ECLI:NL:RBAMS:2024:23

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
13/120269-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en mensensmokkel in Amsterdam; geen uitbuiting aangetoond

Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel, mensensmokkel en het illegaal tewerkstellen van vrouwen uit Zuid-Amerika in de prostitutie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een melding van een benadeelde partij, die aangaf gekidnapt te zijn en in gevaar te verkeren. Tijdens het onderzoek bleek dat de verdachte slechts hand- en spandiensten had verricht in het kader van de tewerkstelling van de vrouwen, zonder dat er sprake was van medeplichtigheid aan mensenhandel of mensensmokkel. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding ten aanzien van een deel van de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering, waardoor deze partieel nietig werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor uitbuiting, aangezien de benadeelde partij niet onder dwang werkte en er geen onaanvaardbare controle of druk was uitgeoefend. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten. De rechtbank gelastte de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/120269-21
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 1 februari en 22 november 2023. Het onderzoek is op de zitting van 3 januari 2024 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.G. Sussenbach naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van benadeelde partij [benadeelde partij 1] en benadeelde partij [benadeelde partij 2] , beiden bijgestaan door mr. A. Koopsen.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan het:
1.
medeplegen van mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie ten aanzien van [benadeelde partij 1] in de periode van 1 februari 2020 tot en met 11 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of Colombia en/of Spanje;
2.
medeplegen van het behulpzaam zijn van [benadeelde partij 1] , negen andere bij naam genoemde vrouwen en/of andere vrouwen bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland in de periode van 1 februari 2020 tot en met 4 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of in Colombia en/of Brazilië en/of Venezuela en/of Spanje
en/of
medeplegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn van deze personen bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland,
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
terwijl verdachte daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3.
medeplegen van het arbeid doen verrichten door de onder feit 2 genoemde personen in de periode van 1 februari 2020 tot en met 4 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of in Colombia en/of Brazilië en/of Venezuela en/of Spanje, terwijl verdachte wist of ernstige reden te vermoeden had dat deze personen zich de toegang of verblijf in Nederland wederrechtelijk hadden verschaft,
terwijl verdachte daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat, bezien tegen de achtergrond van het dossier, onvoldoende duidelijk is wat bedoeld wordt met de zinsnede “één of meer andere vrouw(en)” onder feit 2 en 3 in de tenlastelegging. Er kan niet van verdachte worden verwacht dat hij zich ten aanzien van de betreffende zinssnede op adequate wijze verdedigt. Dit brengt mee dat de dagvaarding ten aanzien van dit onderdeel niet voldoet aan de eisen die gesteld zijn door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), en partieel nietig zal worden verklaard.
3.2.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 11 maart 2020 werd er door [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) naar de politie gebeld, waarbij zij beweerde gekidnapt en in gevaar te zijn. [benadeelde partij 1] werd kort daarna door de politie huilend en in paniek aangetroffen op een hotelkamer in het Mercure Hotel in Amsterdam. [benadeelde partij 1] verklaarde dat zij sinds een maand werkzaam was als prostituee in Amsterdam en hiertoe op het idee was gekomen door een vrouw uit Colombia. Zij werd bij haar werkzaamheden geholpen door een tussenpersoon met de naam ‘ [naam tussenpersoon] ’. Deze persoon zou voor haar de seksadvertenties plaatsen en de afspraken met klanten regelen. Ze was bang omdat [naam tussenpersoon] deel zou uitmaken van een grote criminele organisatie.
In het hotel sprak de politie ook met twee andere vrouwen die daar werkzaam waren als prostituee, [naam vrouw 1] (hierna: [naam vrouw 1] ) en [naam vrouw 2] . Zij gaven allebei aan dat zij bij hun werkzaamheden werden geholpen door een tussenpersoon, waarbij [naam vrouw 1] ook de naam ‘ [naam tussenpersoon] ’ noemde.
Op 2 april 2020 deed [benadeelde partij 1] aangifte tegen ‘ [naam tussenpersoon] ’. [benadeelde partij 1] verklaarde ook over een man genaamd ‘ [naam 1 man] ’ of ‘ [naam 2 man] ’, die [naam tussenpersoon] zou helpen. Met deze personen bleek [benadeelde partij 1] medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en verdachte te bedoelen.
Het onderzoek dat daarop volgde (onderzoek ‘Duvalco’) heeft tot de verdenking van mensenhandel tegen verdachte en [medeverdachte] geleid.
