ECLI:NL:RBAMS:2024:2319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
10749037 CV EXPL 23-13498
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een consumentenlening met geschil over rente en terugbetalingsverplichtingen

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A. Harmanci, met betrekking tot een lening van € 15.000,00 die in december 2021 is verstrekt. Gedaagde heeft in de loop van 2022 een totaalbedrag van € 7.950,00 aan eiser terugbetaald, maar heeft nagelaten het resterende bedrag van € 8.500,00 terug te betalen. Eiser heeft gedaagde bij brief van 23 augustus 2023 gesommeerd het restant van de lening binnen zes weken terug te betalen, maar gedaagde heeft dit niet gedaan. Eiser vordert nu betaling van de hoofdsom, contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Gedaagde erkent de lening, maar betwist de verschuldigdheid van rente, stellende dat er geen schriftelijke overeenkomst is die dit rechtvaardigt. De kantonrechter overweegt dat, op basis van artikel 7:129c BW, er alleen rente verschuldigd is indien dit schriftelijk is bedongen. Aangezien beide partijen natuurlijke personen zijn en niet bedrijfsmatig hebben gehandeld, is er geen recht op contractuele rente. De rechter concludeert dat de betalingen van gedaagde als aflossingen moeten worden beschouwd, waardoor de hoofdsom op het moment van dagvaarding nog maar € 550,00 bedroeg.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde wettelijke rente verschuldigd is over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot de datum waarop de hoofdsom is voldaan, 16 oktober 2023. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat gedaagde op het moment van de ingebrekestelling nog niet in verzuim verkeerde. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt. De rechter verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10749037 CV EXPL 23-13498
vonnis van: 30 april 2024
fno.: 436

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: mr. M.J. Meijer
t e g e n

[gedaagde]

geheim adres
gedaagde
gemachtigde: mr. A. Harmanci.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 5 oktober 2023, met producties;
  • antwoord, met één productie;
  • instructievonnis;
  • repliek, met één productie;
  • dupliek;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
In december 2021 heeft eiser aan gedaagde € 15.000,00 ter leen verstrekt.
1.2.
Gedaagde heeft begin 2022 3 x € 650,00 aan eiser contant betaald en in december 2022 nog eens € 6.000,00 contant (ofwel in totaal € 7.950,00).
1.3.
Gedaagde heeft op 3 januari 2023 € 1.500,00 aan eiser overgemaakt, op 3 februari 2023 € 2.000,00, op 7 maart 2023 € 1.000,00, op 7 mei 2023
€ 1.500,00 en op 8 juni 2023 € 500,00 (ofwel in totaal € 6.500,00, alles via bancaire overschrijving en onder vermelding van “Lening terugbetaling”).
1.4.
Bij brief van 23 augustus 2023 heeft gemachtigde van eiser de lening per direct opgeëist en gedaagde gesommeerd om het restant van de lening ad € 8.500,00 binnen zes weken en wel uiterlijk op 4 oktober 2023 aan eiser terug te betalen. Aan het einde van de brief worden er buitengerechtelijke incassokosten aangezegd.

