ECLI:NL:RBAMS:2024:2204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
71/148639-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor poging tot aankoop en het voorhanden hebben van vuurwapenonderdelen

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten met betrekking tot vuurwapenonderdelen. De verdachte werd veroordeeld voor poging tot aankoop van vuurwapenonderdelen, het zonder toestemming binnenkomen van vuurwapenonderdelen, het voorhanden hebben van vuurwapenonderdelen in zijn woning in Hilversum, en het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapenonderdelen in een schuur in Aalsmeer. De rechtbank constateerde een vormverzuim, maar oordeelde dat dit geen schending van het Tallon-criterium opleverde. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de mogelijke levensgevaarlijke gevolgen van de wapenonderdelen en de rol van de verdachte in het ongecontroleerde bezit van wapens in de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/148639-23
Datum uitspraak: 19 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2002,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. Z. Trokic en R. ten Brink (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouwen, mr. R.H. Lagerweij en mr. I. Stas, advocaten te Almere, (hierna: de raadsvrouw) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. poging tot aankoop van vuurwapenonderdelen in de periode van 29 juni 2023 tot en met 18 juli 2023 in Nederland;
2. het medeplegen van het, dan wel alleen, zonder consent doen binnenkomen van vuurwapenonderdelen en munitie in Nederland in de periode van 15 januari 2022 tot en met 18 juli 2023 en dat hij van het plegen van dit feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3. het medeplegen van het, dan wel alleen, voorhanden hebben van vuurwapenonderdelen en munitie op 18 juli 2023 te Hilversum;
4. het medeplegen van het, dan wel alleen, voorhanden hebben van vuurwapenonderdelen en munitie op 18 juli 2023 te Aalsmeer.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van verdachte wegens schending van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op 18 juli 2023 is sprake geweest van pseudokoop, terwijl hiervoor door de officier van justitie geen bevel was afgegeven. Het op 6 juli 2023 door de officier van justitie afgegeven bevel ex artikel 126j Sv biedt geen wettelijke grondslag voor het contact en de ontmoeting van verdachte met een politie-infiltrant op 18 juli 2023. Een dergelijk bevel ziet op het inwinnen van informatie, maar niet op het maken van een afspraak tot pseudo-dienstverlening. Daarvoor is een bevel op grond van artikel 126i Sv nodig. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het door hem afgegeven bevel op de voet van artikel 126i Sv een geldigheidsduur had tot 23 augustus 2023, zodat wel degelijk het juiste bevel ten grondslag lag aan de pseudokoop op 18 juli 2023. Daarnaast heeft de officier van justitie erop gewezen dat uit de aanvraag voldoende blijkt met welk doel om het bevel is verzocht en is bij de uitvoering ervan voldaan aan de eisen van proportionaliteit. Van niet-ontvankelijkheid kan dus geen sprake zijn.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 126i, eerste lid, Sv, bepaalt onder andere dat de officier van justitie in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, in het belang van het onderzoek - kort gezegd - een bevel pseudokoop kan afgeven. Van pseudokoop als bedoeld in artikel 126i Sv is onder meer sprake wanneer een opsporingsambtenaar goederen afneemt of diensten verleent aan een verdachte.
De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat van pseudokoop geen sprake is geweest, omdat het niet verdachte was die wapenonderdelen aanbood maar de opsporingsambtenaar. De rechtbank schaart dit onder dienstverlening door de opsporingsambtenaar aan verdachte waarvoor – gelet op het voorgaande – eveneens een verzoek om een bevel als bedoeld in artikel 126i Sv moet worden gedaan.
Op 28 juni 2023 is dit verzoek aan de officier van justitie gedaan. In het verzoek staat dat de pseudodienstverlening zal plaatsvinden door digitaal in contact te treden met iemand die zich [naam 1] dan wel [naam 2] noemt. Verder staat in het verzoek dat door één of meerdere opsporingsambtenaren een afspraak met [naam 1] en/of [naam 2] gemaakt zal worden over het leveren van vuurwapenonderdelen. Nadrukkelijk is in het verzoek overwogen dat nimmer vuurwapenonderdelen daadwerkelijk geleverd zullen worden. De afspraak zal, zo staat in het verzoek, gebruikt worden om een ontmoeting met [naam 1] en/of [naam 2] te bewerkstelligen om hem of haar zodoende op te sporen en te identificeren. Op 29 juni 2023 is het bevel door de officier van justitie verleend voor een periode tot en met 26 juli 2023.