In de loop van het onderzoek kwamen steeds meer vrouwen naar voren die werkzaam waren als prostituee en waarvan werd vermoed dat zij een link hadden met verdachte en [medeverdachte] . Deze vrouwen hadden allemaal geen verblijfsrecht in Nederland. Daarmee rees ook de verdenking dat verdachte en [medeverdachte] zich, naast de seksuele uitbuiting van [benadeelde partij 1] , schuldig hadden gemaakt aan mensensmokkel van meerdere vrouwen en de illegale tewerkstelling van deze vrouwen.

5.Standpunten van procespartijen

5.1.
Officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [benadeelde partij 1] (feit 1). Ook acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de feiten 2 en 3 ten aanzien van zeven vrouwen. Verdachte en [medeverdachte] zijn de vrouwen behulpzaam geweest bij het zich toegang tot en verblijf verschaffen in Nederland. Daarnaast hebben zij de vrouwen werk laten verrichten terwijl dit niet was toegestaan. Verdachte en [medeverdachte] hebben van hun handelen een gewoonte gemaakt. Van de vrouwen [naam vrouw 3] , [naam vrouw 4] en [naam vrouw 5] is onduidelijk gebleven hoe ze in Nederland zijn gekomen en of verdachte en/of [medeverdachte] daarbij behulpzaam zijn geweest. Verdachte dient ten aanzien van deze vrouwen te worden vrijgesproken.
5.2.
Verdediging
Volgens de raadsman dient verdachte te worden vrijgesproken van de mensenhandel ten aanzien van [benadeelde partij 1] (feit 1). Verdachte heeft geen handelingen ondernomen dan wel dwangmiddelen aangewend waardoor [benadeelde partij 1] bewogen of gedwongen werd om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Het enige wat verdachte heeft gedaan is het ophalen van het geld bij [benadeelde partij 1] en het incidenteel fungeren als chauffeur voor haar. Hierbij was er bij verdachte geen sprake van een oogmerk van uitbuiting.
Er was ook geen sprake van medeplegen met de medeverdachte. [medeverdachte] regelde onder andere de verblijfplaatsen voor de vrouwen, maakte de afspraken met klanten, controleerde of klanten hadden betaald en hoeveel. Verdachte had een ondergeschikte positie. Nergens blijkt uit dat hij de helft van de opbrengsten die [medeverdachte] ontving kreeg. Hij was niet dusdanig betrokken dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] .
Volgens de raadsman dient verdachte ook te worden vrijgesproken van de mensensmokkel en het tewerkstellen van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen (feiten 2 en 3). Verdachte had een ondergeschikte rol. Hij was niet degene die het contact met de vrouwen onderhield over het afreizen naar Nederland. Ook was hij niet degene die in Nederland hotelkamers boekte of appartementen huurde. Uit het dossier volgt ook niet dat verdachte betrokken was bij afspraken over onder andere vergoedingen, werktijden en verblijfplaatsen. Uit niets blijkt de opzet van verdachte op deze feiten of op handelingen van hem die een nauwe en bewuste samenwerking bevestigen. Het rondrijden van de vrouwen en het ophalen van geld bij hen zijn geen gedragingen waardoor een wederrechtelijk verblijf of onrechtmatige toegangsverschaffing van vreemdelingen wordt begunstigd.

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1.
Algemene beschouwing
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [medeverdachte] te koppelen is aan een website ‘ [naam website] ’, waarop 13 vrouwen werden aangeboden om een dag mee door te brengen. Ook is [medeverdachte] te koppelen aan een advertentie op de Spaanse website ‘ [naam website] ’. In de advertentie staat vermeld dat er gezocht wordt naar prostituees voor werkzaamheden in Amsterdam. In de advertentie worden er werkplekken aangeboden en hoge geldbedragen in het vooruitzicht gesteld. Er worden foto’s getoond van schaars geklede vrouwen en stapels bankbiljetten. [medeverdachte] heeft deze advertentie opgewaardeerd. Het telefoonnummer van [medeverdachte] blijkt daarnaast te zijn gekoppeld aan een Spaanse escort website (escortmeetings.com).
De naam van [medeverdachte] komt ook naar voren in een politiemutatie uit 2017. Bij een prostitutiecontrole was in een telefoon een contact ‘ [voornaam medeverdachte] ’ aangetroffen, dat door de politie is geïdentificeerd als [medeverdachte] . In de telefoon was een WhatsApp-gesprek aangetroffen waarin [medeverdachte] verschillende malen vrouwen aanbood voor werk, in ruil voor geld. De screenshots die door [medeverdachte] waren verstuurd kwamen overeen met de foto’s op de website escortmeetings.com.