Vordering en verweer

2. Eiser vordert dat gedaagde bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 8.500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober
2023, dan wel vanaf de dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
b. € 3.825,00 aan per 1 oktober 2023 vervallen contractuele rente, vermeerderd met
de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023, dan wel vanaf de dagvaarding, tot de dag
der algehele voldoening indien gedaagde dat bedrag niet binnen veertien dagen na
betekening van dit vonnis heeft voldaan;
c. de vanaf 1 oktober 2023 verschuldigde contractuele rente, zijnde een bedrag van
€ 425,00 per maand, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023
dan wel vanaf de dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
d. € 1.081,74 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 5 oktober 2023 dan wel vanaf de dagvaarding, tot de dag
der algehele voldoening indien gedaagde dat bedrag niet binnen veertien dagen na
betekening van dit vonnis heeft voldaan;
e. de proceskosten, inclusief de nakosten.
3. Eiser stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij eind 2021 aan gedaagde € 15.000,00 ter leen heeft verstrekt. Tussen partijen was nadrukkelijk afgesproken dat gedaagde de hele lening in een keer zou aflossen na verkoop van zijn onderneming genaamd [naam onderneming 1] (te Amstelveen) en dat hij over het niet afgeloste deel een rente verschuldigd is van 5% per maand. [naam onderneming 1] bleek in 2022 te zijn verkocht, maar gedaagde heeft toen verzuimd de lening geheel af te lossen. Gedaagde zegde vervolgens toe de lening te zullen aflossen na de verkoop van een van zijn andere ondernemingen, te weten [naam onderneming 2] , die ook in de verkoop stond. Maar toen ook deze onderneming in 2022 was verkocht, verzuimde gedaagde nog steeds de lening geheel af te lossen. Uiteindelijk heeft gedaagde in horten en stoten op de hoofdsom een bedrag afgelost van € 6.500,00, zodat er nog € 8.500,00 aan hoofdsom openstaat. Aan rente heeft gedaagde in 2022 totaal € 7.950,00 betaald, zodat over heel 2022 de rente is voldaan. Ondanks de onder 1.4 bedoelde sommatie heeft gedaagde geweigerd het restant van de hoofdsom en de contractuele rente te voldoen, waardoor eiser schade lijdt in de vorm van buitengerechtelijke incassokosten en gederfde rente.
4. Gedaagde heeft erkend dat hij op grond van een mondelinge overeenkomst van eiser een bedrag van € 15.000,00 ter leen heeft ontvangen. Gedaagde betwist dat er afspraken zijn gemaakt over het vergoeden van rente, laat staan een rente van 5% per maand. Dit rentepercentage kwam op 23 augustus 2023 via de onder 1.4 bedoelde brief van de gemachtigde van eiser ook volkomen uit de lucht vallen. Omdat zowel eiser als gedaagde niet hebben gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, volgt uit artikel 7:129 c van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat er alleen rente is verschuldigd als dat schriftelijk is bedongen. Daarvan is hier geen sprake dus gedaagde is geen rente verschuldigd. Ook de stellingen van eiser met betrekking tot de terugbetaling door gedaagde bij verkoop van een of meer van zijn ondernemingen, worden betwist. Vast staat dat gedaagde per bank € 6.500,00 heeft betaald en contant € 7.950,00 (€ 6.000,00 + 3 x € 650,00), waardoor er nog een bedrag aan hoofdsom openstond van € 550,00. Gedaagde heeft op 16 oktober 2023 dat laatste bedrag voldaan en daarmee de geldlening geheel afgelost. Eiser heeft derhalve geen belang meer bij de procedure. Voor zover er nog rente is verschuldigd is dat enkel over het bedrag van € 550,00 dat bij de dagvaarding nog openstond. Gedaagde betwist de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten en vordert veroordeling van eiser in de kosten van de procedure.