Op 5 juli 2024 heeft een afspraak plaats gevonden met verdachte, die zich voordeed als [naam 2] , en een niet als zodanig kenbaar gemaakte opsporingsambtenaar (hierna: de opsporingsambtenaar). Tijdens deze ontmoeting is onder meer gesproken over wapens en wapenonderdelen en over de wens van verdachte om wapenonderdelen af te nemen. Uit het opgemaakte proces-verbaal van deze afspraak volgt dat verdachte tijdens deze afspraak een bestelling bij de opsporingsambtenaar heeft gedaan van twaalf frames (“5xGL17-4/5xGL17-5/2xGL30-3 of 4”). Na deze ontmoeting is direct een mondelinge aanvraag bij de officier van justitie gedaan als bedoeld in artikel 126j Sv (stelselmatig inwinnen van informatie) met als reden dat meer informatie bij verdachte kan worden ingewonnen over de door hem tijdens de afspraak gegeven informatie, waaronder over genoemde wapens en wapenonderdelen. Dit bevel is door de officier van justitie mondeling op 6 juli 2023 voor een periode tot en met 3 augustus 2023 gegeven en schriftelijk bevestigd op 12 juli 2023. In de schriftelijke aanvraag staat dat bij het ingaan van het mondelinge bevel op 6 juli 2023 het bevel voor ‘de 126i’ is afgesloten. De beëindiging van het bevel wordt op 12 juli 2023 schriftelijk door de officier van justitie bevestigd.
Gelet op het voorgaande staat dus vast dat, anders dan door de officier van justitie is betoogd, vanaf 6 juli 2023 geen bevel meer lag als bedoeld in artikel 126i Sv. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv en of en zo ja, tot welke consequenties dit dan zou moeten leiden.
Vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv?
De rechtbank stelt voorop dat artikel 359a Sv een bevoegdheid geeft - en dus niet een plicht - om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Dit betekent dat ook kan worden volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan zonder daaraan gevolgen te verbinden. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het vormverzuim tot gevolg zou moeten hebben dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kan volgens vaste rechtspraak pas sprake zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair” (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).
De rechtbank overweegt, toegepast op de onderhavige zaak, dat hieraan niet is voldaan.
Het belang dat met artikel 126i Sv wordt gediend, is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en dit belang is volgens de rechtbank slechts zeer beperkt geschonden. Op 5 juli 2023 heeft verdachte tijdens de afspraak met de opsporingsambtenaar een bestelling gedaan van twaalf wapenonderdelen. Op dat moment gold nog het door de officier van justitie afgegeven 126i Sv-bevel. Uit het opgemaakte proces-verbaal van deze afspraak blijkt dat op die datum door de opsporingsambtenaar en verdachte eveneens gesproken is over een leveringstermijn, namelijk ‘eind volgende week’. Hierdoor heeft de voorgenomen dienstverlening naar het oordeel van de rechtbank op 5 juli 2023 stevige gestalte gekregen. Op 6 juli 2023 is het bevel beëindigd. De opsporingsambtenaar heeft vanaf dat moment nog contact met verdachte onderhouden om (i) meer informatie over zijn handelen te kunnen vergaren - waarvoor op 6 juli 2023 een bevel als bedoeld in artikel 126j Sv werd afgegeven - en (ii) om een afspraak te maken voor de levering van de op 5 juli 2023 door verdachte bestelde wapenonderdelen. Zo laat de opsporingsambtenaar verdachte op 11 juli 2023 via Signal nog weten dat de bestelling rond is voor € 4.800,- waarop verdachte antwoordt met ‘top’. Op 12 juli 2023 hebben zij een datum en een tijdstip afgesproken voor de levering: 18 juli 2023 om 11:00 uur.
Het voorgaande betekent dat voor de voorgenomen transactie op 18 juli 2023 geen artikel 126i-bevel in het dossier meer aanwezig was. Dit levert een vormverzuim op. Maar van een ernstige inbreuk op de beginselen van behoorlijke procesorde is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. De voorgenomen levering stond immers op 5 juli 2023 al in de steigers: er was consensus over het aantal en de prijs, de transactiedatum stond vast en verdachte wilde, zo blijkt uit zijn antwoord ‘top’, graag de door hem bestelde wapenonderdelen in ontvangst nemen. De rechtbank overweegt dat de periode vanaf 6 juli 2023 daarmee in feite enkel nog zag op de uitvoering van de reeds voorgenomen koop door verdachte. Dat in die tussenliggende periode het artikel 126i Sv-bevel is beëindigd, is een vormverzuim maar gelet op het voorgaande valt – nu ook iedere toelichting van de verdediging ontbreekt - niet in te zien welk concreet nadeel verdachte heeft geleden als gevolg van deze beëindiging.
Alles afwegend, komt de rechtbank tot de conclusie dat het geconstateerde vormverzuim van geringe ernst is en dat dit zonder consequenties kan blijven. De rechtbank concludeert daarom dat er geen noodzaak is tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie en dat kan worden volstaan met enkel de constatering van het vormverzuim.