Uit onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoons van [medeverdachte] is onder andere naar voren gekomen dat zij contact had met ‘ [naam 1] ’, die aan [medeverdachte] meisjes aanbood om voor haar te werken en waarvoor zij betaald kreeg.
Een aantal vrouwen, allen afkomstig uit Zuid-Amerika, heeft verklaard dat zij via via in contact zijn gekomen met [medeverdachte] , die hen had geholpen bij hun prostitutiewerkzaamheden in Amsterdam. Ook hebben meerdere vrouwen verklaard over dat zij via [medeverdachte] in contact kwamen met meerdere bureaus/bordelen in Europa. De WhatsApp-berichten die in de telefoons van [medeverdachte] en een aantal vrouwen zijn aangetroffen bevestigen dit beeld. Bij [medeverdachte] zijn een veelvoud aan telefoons in beslag genomen, waarin veel prostitutie gerelateerde berichten zijn aangetroffen. [medeverdachte] fungeerde ten aanzien van de seksafspraken kennelijk als tussenpersoon tussen de klanten en de prostituees.
[medeverdachte] heeft verklaard dat de vrouwen die voor haar werkten uit eigen wil naar Nederland kwamen. Ze hebben allemaal zelf contact met haar opgenomen omdat zij in Nederland in de prostitutie wilden werken. [medeverdachte] was bekend met het prostitutiewerk in Nederland, omdat zij hier zelf ook als prostituee had gewerkt. Vrouwen waarmee zij toen had gewerkt gaven haar telefoonnummer door aan andere vrouwen. [medeverdachte] zorgde voor een advertentie, onderdak en vervoer. Zij stond telefonisch de klanten te woord en maakte dan de afspraken voor de vrouwen. Voor haar diensten ontving [medeverdachte] 50% van de verdiensten van de vrouwen, zoals dat vooraf met hen was afgesproken. Hiervan betaalde zij ook verdachte voor zijn werkzaamheden. Volgens [medeverdachte] was verdachte degene die de vrouwen vervoerde naar en van klanten en het geld bij de vrouwen ophaalde.
Verdachte heeft verklaard dat hij een relatie met [medeverdachte] had. Hij vervoerde soms vrouwen van en naar prostitutiewerkzaamheden en haalde ook geld bij de vrouwen op. Hij rekende € 1,- per kilometer. Ook stuurde verdachte af en toe tikkies naar de vrouwen, die zij door konden sturen naar de klanten. Daarvoor kreeg hij een kleine vergoeding. Verdachte wist dat de vrouwen meestal uit Zuid-Amerika kwamen. Hij heeft niet aan ze gevraagd of ze een verblijfsvergunning hadden of dat ze in Nederland mochten werken.
Ook uit andere stukken in het dossier is gebleken dat verdachte de vrouwen vervoerde van en naar seksafspraken en het door hen verdiende geld bij hen ophaalde. Daarnaast is gebleken dat verdachte in sommige gevallen hulp bood bij het laten betalen van tikkies door klanten, door zijn rekening daarvoor ter beschikking te stellen. Vanaf zijn rekening werden ook betalingen gedaan ten behoeve van het (omhoog) plaatsen en omhoog plaatsen van advertenties.
Uit voorgaande beschouwing komt volgens de rechtbank een beeld naar voren van een medeverdachte ( [medeverdachte] ) die zich, waarschijnlijk al gedurende enkele jaren, met hulp van verdachte, beroepsmatig bezighield met werkzaamheden in de prostitutie in de illegale sector in Nederland, waarbij zij vrouwen actief wierf en faciliteerde.
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of het handelen van verdachte ten aanzien van [benadeelde partij 1] onder de specifieke omstandigheden van het geval kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 3, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (feit 1). Vervolgens zullen de verdenking van mensensmokkel en het tewerkstellen van illegale vreemdelingen (feiten 2 en 3) worden besproken.
Ten aanzien van ieder feit zal worden gemotiveerd tot welke conclusies de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen is gekomen, waarbij ook hetgeen de officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd zal worden besproken, voor zover sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dan wel verweer.
6.2.
Ten aanzien van de verdenking van mensenhandel (feit 1)
6.2.1.
Juridisch kader
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van personen. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting daarvan. In artikel 273f, eerste lid Sr zijn in de afzonderlijke subonderdelen 9 gedragingen strafbaar gesteld als mensenhandel. De subonderdelen die aan verdachte ten laste zijn gelegd worden hieronder kort besproken.
