgroep 1] en [rapgroep 2] tot ernstige wanordelijkheden in de fysieke wereld hebben geleid, is niet onderbouwd dat de berichten van verzoeker hierin een rol hebben gespeeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat is gekozen om verzoeker een maatregel op te leggen, en niet iemand anders die wordt gelinkt aan [rapgroep 1] of [rapgroep 2], omdat hij degene is die een bericht heeft geplaatst na het overlijden van [naam 2]. Het enkel plaatsen van een bericht na het overlijden van [naam 2], dat is gekopieerd door anderen en verder is verspreid, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat juist verzoekers berichten aanjagend werken. Hierbij speelt een rol dat het bericht van verzoeker niet expliciet een oproep aan anderen bevat om geweld te gebruiken tegen leden van [rapgroep 2] en dat verzoeker verder niet voorkomt in het dossier. Zo is hij bijvoorbeeld niet vervolgd of verdachte in één van de procedures die verband houden met het conflict tussen [rapgroep 1] en [rapgroep 2]. Verweerder stelt nog dat naar aanleiding van het bericht, verzoekers naam online wordt genoemd in speculaties ten aanzien van wraakacties. Ook dit is onvoldoende, het noemen van verzoekers naam door anderen kan hem immers niet worden aangerekend. Voorgaande neemt niet weg dat de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel is dat verzoekers bericht kort na het overlijden van [naam 2] schokkend is. Eiser onderkent dit ook en stelt dat hij het in een opwelling van emotie heeft geplaatst en niet de bedoeling heeft gehad olie op het vuur te gooien. Hoe schokkend het bericht ook is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er andere middelen zijn om hiertegen op te treden, namelijk via het strafrecht. [6] De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bestuurlijke rapportage onvoldoende concrete aanknopingspunten bevat om een dergelijk zwaar middel in te zetten jegens verzoeker waarbij zijn fundamenteel recht op vrijheid van meningsuiting wordt beperkt. [7]
4.5.
Voor de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval het belang van verzoeker om berichten op social media te plaatsen zwaarder weegt dan het belang van verweerder om de openbare orde te handhaven. Hierbij speelt mee dat het onduidelijk is of het noodbevel juridisch standhoudt en bovendien vooralsnog onvoldoende is onderbouwd dat de berichten van verzoeker een reële vrees op wanordelijkheden met zich meebrengen. Dit terwijl aan de andere kant een vergaande maatregel wordt opgelegd aan verzoeker met grote gevolgen, waaronder een beperking van zijn fundamenteel recht op vrijheid van meningsuiting. Nu de voorzieningenrechter aan het belang van verzoeker een zwaarder gewicht toekent, zal de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als hieronder is omschreven.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden toegewezen en het besluit zal worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoeker berichten mag plaatsen op Snapchat en Instagram gedurende de bezwaarprocedure.
5.2.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, moet verweerder het betaalde griffierecht aan verzoeker vergoeden. Ook zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit betekent volgens de politie: “
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Zie het opiniestuk in het NRC van 7 februari 2023 van 41 burgemeesters getiteld: “Geef ons instrumenten om rellen te voorkomen”. Dit opiniestuk is onder andere verschenen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2023 (zie vorige voetnoot) waarin de rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen die inhoudt dat iemand zich moet onthouden van online uitlatingen (op social media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden.
5.Zie de
6.Bijvoorbeeld via vervolging wegens opruiing (art. 131 van het Wetboek van Strafrecht) of via een bevel van de officier van justitie, na voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris, om berichten van social media te halen (artikel 54a Wetboek van Strafrecht jo. artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering).
7.Waarbij moet worden opgemerkt dat verweerder meent dat het hier slechts gaat om het beperken van een middel van verspreiding, en dit volgens jurisprudentie is toegestaan indien er voldoende gebruik van enige betekenis van een uitingsmiddel overblijft. Dit is volgens verweerder het geval omdat het verbod zich enkel strekt tot twee social media kanalen. Zoals in r.ov. 4.3. overwogen, is dit een vraag die zich niet leent voor deze voorlopige voorzieningenprocedure.