3.2
Conclusie voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. In het bijzonder is nog het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1 wijst de officier van justitie erop dat door de ontmoeting op 5 juli 2023 tussen een politie-infiltrant en verdachte is vast komen te staan dat het verdachte was die zich online en via Signal voordeed als ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ waarna verdachte heeft gepoogd om zonder consent of verlof vuurwapenonderdelen aan te kopen. Verder heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat met betrekking tot feit 2 bewezen kan worden dat verdachte zowel vuurwapenonderdelen als munitie in Nederland heeft doen binnenkomen. Over het ten laste gelegde medeplegen is het standpunt van de officier van justitie dat verdachte heeft samengewerkt met diverse personen, waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Laatstgenoemden hebben een wezenlijke bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde door de pakketten met daarin de wapenonderdelen en munitie bij de pakketpunten op te halen. Ook heeft verdachte het feit medegepleegd met de persoon die schuilgaat achter de naam ‘ [naam 3] ’.
Wat betreft feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat gelet op het feit dat verdachte anderen opdrachten gaf om pakketten met daarin vuurwapenonderdelen voor hem op te halen en gelet op het contact dat hij met medeverdachte [medeverdachte 3] had over wapenonderdelen, kan worden aangenomen dat verdachte ook met betrekking tot dit feit nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander en/of anderen.
Het medeplegen van feit 4 ligt besloten in het feit dat de opslagplaats waar de wapenonderdelen en de munitie is aangetroffen toebehoorde aan genoemde medeverdachte [medeverdachte 3] . Ook is een telefoon in beslag genomen van deze [medeverdachte 3] waarop een chatconversatie met verdachte is aangetroffen. In deze conversatie hebben verdachte en [medeverdachte 3] het over verschillende wapenonderdelen en prijzen waaruit hun nauwe samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van de wapenonderdelen en de munitie blijkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is van het Signal-account ‘ [account] ’ en het e-mailadres ‘ [e-mailadres] ’. Daarnaast heeft ten aanzien van dit feit door de opsporingsambtenaar uitlokking van verdachte plaatsgevonden door verdachte wapenonderdelen aan te bieden op 5 juli 2023. Hierdoor is verdachte op voornoemde datum aangezet tot het begaan van een strafbaar feit, terwijl zijn opzet hierop niet van tevoren was gericht. Dit betekent dat op 5 juli 2023 het ‘Tallon-criterium’ is geschonden waardoor sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a Sv. Het rechtsgevolg dat hieraan verbonden dient te worden is dat de informatie die door de opsporingsambtenaar is vergaard van het bewijs dient te worden uitgesloten, waardoor verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van de periode van 6 juli 2023 tot en met 18 juli 2023 heeft de verdediging verzocht dat indien de rechtbank niet overgaat tot de verzochte niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens schending van artikel 359a Sv, de rechtbank overgaat tot bewijsuitsluiting van het in die periode verkregen bewijsmateriaal, hetgeen ertoe moet leiden dat verdachte wordt vrijgesproken bij gebrek aan bewijs.
Ook van feit 2 dient verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken. Primair omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de wapenonderdelen heeft besteld. Subsidiair omdat de wapenonderdelen die op de facturen voorkomen, niet nader zijn gecategoriseerd. Het is derhalve onduidelijk om welke soort wapenonderdelen het gaat en of de bedoelde onderdelen onder de ten laste gelegde categorieën kunnen worden geschaard. Meer subsidiair heeft de verdediging, gelet op het voorgaande, verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het ten laste gelegde over de periode 23 oktober 2022 tot en met 18 juli 2023, omdat de facturen op naam van [naam 1] dateren van daarvoor, namelijk van 15 januari 2022 tot en met 22 oktober 2022.
Wat betreft het ten laste gelegde onder feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Daarvan dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat voor het bestaan van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van de aangetroffen goederen bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de ten laste gelegde goederen, noch dat dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt ten aanzien van het voorhanden hebben van deze goederen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht verdachte vrij te spreken van het voorhanden hebben van de wapenonderdelen waarop zijn DNA en dactyloscopische sporen niet zijn aangetroffen zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze goederen voorhanden heeft gehad.
4.3
het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van feit 1: Poging aankoop vuurwapenonderdelen in de periode 29 juni tot en met 18 juli 2023
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 29 juni 2023 tot en met 18 juli 2023 heeft gepoogd vuurwapenonderdelen voorhanden te krijgen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt
.
4.3.1.1 Onherstelbaar vormverzuim
De periode 29 juni 2023 tot en met 5 juli 2023
De rechtbank bespreekt allereerst of in de periode van 29 juni 2023 tot en met 5 juli 2023 sprake is geweest van een vormverzuim door schending van het Tallon-criterium.