Sub 1 en 4
Sub 1 betreft de strafbaarstelling van de persoon die in het traject voorafgaand aan de uitbuiting actief is. De activiteiten van de persoon zijn gericht op de verwezenlijking van het einddoel: de uitbuiting. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
Voornoemde subonderdelen bestaan uit de volgende drie elementen: a) handelingen, b) dwangmiddelen en c) (oogmerk van) uitbuiting. Om te komen tot een veroordeling voor mensenhandel dient vast te staan dat er sprake is van zowel een handeling als de inzet van een dwangmiddel in relatie tot het oogmerk van uitbuiting. Tussen de handelingen en dwangmiddelen bestaat een causaal verband; de handelingen worden mogelijk gemaakt door het gebruik van/het aanwezig zijn van (één van de) dwangmiddelen.
Uitbuiting betreft in het algemeen oneerlijke profijttrekking van een ander. De uitbuiter heeft het oogmerk om op een oneerlijke manier voordeel te trekken van een ander. Het resultaat, of het streven naar het resultaat is echter niet het enige dat uitbuiting typeert. De manier van totstandkoming en het effect op de uitgebuite persoon is van belang.
Het bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in artikel 273f, tweede lid Sr van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van voornoemde vraag komt in elk geval betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald.
Uitbuiting veronderstelt een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij of zij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren. Het aanwenden van een dwangmiddel beïnvloedt de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat het leidt tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken.
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie kan worden opgemaakt dat onder een uitbuitingssituatie in geval van seksuele uitbuiting wordt verstaan dat een prostituee in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de ‘omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren’.
Uit jurisprudentie blijkt dat uitbuiting niet gepaard hoeft te gaan met een vrijheidsbeperking.
Tegelijkertijd is in diverse zaken waar te nemen dat uitbuiting niet snel bewezen wordt geacht indien geen sprake is van dwang. Een bewezenverklaring lijkt slechts te volgen bij excessief misbruik waarbij slachtoffers redelijkerwijs geen andere keuze hebben dan het misbruik te ondergaan. In de rechtspraak wordt het excessieve misbruik eerder aangenomen bij (zeer) kwetsbare personen, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren. Uit de rechtspraak lijkt te volgen dat uitbuiting eerder aan de orde is indien het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten dan het verrichten van andere arbeid. De enkele oneerlijke profijttrekking waarbij een ander op ongunstige condities aan het werk wordt gezet om er zo veel mogelijk aan te verdienen is in beginsel onvoldoende voor strafrechtelijke uitbuiting.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van sub 3, 4 en 9 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in deze subonderdelen, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Sub 3
In sub 3 gaat het om degene die iemand in het ene land werft, meeneemt of ontvoert met het oogmerk om diegene in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Sub 6
Strafbaar op grond van sub 6 is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. De Hoge Raad heeft bepaald dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. [1] Het gebruik van een dwangmiddel is geen vereiste.
Sub 9
Op grond van sub 9 is degene strafbaar die een ander met (één van) de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde. Dit subonderdeel is erop gericht op te kunnen treden tegen de situatie dat een prostituee wordt gedwongen tot afgifte van (een deel van) haar opbrengsten van seksuele handelingen.
6.2.2.
Beoordeling van het bewijs
Uit het dossier volgt dat [benadeelde partij 1] contact heeft opgenomen met [medeverdachte] omdat zij in Nederland als prostituee aan het werk wilde. Op 12 februari 2020 is zij naar Nederland gereisd en direct door [medeverdachte] ondergebracht in een hotel en aan het werk gezet. Gedurende ongeveer een maand zijn haar prostitutiewerkzaamheden volledig gefaciliteerd door [medeverdachte] , waarvoor [benadeelde partij 1] 50% van haar verdiensten, plus een kleine vergoeding voor de hotelkamer, aan haar af moest staan.
Alleen al uit het feit dat [benadeelde partij 1] bereid was om vanuit een ander land naar Nederland af te reizen om in de prostitutiesector aan het werk te gaan, kan haar slechte economische positie worden afgeleid. Dit blijkt verder ook uit haar verklaringen en de WhatsApp-berichten. Zo heeft [benadeelde partij 1] verklaard en met [medeverdachte] besproken dat zij naar Nederland kwam om geld te verdienen voor het bekostigen van haar studie en het financieel ondersteunen van haar moeder. Ook besprak zij met [medeverdachte] dat ze bijna geen geld meer had en onder andere daarom niet uit Nederland weg kon. [benadeelde partij 1] was niet rechtmatig in Nederland omdat zij geen verblijfsvergunning in Nederland had waarbij arbeid was toegestaan en geen EU-onderdaan was. Zij kwam hier om illegaal te werken in de prostitutiesector. Zij zou hiervoor van de Nederlandse autoriteiten geen tewerkstellingsvergunning hebben gekregen gelet op de geldende wetgeving. Naast het feit dat zij illegaal werk verrichte, droeg haar onrechtmatig verblijf in Nederland verder bij aan haar kwetsbare situatie, evenals het feit dat zij erg jong was (19 jaar), geen Nederlands (en bijna geen Engels) sprak en dus afhankelijk was van [medeverdachte] om klanten en een werkplek te regelen.
