ECLI:NL:RBAMS:2024:2238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
21 april 2024
Zaaknummer
C/13/744127 / HA RK 23-411
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen bestuursrechters in Amsterdam

Op 10 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat op 20 december 2023 was ingediend door een verzoeker tegen de rechters F.P. Lauwaars, T.L. Fernig-Rocour en K.S. Man. Het verzoek was gericht tegen de beslissing van de rechters om het onderzoek in een aantal (beroeps)zaken van de verzoeker te sluiten. De verzoeker stelde dat de mededeling van de rechtbank dat het onderzoek was gesloten onbegrijpelijk was en dat dit grond kon zijn voor wraking, omdat er nieuwe feiten waren die niet voor het sluiten van het onderzoek ingebracht konden worden. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter krachtens zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel bewezen kan worden. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters om het onderzoek te sluiten geen grond voor wraking vormde, zoals eerder is vastgesteld in een arrest van de Hoge Raad. De verzoeker had niet aangetoond dat de motivering van de beslissing als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. Daarom werd het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard en werd besloten om het verzoek af te wijzen zonder mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 20 december 2023 ingekomen en onder rekestnummer C/13/744127 / HA RK 23-411 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. F.P. Lauwaars, voorzitter, T.L. Fernig-Rocour en K.S. Man, leden van de meervoudige kamer, bestuursrechters te Amsterdam, hierna: de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
 het wrakingsverzoek van 20 december 2023 met bijlagen.
1.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechters zijn (beroeps)zaken van verzoeker in behandeling (zaaknummers AMS 19/678 en AMS 21/1537).
2.2.
Bij e-mail van 20 december 2023 heeft de rechtbank verzoeker onder meer bericht dat zij het onderzoek die dag heeft gesloten en uitspraak zal doen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen:
“Het onderzoek in deze zaken is heropend toen de rechtbank de tussenuitspraken heeft gedaan. Het onderzoek is alleen heropend ten aanzien van het herstel van de gebreken door de korpschef en uw reactie op van het herstel van de gebreken. Uw mail van zondag 17 december 2023, waarin u de rechtbank verzoekt om te controleren of stukken van de AIVD door de korpschef zijn ingebracht, heeft geen betrekking op het herstel van de gebreken en wordt daarom door de rechtbank buiten beschouwing gelaten.”
2.3.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft verzoeker de rechters gewraakt. Verzoeker heeft daarbij opgemerkt dat de mededeling dat het onderzoek is gesloten, onbegrijpelijk is, hetgeen volgens verzoeker grond kan zijn voor wraking. Verder heeft hij opgemerkt:
“De meervoudige kamer wordt geconfronteerd met nieuwe feiten die ik niet voor het sluiten van het onderzoek 30 maart in had kunnen brengen. De meervoudige kamer schrijft zelf dat het geding in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraken, resume, er is ruimte om het onderzoek wel geheel weer te openen als daar aanleiding toe is. En terwijl daar grote aanleiding voor is, weigert de meervoudige kamer dat te doen. Dan ontstaat de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid.”

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Het verzoek is gericht tegen de beslissing van de rechters tot sluiting van het onderzoek. Een rechterlijke beslissing is geen grond voor wraking zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Verzoeker heeft daarbij niet gesteld dat de motivering van die beslissing niet anders dan als blijk van vooringenomenheid kan worden opgevat en daar is de wrakingskamer ook niet van gebleken. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en K.A. Brunner, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.