8.4.De rechtbank oordeelt op grond van deze objectief verifieerbare stukken, in onderlinge samenhang bezien, dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat hij ook in de te beoordelen periode daadwerkelijk in de woning woonde. De rechtbank ziet zonder nadere motivering geen aanknopingspunten om uit te gaan van een ander woonadres in de te beoordelen periode. Daarbij betrekt zij dat meerdere buren, woonachtig aan het [adres 1] en in de naastgelegen [adres 2] , allen afzonderlijk hebben verklaard dat [eiser] al langer dan vijf jaar in de woning woont. Aan deze verklaringen komt, mede gelet op hun aantal, ondersteunende bewijswaarde toe. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat het college op de zitting heeft toegelicht dat [eiser] niet wordt tegengeworpen misbruik te hebben gemaakt van de regeling door een stadsvernieuwingsurgentieverklaring aan te vragen nadat hem bekend was geworden dat de woning zou worden gesloopt.
9. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd. Het bestreden besluit is dus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de beslissingsruimte van het college, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat het college zal moeten beoordelen of [eiser] alsnog voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring in aanmerking komt. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.664,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).