[medeverdachte] was degene die [benadeelde partij 1] de illegale prostitutiebranche in Nederland binnenbracht en haar werkzaamheden faciliteerde. [medeverdachte] was al langere tijd in Nederland in de illegale prostitutiebranche werkzaam. Zij kon klanten werven en [benadeelde partij 1] onderdak en een werkplaats verschaffen. Voor haar verblijf en het verrichten van haar werkzaamheden was [benadeelde partij 1] dan ook in bepaalde mate afhankelijk van [medeverdachte] .
Nu [benadeelde partij 1] enerzijds in een economische moeilijke positie verkeerde en anderzijds door haar onrechtmatige verblijf en illegale werkzaamheden in aanzienlijke mate van [medeverdachte] afhankelijk was, kan volgens de rechtbank worden vastgesteld dat sprake was van een ‘kwetsbare positie’ en een uit ‘feiten en omstandigheden voortvloeiend overwicht’. Dat maakt dat in deze zaak sprake is van een maatschappelijk zeer ongewenste en kwalijke arbeidssituatie. Dat gegeven op zichzelf brengt echter nog niet met zich dat [benadeelde partij 1] reeds daarom op een zodanig onaanvaardbare wijze in haar handelings- en keuzevrijheid is beperkt dat sprake was van uitbuiting. Naar het oordeel van de rechtbank is pas sprake van uitbuiting als kan worden bewezen dat van dat overwicht op of de kwetsbare positie van [benadeelde partij 1] misbruik is gemaakt, door hier bijvoorbeeld op een oneerlijke of onethische wijze gebruik van te maken. Daarvoor dient te worden gekeken naar de feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank heeft allereerst in aanmerking genomen dat, zoals [medeverdachte] ook heeft verklaard, [benadeelde partij 1] 50% van haar verdiensten aan [medeverdachte] heeft afgestaan. Zoals hiervoor al aangegeven betaalde [benadeelde partij 1] daarnaast ook nog een klein bedrag voor de hotelkamers.
De rechtbank is van oordeel dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een 50/50-regeling (on)redelijk is, wanneer een tewerksteller van zijn/haar deel van de verdiensten de onkosten zoals huur en advertentiekosten betaalt. Nu de veelal variabele verdiensten en vaste kosten sterk kunnen verschillen per situatie, kan de (on)redelijkheid van de opbrengst voor een tewerksteller bij een (ogenschijnlijk eerlijke) 50/50-regeling per situatie ook sterk verschillen.
De door [medeverdachte] gemaakte kosten en verdiensten zijn op geen enkele wijze onderbouwd of nader gespecificeerd. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank dan ook in ieder geval af dat [medeverdachte] heeft gehandeld vanuit een commercieel oogmerk en met de wens voor haarzelf winst te behalen.
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat ze van [medeverdachte] seksuele handelingen moest verrichten die zij niet wilde, waaronder het hebben van orale seks zonder condoom. Dit onderdeel van de verklaring van [benadeelde partij 1] wordt echter tegengesproken door de WhatsApp-berichten. Zo meldde [benadeelde partij 1] op 17 februari 2020 aan [medeverdachte] dat er een klant weg was gegaan omdat zij geen anale seks met hem wilde hebben. Op een ander moment zei [benadeelde partij 1] tegen [medeverdachte] dat een klant wilde klaarkomen in haar mond maar dat ze dat niet wilde. [medeverdachte] zei daarop dat ze al twijfels had bij de klant. Toen [benadeelde partij 1] bij [medeverdachte] aangaf dat een klant anale seks met haar wilde zei [medeverdachte] dat de klant daar niet om had gevraagd. [medeverdachte] gaf aan dat [benadeelde partij 1] op tijd moest aangeven als ze geen trio wilde doen. Ook gaf [benadeelde partij 1] in de WhatsApp-berichten aan dat ze een klant een extra fooi had gevraagd omdat ze orale seks zonder condoom met hem had gehad. Zowel [medeverdachte] als [benadeelde partij 1] hebben verklaard dat [benadeelde partij 1] de extra verdiensten van bijvoorbeeld orale seks zonder condoom zelf mocht houden. Niet is in te zien waarom [medeverdachte] [benadeelde partij 1] zou dwingen tot deze handelingen, nu zij hier zelf financieel niets aan overhield.