Op grond van het zogenoemde Tallon-criterium dat ten aanzien van pseudokoop is neergelegd in artikel 126i, tweede lid, Sv mag de opsporingsambtenaar bij toepassing van de bevoegdheid van pseudokoop een persoon niet brengen tot het plegen of beramen van andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht. Dit wordt ook wel het verbod van uitlokking genoemd. Van uitlokking kan sprake zijn als de verdachte zonder de interventie van de undercoveragenten niet een soortgelijk delict zou hebben gepleegd. In de situatie waarbij het niet de verdachte maar de opsporingsambtenaar is die illegale goederen aanbiedt, zoals in onderhavige kwestie, overweegt de rechtbank dat het lastiger kan zijn om aan te tonen dat aan het Tallon-criterium wordt voldaan dan in de spiegelbeeldige situatie van pseudokoop.
4.3.1.2 Geen schending van het Tallon-criterium
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de opsporingsambtenaar geen uitlokking oplevert. Daartoe heeft de rechtbank het volgende redengevend geacht.
Op 20 juni, 3 juli en 21 juli 2023 ontving de politie SIENA-berichten uit Oostenrijk met daarin e-mailberichten tussen [naam 2] en [naam 1] en een medewerker van de Oostenrijkse wapenhandelaar Rangelsclear en een WhatsApp chat van ‘ene [naam 1] ’. Het eerste emailbericht is van 8 juni 2023 waarin een persoon die zich voordoet als [naam 2] in het Duits aan de medewerker aangeeft dat hij vijf Glock kasten (“2x GL 17-4 und 3x GL 17-5”) wil aanschaffen en in Nederland wil laten leveren. De medewerker geeft aan dat het niet mogelijk is om aan Nederland te leveren. [naam 2] blijft tot en met 29 juni 2023 contact zoeken, ondanks dat de medewerker hem bij herhaling aangeeft niet te kunnen leveren. Naar aanleiding van deze informatie heeft de politie de officier van justitie verzocht om gebruik te maken van de opsporingsbevoegdheid pseudokoop om digitaal in contact te treden met degene die zich [naam 1] dan wel [naam 2] noemt.
Het bevel pseudokoop is afgegeven en op 29 juni 2023 heeft een opsporingsambtenaar zonder zich bekend te maken, contact gemaakt met de gebruiker van het emailadres [e-mailadres] met als opening dat als Oostenrijk niet kon leveren ‘zij zaken zouden kunnen doen’.
Nadat de gebruiker van voornoemd e-mailadres ‘ [naam 2] ’ aangaf open te staan voor zaken heeft de opsporingsambtenaar aangegeven dat hij hem toe kon voegen op het platform Signal. Uit het dossier blijkt dat op 1 juli 2023 een conversatie werd gevoerd op Signal tussen de opsporingsambtenaar en het account “ [account] ” en dat een afspraak werd gemaakt voor een ontmoeting op 5 juli 2023. Tijdens deze ontmoeting bleek dat verdachte de persoon was die zich voorgedaan had als [naam 2] . Verdachte heeft bij de opsporingsambtenaar een bestelling gedaan voor twaalf wapenonderdelen. Op 11 juli 2023 is verdachte bericht dat de bestelling rond was voor € 4.800,-. Op 12 juli 2023 hebben zij afgesproken elkaar op 18 juli 2023 om 11:00 uur te ontmoeten bij de Macdonalds in Uithoorn.
Uit het dossier blijkt verder van een Snapchat-gesprek op 18 juli 2023 tussen het gebruikersaccount ‘ [gebruikersaccount] ’ en medeverdachte [medeverdachte 3] . In dit gesprek schrijft ‘ [gebruikersaccount] ’ dat hij er rekening mee houdt dat de opsporingsambtenaar - ‘die [naam 4] ’ - mogelijk undercover opereert en dat hij die dag ‘geveegd’ (de rechtbank begrijpt en leest: aangehouden) zal worden. De rechtbank stelt vast dat verdachte de gebruiker was van dit snapchat-account omdat door ‘ [gebruikersaccount] ’ expliciet wordt genoemd dat de afspraak met die [naam 4] op 18 juli 2023 om 11:00 uur is en dat is exact het tijdstip van de gemaakte afspraak tussen de opsporingsambtenaar en verdachte.
Ook is in de gevoerde Snapchat-gesprekken te lezen dat verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 3] vraagt om vijf wapens (5 chops) af te maken en ze te verkopen. Compleet voor een bedrag van € 3.500,- en als de hendels er einde van de week nog niet zijn dan incompleet voor € 3.000,-. Met de opbrengst moet zijn huur betaald worden zodat hij zijn huis niet verliest als hij ‘geveegd’ wordt. Als hij niet wordt geveegd dan heeft hij ‘oneindig veel frames’. Ook verwacht verdachte een pakketje met wapenonderdelen (4 frames en de andere 6 p80s). Deze moeten worden opgehaald.