Beoordeling

2. Tussen partijen is niet in geschil dat gedaagde op grond van een mondelinge overeenkomst van eiser € 15.000,00 ter leen heeft ontvangen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of partijen hebben afgesproken dat gedaagde over het niet afgeloste deel van de lening een rente diende te vergoeden van 5% per maand.
3.
Moet gedaagde over het volledig geleende bedrag een rente van 5% per maand vergoeden?De kantonrechter overweegt dat in artikel 7:129c BW bepaald is dat de particulier die geld uitleent aan een andere particulier geen recht op rente heeft, tenzij schriftelijk anders is bedongen. Het schriftelijkheidsvereiste geldt alleen indien zowel de uitlener als de lener een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of een bedrijf. Volgens de wetgever mag worden aangenomen dat het uitlenen van geld door een particulier aan een andere particulier in het algemeen als vriendendienst moet worden beschouwd. Om die reden is over het geleende bedrag slechts rente verschuldigd, indien dit schriftelijk is bedongen. Voor een dergelijk schriftelijk beding is geen (onderhandse of authentieke) akte nodig, maar is een mededeling in een brief of een e-mail voldoende (MvT, Kamerstukken II 2015/2016, 34442, 3, p. 44-45).
4. Niet in geschil is dat beide partijen natuurlijke personen zijn. Niet gesteld of gebleken is dat eiser bij het verstrekken van de lening bedrijfsmatig heeft gehandeld. Wel staat ter discussie of gedaagde bij het sluiten van de overeenkomst van geldlening bedrijfsmatig hebben gehandeld, hetgeen eiser heeft gesteld en gedaagde heeft betwist. Volgens eiser heeft gedaagde bij het aangaan van de lening bedrijfsmatig gehandeld ten behoeve van zijn bedrijf [naam onderneming 1] , welk bedrijf dringend geld nodig had wegens liquiditeitstekorten. Het had op de weg van eiser gelegen om in het licht van de betwisting door gedaagde zijn stelling met stukken (nader) te onderbouwen, zoals bijvoorbeeld een of meer uittreksels uit de kamer van Koophandel, waaruit valt af te leiden dat gedaagde bij het aangaan van de lening een of meer ondernemingen dreef. Eiser heeft dat nagelaten. Eiser heeft wel getuigenbewijs aangeboden ten aanzien van zijn stelling dat gedaagde bij het aangaan de lening bedrijfsmatig heeft gehandeld, maar dit aanbod wordt echter gepasseerd. Eiser noemt niet wie hij als getuigen wil laten horen, ook niet nadat gedaagde bij antwoord heeft opgemerkt dat ten aanzien van de geldlening geen derden betrokken waren. Dit betekent dat het er in deze procedure voor moet worden gehouden dat partijen niet bedrijfsmatig hebben gehandeld, zodat bij gebreke van een schriftelijke beding gedaagde geen contractuele rente is verschuldigd.
5. Het voorgaande leidt er toe dat de onder 1.2 bedoelde betalingen (in totaal
€ 7.950,00) niet kunnen worden beschouwd als rentebetalingen maar als aflossingen die op de hoofdsom moeten worden afgeboekt. Dit betekent dat op de datum van dagvaarden nog een hoofdsom openstond van € 550,00 (ofwel € 15.000,00 minus
€ 14.450,00) in plaats van de door eiser gestelde € 8.500,00. Omdat gedaagde op of omstreeks 16 oktober 2023 € 550,00 heeft voldaan, is de geldlening geheel afgelost en is er aan hoofdsom niets meer verschuldigd.
6. Een contractuele rente, die vanaf het begin van de overeenkomst loopt, moet echter onderscheiden worden van de verplichting om wettelijke rente te betalen als sprake is van verzuim. Op grond van artikel 6:119 lid 1 BW is een schuldenaar immers een schadevergoeding verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaande uit de wettelijke rente over die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Dat betekent dat gedaagde wettelijke rente moet betalen over de periode dat hij in verzuim is om het bedrag van € 15.000,00, althans het restant daarvan, aan eiser terug te betalen. Beoordeeld moet dan ook worden vanaf welke datum gedaagde in verzuim is.
7. Een geldlener (gedaagde) is verplicht het door hem verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de geldgever (eiser) heeft meegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor de terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit (artikel 7:129, letter e, BW).
8. Niet gesteld of gebleken is dat eiser eerder dan de onder 1.4 bedoelde brief/ingebrekestelling bij gedaagde de geldlening, althans het restant daarvan, heeft opgeëist. In de onder 1.4 bedoelde brief bericht (de gemachtigde van) eiser aan gedaagde dat de lening binnen zes weken na 23 augustus 2023, te weten voor 5 oktober 2023, moet zijn terugbetaald. Vanaf 5 oktober 2023 is gedaagde daarom over de hoofdsom (zijnde € 550,00) de wettelijke rente verschuldigd, tot 16 oktober 2023, zijnde dag waarop de hoofdsom is voldaan.
9. Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten wordt het volgende overwogen. Gedaagde is aan te merken als consument, waardoor het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW van toepassing is. Eiser heeft ter onderbouwing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten verwezen naar de onder 1.4 bedoelde brief/ingebrekestelling van 23 augustus 2023 waarin gedaagde een termijn voor betaling is aangezegd en het verschuldigde BIK-bedrag werd medegedeeld. Uit het voorgaande is echter gebleken dat gedaagde eerst zes weken na 23 augustus 2023 (deels) in verzuim is geraakt. Nu artikel 6:96 lid 6 BW ziet op de situatie nadat het verzuim is ingetreden en gedaagde op het moment van het versturen van de ingebrekestelling nog niet in verzuim verkeerde, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
10. Bij deze uitkomst van de procedure worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten heeft te dragen.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiser de wettelijke rente te betalen over een bedrag van € 550,00, gerekend vanaf 5 oktober 2023 tot 16 oktober 2023;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten heeft te dragen;
verklaart de veroordelingen onder I. uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.