Relevant in dit kader is ook het WhatsApp-gesprek tussen [benadeelde partij 1] en ‘ [naam 2] ’, waarin [benadeelde partij 1] positief sprak over haar werkzaamheden en zei nooit seks zonder condoom te hoeven hebben.
Uit het dossier kan ook niet worden afgeleid dat [medeverdachte] bepaalde wanneer en hoe lang [benadeelde partij 1] moest werken en dat [benadeelde partij 1] daar zelf niets over te zeggen had. Uit de WhatsApp-berichten blijkt dat [medeverdachte] [benadeelde partij 1] steeds vroeg om haar te zeggen of ze beschikbaar was om klanten te ontvangen. Ook blijkt dat [benadeelde partij 1] vaak meerdere klanten op een dag ontving, ook midden in de nacht, maar niet dat zij op een dag geen tijd had om te rusten. Tegen [naam 2] zei [benadeelde partij 1] in een WhatsApp-gesprek dat zij kon aangeven als zij geen afspraken wilde.
Uit de omstandigheid dat [benadeelde partij 1] steeds aan [medeverdachte] door moest geven wanneer een klant weg ging en hoeveel een klant had betaald en dat zij overzichten moest sturen van de gemaakte verdiensten, kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een bepaalde controle op de werkzaamheden van [benadeelde partij 1] . In dit geval was er echter sprake van een mondelinge overeenkomst tussen [medeverdachte] en [benadeelde partij 1] over de te verrichten werkzaamheden, en het is dan voorstelbaar dat [medeverdachte] hiervan op de hoogte gehouden wilde worden. Uit de WhatsApp-berichten blijkt dat steeds ruim op tijd werd aangekondigd dat het geld bij [benadeelde partij 1] zou worden opgehaald. De rechtbank ziet daarom niet in dat dit een manier was om te controleren of [benadeelde partij 1] op haar hotelkamer was, zoals zij heeft gesteld.
Ook blijkt uit het dossier onvoldoende dat [benadeelde partij 1] restricties werden opgelegd in haar bewegingsvrijheid. In het dossier bevinden zich meerdere WhatsApp-berichten waarin [benadeelde partij 1] toestemming aan [medeverdachte] vroeg om de hotelkamer te verlaten. Het vragen van toestemming was echter steeds gekoppeld aan de omstandigheid of er al dan niet klanten voor [benadeelde partij 1] werden verwacht. Zo zei [medeverdachte] dat [benadeelde partij 1] vroeg naar de winkel moest gaan, omdat de zaken begonnen te lopen. Ook zei [benadeelde partij 1] dat ze naar het centrum was gegaan als ze eerder had geweten dat de advertentie offline was. Ook blijkt dat [benadeelde partij 1] zelf eten buiten de deur is gaan halen toen [medeverdachte] niet reageerde op haar vraag of ze even weg kon. Tekenend in dit kader is ook de opmerking van [medeverdachte] nadat [benadeelde partij 1] een klant is misgelopen:
“Toen je aankwam was je altijd op je kamer maar de laatste dagen ben je altijd wat aan het doen”.
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] haar agressief had toegesproken en had geblokkeerd toen ze geen klanten meer wilde ontvangen. Ze zou haar ook dreigende audioberichten hebben gestuurd. De audioberichten zitten niet in het dossier. In de WhatsApp-berichten is terug te lezen dat [benadeelde partij 1] één keer een klant weigerde, waarop [medeverdachte] erg boos werd en onder andere zei:
“Laten ze je in je kont nemen”. De ruzie escaleerde en [benadeelde partij 1] zei haar eigen geld te willen gaan verdienen door een eigen profiel aan te maken. [medeverdachte] reageerde daarop door te zeggen dat [benadeelde partij 1] niet in hotels mocht gaan werken waarin zij werkt, omdat ze haar dan aan ging geven.