Op 18 juli 2023 heeft de ontmoeting tussen verdachte en de opsporingsambtenaar plaatsgevonden. Nadat verdachte een bundel met euro’s in zijn broekzak liet zien, is hij aangehouden. Deze bundel bleek na onderzoek exact het afgesproken bedrag van € 4.800,- te zijn.
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, oordeelt de rechtbank dat met het plaatsvinden van de afspraak op 5 juli 2023 voldoende vast is komen te staan dat de persoon achter het e-mailadres [e-mailadres] , verdachte is. De opsporingsambtenaar heeft immers contact gezocht via genoemd e-mailadres en Signal-account waarna verdachte op de afspraak verscheen. Hierdoor staat eveneens vast dat verdachte degene was die op naam van [naam 2] op 8 juni 2023 aan de medewerker van RangelsClear heeft aangegeven dat hij vijf Glock kasten wil aanschaffen. Reeds hieruit kan worden afgeleid dat bij verdachte het voornemen aanwezig was tot het plegen van een strafbaar feit, namelijk de aanschaf van wapenonderdelen. De rechtbank wijst in dit verband ook op het chatgesprek dat verdachte op 18 juli 2023 voerde met medeverdachte [medeverdachte 3] waaruit blijkt dat verdachte ook langs andere lijnen bezig was met het aanschaffen van wapenonderdelen. Verdachte vraagt medeverdachte [medeverdachte 3] immers om een pakket met wapenonderdelen op te halen en vraagt hem om ‘die vijf chops’ af te maken en te verkopen. Als de hendels niet worden geleverd moet [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) het incompleet voor een lager bedrag aanbieden.
Met andere woorden, verdachte kocht al wapenonderdelen, hij wilde op 8 juni 2023 wapenonderdelen kopen en op 5 juli 2023 wilde hij opnieuw wapenonderdelen kopen. Uit zijn chatgesprek met medeverdachte [medeverdachte 3] blijkt bovendien dat verdachte het niet bij deze eenmalige actie wilde houden. Hij schrijft immers dat als hij niet wordt geveegd, hij ‘oneindig veel frames’ heeft. Dat hij elke maand vijftig frames nodig heeft en dat zijn contact (de opsporingsambtenaar) die kan regelen. Hij verwacht genoeg inkomsten om uiteindelijk een privejet te kunnen ‘pakken’. Ook schrijft verdachte dat het bij het risico van het vak hoort als blijkt dat zijn contact uiteindelijk een undercover blijkt te zijn. Dat verdachte door de opsporingsambtenaar zou zijn aangezet om wapenonderdelen te kopen, zoals de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, is in het licht van het voorgaande dan ook onaannemelijk. De raadsvrouw heeft nog naar voren heeft gebracht dat niet verdachte maar de opsporingsambtenaar over de bestelling is begonnen. Dat is juist, maar in het licht van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is dat onvoldoende om te concluderen dat bij verdachte geheel geen voornemen tot het plegen van het strafbare feit aanwezig was. De rechtbank concludeert dan ook dat – ook (zelfs) in de spiegelbeeldige situatie van pseudokoop - het Tallon-criterium niet is geschonden.
Het voorgaande betekent dat het handelen van de opsporingsambtenaar geen onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a oplevert en dat er geen reden is voor bewijsuitsluiting. Het verkregen bewijsmateriaal door het inzetten van de undercoveragent mag dus worden gebruikt.
4.3.2
De periode 6 juli tot en met 18 juli 2023
De rechtbank heeft reeds in paragraaf 3.2.1 overwogen dat in de periode van 6 juli tot en met 18 juli 2023 sprake is geweest van een vormverzuim en dat het geconstateerde verzuim zonder consequenties kan blijven vanwege de geringe ernst ervan. Het door de raadsvrouw subsidiair gedane verzoek om aan het vormverzuim dan de consequentie te verbinden dat het in die periode verkregen bewijsmateriaal zal worden uitgesloten van bewijs, zal dan ook worden afgewezen.
4.3.3
Tussenconclusie vormverzuimen 29 juni tot en met 18 juli 2023
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs als gevolg van de onrechtmatige inzet van de pseudokoop en het op 6 juli 2023 beëindigen van het bevel pseudokoop. De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen verkregen in de periode 29 juni tot en met 18 juli 2023, derhalve (ook) alle processen-verbaal met betrekking tot de pseudokoop, rechtmatig zijn verkregen en dus kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
4.3.4
Bewijswaardering
Op grond van hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juli 2023 een bestelling heeft geplaatst van twaalf frames en dat hij bereid was daar € 4.800,- voor te betalen. Ook uit het chatgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] blijkt dat verdachte het vaste voornemen had de frames af te nemen. Verdachte is ook op de afspraak verschenen waarbij de koop van de wapenonderdelen geëffectueerd zou worden. Daarbij had hij in zijn rechter broekzak een bundel bankbiljetten dat opgeteld € 4.800,- betrof. De uitvoeringshandelingen van de verdachte hadden tot het door de verdachte beoogde doel, de aankoop van twaalf wapenonderdelen, kunnen leiden, als de verkoper een echte verkoper was geweest. In een dergelijke situatie is sprake van een begin van uitvoering van de koop van de wapenonderdelen en is niet gebleken dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.
