ECLI:NL:RBAMS:2024:2323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
AMS 23/390
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2024, wordt het beroep van Herbalife International Luxembourg S.A.R.L. tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. De zaak betreft de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werkneemster, die zich op 31 maart 2020 ziek meldde. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts van het UWV niet de juiste werkwijze heeft gehanteerd bij het vaststellen van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanknopingspunten zijn om de zaak te beoordelen zonder deze terug te verwijzen naar het UWV. De rechtbank oordeelt dat de werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is, ondanks dat zij per 31 maart 2022 volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. Dit betekent dat de werkneemster geen recht heeft op een IVA-uitkering, maar dat de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

Herbalife International Luxembourg S.A.R.L ., uit Venray, eiseres

(gemachtigde: mr. F.A.M. Stegenga-Naus),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van verweerder om aan de ex-werkneemster van eiseres, [naam] , per 31 maart 2022 een WIA [1] -uitkering in de vorm van een WGA [2] -loonaanvullingsuitkering toe te kennen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.4.
[naam] heeft de rechtbank laten weten niet als belanghebbende deel te willen nemen aan deze procedure. [naam] heeft geen toestemming gegeven voor het delen van haar medische informatie met eiseres. De rechtbank zal in deze uitspraak daarom geen medische informatie vermelden, maar de medische situatie van [naam] alleen in algemene termen beschrijven.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
[naam] is bij eiseres werkzaam geweest als warehouse operator voor 20 uur per week. Op 31 maart 2020 heeft zij zich ziek gemeld voor dit werk wegens lichamelijke klachten.
2.2.
Op 21 december 2021 heeft [naam] een aanvraag ingediend om een
WIA-uitkering.
2.3.
Met het primaire besluit van 31 maart 2022 heeft verweerder aan [naam] vanaf 31 maart 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering en vanaf 31 maart 2022 een
WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts van 5 februari 2022 en een rapportage van een arbeidsdeskundige van 16 februari 2022. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het bestreden besluit van 30 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
14 oktober 2022 en een rapportage van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 november 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat geen sprake is van duurzame beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen deels duurzaam en zijn er deels nog behandelmogelijkheden. Om die reden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een belastbaarheidsprofiel in een fictieve FML [3] opgesteld per 1 augustus 2020. In deze fictieve FML zijn alleen de duurzame beperkingen opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt op dat deze beperkingen ook aanwezig zijn per omslagdatum van de loongerelateerde WGA-uitkering op 31 maart 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage vastgesteld dat op basis van de fictieve FML de mate van arbeidsongeschiktheid 26,21% bedraagt. Omdat [naam] op basis van deze fictieve FML niet volledig arbeidsongeschikt is, is geen sprake van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht aan [naam] een
WGA-loonaanvullingsuitkering heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] per 31 maart 2022 volledig arbeidsongeschikt is. Het geschil gaat om de vraag of [naam] naast dat zij volledig arbeidsongeschikt is, ook duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat zij recht heeft op een
IVA-uitkering.
Gewijzigde motivering op de zitting
4.1.
Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 18 november 2022 niet de juiste werkwijze heeft gehanteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had namelijk geen fictieve FML moeten opstellen. Volgens de gemachtigde van verweerder is de motivering van verweerder echter nog wel voldoende als onderbouwing van het bestreden besluit, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ondanks de onjuiste werkwijze wel voldoende heeft toegelicht waarom geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid en omdat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hetzelfde blijft.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de juiste werkwijze heeft gehanteerd, is de rechtbank van oordeel dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het bestreden besluit niet meer kan dragen. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank ziet geen reden dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Het bestreden besluit was namelijk volledig gebaseerd op de inmiddels onjuist gebleken motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De gemachtigde van eiseres heeft bovendien niet de gelegenheid gehad om te reageren op de wijziging van de motivering van het bestreden besluit, omdat de gemachtigde van verweerder hiermee pas op zitting is gekomen. Hierdoor is eiseres in haar belangen geschaad, waardoor passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet aan de orde is.