De rechtbank ziet in deze enkele berichtenwisseling, die bovendien plaatsvond op het einde van de ten laste gelegde periode toen [benadeelde partij 1] een enorm wantrouwen tegen [medeverdachte] had ontwikkeld, niet terug dat [benadeelde partij 1] geen andere keuze had dan om in de prostitutie te blijven werken tegen de door [medeverdachte] gestelde voorwaarden. Uit de berichtenwisseling blijkt niet dat [benadeelde partij 1] een onderdanige houding ten opzichte van [medeverdachte] aannam. Sterker nog, zij voorzag haar van een stevig weerwoord.
De rechtbank weegt ook mee dat uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat [benadeelde partij 1] het met [medeverdachte] meerdere keren heeft gehad over een werkplek in een ander land. [medeverdachte] bood [benadeelde partij 1] contactpersonen in Zwitserland en Rome aan en vertelde haar over een werkplek in Barcelona. [benadeelde partij 1] gaf daarbij echter aan zo lang mogelijk bij [medeverdachte] te willen blijven.
Los van de vraag of de rol die verdachte heeft gehad kan worden aangemerkt als medepleger van mensenhandel, komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Hoewel er sprake was van een zekere kwetsbare positie en afhankelijkheidspositie van [benadeelde partij 1] , die [medeverdachte] en verdachte hebben gebruikt met het oogmerk van winstbejag, blijkt onvoldoende dat [medeverdachte] en verdachte hiervan misbruik hebben gemaakt. Niet is gebleken dat [medeverdachte] en verdachte de kwetsbare en afhankelijke positie van [benadeelde partij 1] ten opzichte van haar hebben ingezet op een manier dat daardoor de keuzevrijheid van [benadeelde partij 1] om al dan niet in de prostitutie te (blijven) werken tegen de door [medeverdachte] gestelde voorwaarden werd beïnvloed. Zo blijkt uit de feiten en omstandigheden niet dat sprake was van onaanvaardbare controle of druk op de werkzaamheden, de duur daarvan en de verdiensten of dat sprake was van restricties in de bewegingsvrijheid die [benadeelde partij 1] werden opgelegd. Er was daarom naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een situatie van uitbuiting en [medeverdachte] en verdachte hebben niet gehandeld met het oogmerk daarop. [medeverdachte] is bij vonnis van gelijke datum vrijgesproken van dit feit.
Verdachte zal dan ook eveneens worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel.
6.3.
Ten aanzien van de verdenking van mensensmokkel (feit 2) en de tewerkstelling van illegale vreemdelingen (feit 3)
6.3.1.
Handelen van verdachte
Onder feiten 2 en 3 is – kort gezegd – tenlastegelegd dat verdachte 10 met naam genoemde vrouwen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland en dat verdachte diezelfde personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland. Ook zou verdachte de vrouwen, die wederrechtelijk in Nederland waren toegetreden en verbleven, arbeid hebben doen laten verrichten.
In de zaak van medeverdachte [medeverdachte] is bij vonnis van gelijke datum komen vast te staan dat zij voornoemde feiten heeft begaan ten aanzien van zeven vrouwen.
Zoals eerder beschreven komt uit het dossier een beeld naar voren van een medeverdachte, [medeverdachte] , die zich beroepsmatig bezighield met werkzaamheden in de prostitutie in de illegale sector in Nederland. Uit de verschillende websites waaraan [medeverdachte] te linken is en uit de verklaringen van de vrouwen blijkt dat de vrouwen niet toevallig in contact kwamen met [medeverdachte] , maar dat zij de vrouwen actief wierf om in Nederland in de illegale prostitutie aan het werk te gaan. Voor een aantal vrouwen heeft zij een ticket geboekt en in één geval zelfs betaald. In ieder geval was zij de persoon waarmee contact werd opgenomen als men in Nederland als prostituee aan het werk wilde. Zij was degene die zorgde dat er een werkplek beschikbaar kwam. Uit het dossier blijkt verder ook dat [medeverdachte] de werkzaamheden van de vrouwen heeft gefaciliteerd door het plaatsen en opwaarderen van seksadvertenties. Ook heeft [medeverdachte] een werkplek, vervoer en seksafspraken voor de vrouwen geregeld. Er was hierbij sprake van een mondelinge overeenkomst tussen de vrouwen en [medeverdachte] , waarbij onder andere afspraken waren gemaakt over de verdeling van de verdiensten.
Uit het dossier blijkt dat verdachte [medeverdachte] behulpzaam is geweest door de vrouwen te vervoeren van en naar seksafspraken en door het verdiende geld bij hen op te halen. Ook is gebleken dat verdachte in sommige gevallen hulp bood bij het laten betalen van tikkies door klanten, door zijn rekening daarvoor ter beschikking te stellen. Vanaf zijn rekening werden ook betalingen gedaan ten behoeve van het (omhoog) plaatsen van advertenties.