4.3.5
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 15 januari 2022 tot en met 18 juli 2023 in Nederland zonder consent vuurwapenonderdelen heeft doen binnenkomen, terwijl verdachte het plegen van dit feit een beroep heeft gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.5.1 Verdachte is [naam 1]
Periode 15 januari 2022 tot en met 22 oktober 2022
Blijkens de bewijsmiddelen zijn in de periode van 15 januari 2022 tot en met 22 oktober 2022 zeventien (17) facturen opgemaakt door het Oostenrijkse bedrijf RangelsClear, ook wel bekend als Range is Clear, naar aanleiding van gedane bestellingen op naam van [naam 1] of [naam 1] . De facturen waren geadresseerd aan het adres [adres ] , dan wel [adres ] . De inhoud van de bestellingen bestond onder meer uit vuurwapenonderdelen. Eén van deze 17 facturen, met datum 23 augustus 2022, is tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres ] in zijn slaapkamer, onder zijn bed, aangetroffen. Naast deze factuur zijn in de berging van de woning van verdachte verschillende kartonnen snippers met labels aangetroffen. Op deze labels was de bedrijfsnaam ‘RangelsClear’ te lezen. Ook stonden op één van deze labels de gegevens van de ontvanger: [naam 1] , met het adres [adres ] . De rechtbank concludeert op basis hiervan dat verdachte zich heeft voorgedaan als [naam 1] en op deze naam meerdere keren wapenonderdelen heeft besteld bij RangelsClear, welke naar twee verschillende adressen in Nederland zijn verzonden. De stelling van de verdediging dat tussen verdachte en [naam 1] geen link kan worden gelegd en dat dus een ander persoon de bestellingen op naam van [naam 1] zou hebben gedaan, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, onaannemelijk.
Periode 23 oktober 2022 tot en met 18 juli 2023
Ook ten aanzien van de periode 23 oktober 2022 tot en met 18 juli 2023 acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in Nederland zonder consent doen binnenkomen van vuurwapenonderdelen. Gebleken is dat de politie op 18 november 2022 is benaderd door politieambtenaren in Oostenrijk met informatie dat er een bestelling is gedaan bij het bedrijf Range is Clear door afnemer [naam 1] . Hierboven heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte zich heeft voorgedaan als [naam 1] . De bestelling bevatte onder meer twee handguards voor een AR15. Deze bestelling is op maandag 21 november 2022 in Nederland ontvangen, waarna de inhoud van het pakket is vervangen en gecontroleerd is afgeleverd. Op basis van de Snapchat-gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] blijkt dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode onverminderd heeft beziggehouden met het doen binnenkomen van vuurwapenonderdelen in Nederland door bestellingen te plaatsen en genoemde [medeverdachte 3] te vragen in ieder geval twee pakketjes af te halen, waarbij hij eveneens een track & trace-code verstrekte. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich ook na de periode van 22 oktober 2022 tot en met 18 juli 2022 heeft schuldig gemaakt aan het doen binnenkomen in Nederland zonder consent van wapenonderdelen. De rechtbank acht alleen de door verdachte binnengekomen wapenonderdelen vanuit Oostenrijk bewezen. Anders dan de officier van justitie naar voren heeft gebracht acht de rechtbank het doen binnenkomen van wapenonderdelen uit de Verenigde Staten door verdachte op grond van het dossier niet bewezen.
4.3.5.2 Categorisering binnengekomen vuurwapenonderdelen onder de Wet wapens en munitie
De rechtbank schaart verschillende vuurwapenonderdelen die verdachte in de ten laste gelegde periode heeft besteld onder de categorieën II en III van de Wet wapens en munitie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op verschillende facturen van de bestellingen die zijn gedaan op naam van [naam 1] bij RangelsClear is te zien dat de wapenonderdelen ‘AR15 Upper Receiver stripped black’ en ‘Colt M16 Lower US Fertigung leer – SURPLUS’ zijn besteld. De rechtbank heeft deze en andere vuurwapenonderdelen die op de facturen worden genoemd, vergeleken met de categorisering van de vuurwapenonderdelen in het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2600-2023001888-15 van 22 januari 2024, opgenomen in
bijlage II. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de door verdachte bestelde vuurwapenonderdelen aldus vallen onder categorie II en III van de Wet Wapens en Munitie.
