In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. Eiser, een 52-jarige man, heeft na een periode van bijstands- en WW-uitkeringen, zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het UWV heeft hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 60,88%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat heeft geleid tot een herbeoordeling en een nieuwe vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid op 70,15%. De rechtbank heeft op 16 april 2024 de zaak behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van eiser aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden verklaard en dat de medische stukken onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank oordeelt echter dat het UWV in substantiële mate rekening heeft gehouden met de gezondheidsproblemen van eiser en dat de vastgestelde beperkingen op basis van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) correct zijn. De rechtbank wijst erop dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd is op de persoonlijke situatie van eiser, maar ook op de mogelijkheden van een gemiddeld lid van de beroepsbevolking.
De rechtbank bevestigt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de geduide functies niet geschikt zijn voor hem. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld op 70,15%. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.