4.3.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar verweerder en om verweerder op te dragen het bestreden besluit opnieuw te motiveren. Het dossier biedt namelijk voldoende aanknopingspunten om de vraag die in de huidige zaak voorligt te beoordelen, namelijk of [naam] naast volledig ook duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal hierna overgaan tot de beoordeling van deze vraag en zal daarna bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit eventueel in stand kunnen worden gelaten.
Is eiseres duurzaam arbeidsongeschikt?
5.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. [4] Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie of een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. [5]
5.2.
Volgens vaste rechtspraak [6] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Als die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5.3.
Het geschil richt zich op de vraag of beperkingen van [naam] duurzaam zijn. De concrete vraag daarbij is of bij de aandoening waaruit (een deel van) haar beperkingen voortvloeien verbetering in de belastbaarheid te verwachten is. Volgens de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts [adviseur] is dat niet het geval. Hij stelt daartoe dat er voor de aandoening weliswaar behandelmogelijkheden bestaan, maar vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze behandelmogelijkheden onvoldoende heeft toegespitst op de onderliggende aandoeningen van [naam] . Volgens [adviseur] is er namelijk een negatieve wisselwerking tussen de bij [naam] aanwezige aandoeningen. [adviseur] stelt dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de prognose van de kans op herstel van de aandoening in het specifieke geval van [naam] te algemeen van aard is.
5.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich op het standpunt dat de beperkingen niet duurzaam zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestaat er namelijk een behandeling die duurzame verbetering van de belastbaarheid kan geven. Ter onderbouwing verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar een artikel uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, waarin staat dat de behandeling voor de aandoening van eiseres snel effect toont, veilig is en dat er snel herstel is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in het geval van [naam] geen medische redenen om aan te nemen dat een behandeling bij haar niet aannemelijk tot herstel zal leiden. Er bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus evident meer dan een geringe kans op herstel, waarbij de huidige beperkingen op twee onderdelen van de FML zullen wegvallen.
5.5.
De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de beperking van [naam] niet duurzaam kan worden geacht. Uit de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is namelijk gebleken dat er twee concrete behandelmogelijkheden bestaan voor de aandoening van [naam] , die zij nog niet heeft ondergaan. Uit het artikel uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde blijkt dat die behandelingen zeer effectief kunnen zijn. Voor zover [adviseur] heeft gesteld dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de prognose van de kans op herstel van de aandoening te algemeen van aard is, volgt de rechtbank hem niet. Bij de vraag of een beperking duurzaam is gaat het namelijk om de kans op herstel en op dit moment acht de rechtbank aannemelijk dat er daadwerkelijk kans op herstel van een deel van de beperkingen is, als de door de verzekeringsarts genoemde behandeling(en) word(en) uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voldoende gemotiveerd waar de concrete verbetering op zou zien. Ook in het geval van [naam] , die meerdere aandoeningen heeft, vindt de rechtbank het niet onaannemelijk dat de behandeling tot een positief resultaat kan leiden. Dat betekent dat bij de aandoening waaruit deze beperkingen voortvloeien verbetering in de belastbaarheid is te verwachten.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [naam] niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten en dat verweerder aan [naam] terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar zal de rechtsgevolgen daarvan in stand laten. Dat betekent voor eiseres concreet dat zij geen gelijk krijgt, maar dat de rechtbank verweerder wel zal opdragen de door eiseres gemaakte proceskosten en het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
6.2.
De rechtbank stelt deze proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
6.3.
Eiseres heeft ook gevraagd om een vergoeding van de kosten van de door haar ingeschakelde medisch adviseur [adviseur] . De kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht worden vergoed tot een maximumtarief van € 154,50 per uur voor het jaar 2024. [7] Het bedrag wordt verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. [8] De rechtbank stelt de kosten daarom vast op € 560,84 (€ 154,50 x 3 x 1,21% aan belasting). De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 2.310,84.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 30 november 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.Functionele Mogelijkhedenlijst.
4.Zie artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA.
5.Zie artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3313.
7.Dit volgt uit de Wet tarieven in strafzaken, op grond van artikel 2, sub b van het Besluit proceskosten bestuursrecht en uit het Besluit tarieven in Strafzaken 2003.
8.Dit volgt uit artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.