4.3.5.3 Vrijspraak medeplegen en doen binnenkomen munitie
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het ten laste gelegde feit 2 met één of meer anderen heeft begaan. Om ten aanzien van medeplegen tot een bewezenverklaring te kunnen komen dient er sprake te zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking waarbij de bijdrage van één of meer anderen aan het delict van voldoende gewicht is geweest. Voor het medeplegen van het onderhavige ten laste gelegde feit is aldus vereist dat een ander dan wel anderen een wezenlijke en essentiële bijdrage heeft of hebben geleverd aan het doen binnenkomen in het grondgebied van Nederland van de pakketten met daarin de wapenonderdelen dan wel dat die ander of anderen een wezenlijke bijdrage heeft of hebben geleverd door de pakketten met daarin de wapenonderdelen vanuit het buitenland naar een bestemming in Nederland te doen vervoeren en daarbij nauw en bewust met verdachte heeft samengewerkt. Dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , de persoon die schuilgaat achter de naam ‘ [naam 3] ’ of een andere persoon in het dossier een dergelijke wezenlijke en essentiële bijdrage aan het ten laste gelegde feit 2 heeft geleverd is geenszins gebleken. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij ten aanzien van het bestanddeel medeplegen onder dit ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode munitie heeft doen binnenkomen. Dit kan namelijk noch uit de bestellingen die op naam van [naam 1] bij RangelsClear zijn gedaan noch uit de gevoerde Snapchat-gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] worden afgeleid.
4.3.6
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte op 18 juli 2023 te Hilversum meerdere vuurwapenonderdelen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
4.3.6.1 Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht anders dan de officier van justitie en met de verdediging, niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit met één of meer anderen heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader voorhanden hebben wapens en munitie
Uit het arrest van de Hoge Raad met ECLI:NL:HR:2020:504 blijkt dat voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie in de zin van artikel 25 van de Wet wapens en munitie, vereist is dat verdachte het wapen en/of de munitie bewust aanwezig heeft gehad. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden.
Geen ander dan verdachte beschikkingsmacht over de vuurwapenonderdelen
De rechtbank overweegt dat een of meer anderen zich mogelijk bewust zijn geweest dat er vuurwapenonderdelen en munitie bij verdachte thuis aanwezig waren op 18 juli 2023, niet tot de conclusie leidt dat zij ook konden beschikken over deze goederen. Dit betekent dat deze personen geen wezenlijke en essentiële bijdrage hebben geleverd aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit 3 heeft medegepleegd en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.3.7
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte op 18 juli 2023 te Aalsmeer tezamen en in vereniging met een ander meerdere vuurwapenonderdelen en munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.7.1 Voorhanden hebben en medeplegen met medeverdachte [medeverdachte 3]
De rechtbank verwijst voor het juridisch kader ten aanzien van het voorhanden hebben van wapens en munitie in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie naar hetgeen zij onder 4.3.6.1 heeft overwogen. Om ten aanzien van het tezamen en in vereniging plegen van dit feit tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient er sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander dan wel anderen, waarbij de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen oordeelt de rechtbank dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de aangetroffen wapenonderdelen en munitie in Aalsmeer. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. Allereerst heeft verdachte in het gesprek over vuurwapens met de undercoveragent op 5 juli 2023 verteld dat hij ‘een stash’ in de omgeving had. De ‘omgeving’ is de omgeving Aalsmeer nu de afspraak plaatsvond in de horecagelegenheid [horecagelegenheid] gelegen aan de Stommeerweg 72 te Aalsmeer. Daarnaast werd op 29 juni 2023 tijdens een observatie waargenomen dat verdachte in zijn Mercedes samen met een (op dat moment) onbekende vrouw naar Kudelstaart is gereden richting het winkelcentrum. De onbekende vrouw haalde vervolgens een postpakket op bij de Marskramer, waarna ze weer bij verdachte is ingestapt en vervolgens naar de woning van verdachte zijn gereden. Ongeveer 1 uur en 15 minuten later is de Mercedes van de woning van verdachte vertrokken en gestopt op de [adres ] . Medeverdachte [medeverdachte 3] , in wiens schuur de ten laste gelegde wapenonderdelen en munitie zijn aangetroffen en met wie verdachte op Snapchat gesprekken voerde over de vuurwapenonderdelen, woont op de [adres ] .
Dat verdachte ook beschikkingsmacht heeft gehad over de vuurwapenonderdelen en munitie blijkt uit het feit dat er dactyloscopische sporen van verdachte zijn aangetroffen op vuurwapenonderdelen. Ook is DNA van verdachte aangetroffen op verschillende vuurwapenonderdelen en op de hengels van tassen met daarin vuurwapenonderdelen. Specifiek ten aanzien van één van deze tassen, namelijk de Dirk van de Broek tas, heeft medeverdachte [medeverdachte 3] verklaard dat deze in één keer naar hem toe is gebracht. Mede op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat verdachte feitelijke macht heeft gehad over de vuurwapenonderdelen en munitie en aldus over deze goederen beschikte, ondanks dat hij zich op het moment van aantreffen van deze goederen niet in de directe nabijheid daarvan bevond.