6.3.2.
Kwalificatie van het handelen van verdachte
6.3.2.1. Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar in gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte] een leidende rol heeft gehad. Zij was degene die de vrouwen wierf, in veel gevallen behulpzaam was bij hun reis naar Nederland en in belangrijke mate hun werkzaamheden faciliteerde. De rechtbank concludeert dat verdachte in het kader van de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen de nodige hand- en spandiensten heeft verricht, maar niet in die mate dat sprake is van een bijdrage van voldoende gewicht om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen. Er was in dit geval geen sprake van min of meer gelijkwaardige participanten, wier – intellectuele of materiële – aandeel in het delict van vergelijkbare betekenis was. De door verdachte verrichte handelingen waren niet essentieel voor het verschaffen van toegang tot en het verblijf in Nederland en de tewerkstelling van de vrouwen in de prostitutie in Nederland. De rol die verdachte heeft gespeeld is een ondersteunende geweest en ook is niet gebleken dat verdachte in belangrijke mate heeft gedeeld in de opbrengst. Daarmee wordt verdachte dan ook niet aangemerkt als medepleger ten aanzien van de feiten 2 en 3.
Door de helpende rol te vervullen die hierboven is omschreven, zou verdachte mogelijk wel als medeplichtige kunnen worden aangemerkt.
6.3.2.2. Medeplichtigheid
Ten aanzien van feit 2 geldt in het bijzonder het volgende. Het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij’ in artikel 197a Sr moet worden uitgelegd als in artikel 48 Sr. Het gaat erom of verdachte het (verdere) verblijf in Nederland van de vreemdeling in enigerlei opzicht heeft bevorderd of gemakkelijk heeft maakt. Naar strookt met doel en strekking van artikel 197a Sr, te weten het tegengaan van mensensmokkel, en met het algemeen spraakgebruik dient onder ‘het verblijven in Nederland’ als bedoeld in dat artikel te worden verstaan: elk zich ophouden in Nederland. [2]
Ten aanzien van artikel 197a Sr geldt dus dat dit eigenlijk een medeplichtigheidshandeling is, die is vastgelegd in een apart artikel. Daarom zou de rechtbank tot een veroordeling van verdachte als zelfstandig pleger in dat kader kunnen komen.
De handelingen waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte die heeft verricht (het vervoeren van de vrouwen, het ophalen van geld bij de vrouwen, het ondersteunen bij de betalingen van klanten en het (omhoog) plaatsen van advertenties) zijn echter als zodanig niet aan verdachte tenlastegelegd in het kader van de mensensmokkel onder feit 2, gelet op de feitelijke handelingen die verdachte blijkens de inhoud van de tenlastelegging worden verweten. Voor de verklaring van [benadeelde partij 2] , dat zij door verdachte vanaf Schiphol zou zijn opgehaald, bevindt zich geen verdere ondersteuning in het dossier. Verdachte heeft ook ontkend dit te hebben gedaan.
Daarmee komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zelfstandig handelingen heeft verricht die hebben bijgedragen aan het verschaffen van toegang tot en het verblijf in Nederland.
Slechts kan worden vastgesteld dat verdachte in het kader van de tewerkstelling van de vrouwen in Nederland (feit 3) de nodige hand- en spandiensten heeft verricht. De medeplichtigheid ten aanzien van feit 3 is echter niet aan verdachte tenlastegelegd.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.

7.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 190,- in beslag genomen.
De rechtbank gelast de teruggave van voornoemd geldbedrag aan verdachte.

8.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 2.618,-, aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden die zij aan [medeverdachte] heeft afgestaan. Daarnaast vordert [benadeelde partij 1] € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, nu sprake is van een aantasting van de persoon op andere wijze.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 6.000,-, aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden die zij aan [medeverdachte] heeft afgestaan. Daarnaast vordert [benadeelde partij 2] € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, nu sprake is van een aantasting van de persoon op andere wijze.
Beide benadeelde partijen hebben gevorderd het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ook hebben zijn beiden gevorderd verdachte hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de schadevergoeding met de medeverdachte.
De benadeelde partijen zullen in hun vorderingen niet ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partijen en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart de dagvaarding onder feit 2 en 3 ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen zinsnede ‘één of meer andere vrouw(en)’ nietig.
 Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
  • Gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 190,-.
  • Verklaart [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk in haar vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
 Verklaart [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk in haar vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
 Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 januari 2024.

Voetnoten

1.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
2.HR 21 oktober 2003, LJN AL3537.