In haar oordeel dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over de vuurwapenonderdelen en munitie betrekt de rechtbank ook de Snapchat-gesprekken met medeverdachte [medeverdachte 3] . Uit deze Snapchat-gesprekken blijkt dat verdachte degene is die medeverdachte [medeverdachte 3] aanstuurt en daardoor feitelijke macht uitoefent over de wapenonderdelen en munitie. Zo is het verdachte die aan medeverdachte [medeverdachte 3] op de ten laste gelegde datum de opdracht geeft om vijf wapens (‘chops’) af te maken en ze te verkopen voor een bedrag van € 3.500,- dan wel € 3.000,-, zodat de huur van zijn appartement kan worden betaald als hij ‘wordt geveegd’ door de politie. Ook stuurt verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 3] een bericht dat het voor hem duidelijk is wat hij moet doen als hij niet meer reageert.
Aldus concludeert de rechtbank dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over de in feit 4 tenlastegelegde vuurwapenonderdelen en munitie. Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat niet bewezen kan worden dat verdachte geen opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de ten laste gelegde goederen. Ook verwerpt de rechtbank het verweer dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de wapenonderdelen waarop zijn DNA en dactyloscopische sporen niet zijn aangetroffen. Dat niet op alle wapenonderdelen DNA en dactyloscopische sporen van verdachte zijn aangetroffen betekent niet dat verdachte over die goederen geen feitelijke macht had. Het gaat de rechtbank immers erom dat verdachte een beherende rol had ten aanzien van de aangetroffen goederen in de schuur (van een ander) en op afstand genoemde medeverdachte [medeverdachte 3] door middel van instructies aanstuurde.
Nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 3]
Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen in paragraaf 4.3.7.1 is overwogen, concludeert de rechtbank, anders dan door de verdediging bepleit, dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan, eruit bestaande dat verdachte medeverdachte [medeverdachte 3] aanstuurde en hem steeds op afstand opdroeg wat met de in de schuur voorhanden zijnde vuurwapenonderdelen en munitie moest gebeuren. De rechtbank acht daarmee dan ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 29 juni 2023 tot en met 18 juli 2023 in Nederland, ter uitvoering van het door hem verdachte, voorgenomen misdrijf om vuurwapenonderdelen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
- 5 ( vijf) frames van een vuurwapen van het merk Glock 17, generatie 4;
- 5 ( vijf) frames van een vuurwapen van het merk Glock 17, generatie 5;
- 2 ( twee) frames van een vuurwapen van het merk Glock 30, generatie 4;
een en ander zijnde onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren van (semiautomatische) vuurwapens, te weten pistolen van het merk Glock voorhanden te krijgen,
- een e-mailbericht en ‘signal’ berichten heeft verstuurd over de aankoop van vuurwapenonderdelen en
- met een veronderstelde verkoper een afspraak heeft gemaakt over de aankoop van vuurwapenonderdelen en
- op 5 juli 2023 met een veronderstelde verkoper een ontmoeting heeft gehad om de aankoop van vuurwapenonderdelen te bespreken en
- met een veronderstelde verkoper afspraken heeft gemaakt over de aankoop en betaling van vuurwapenonderdelen;
- ter overdracht van vuurwapenonderdelen op 18 juli 2023 met het afgesproken bedrag (EUR 4.800 in contanten) is verschenen op een afspraak met een veronderstelde verkoper;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 15 januari 2022 tot en met 18 juli 2023 in Nederland, zonder consent, vuurwapenonderdelen van categorie II en III van de Wet wapens en munitie, als bedoeld in artikel 2 lid 1 en lid 2 categorie II en III in de zin van artikel 1 onder 3 en 4 van de Wet wapen en munitie heeft doen binnenkomen, en hij van het plegen van dit feit een beroep heeft gemaakt;
ten aanzien van feit 3:
op 18 juli 2023 te Hilversum meerdere vuurwapenonderdelen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 2 onderkasten (lowers), te weten onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren van een (semiautomatisch) vuurwapen, te weten een pistool van het merk Glock, en
- 3 kogelpatronen van het kaliber 9x19mm,
voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 4:
op 18 juli 2023 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere vuurwapenonderdelen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II en III in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie II en III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten:
In totaal 118 vuurwapenonderdelen van diverse vuurwapens, te weten:
- 13 bovenkasten (uppers), te weten onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren van een (semi) automatisch geweer (van het model AR15/M5), en
- 27 onderkasten (lowers), te weten onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren van een (semi) automatisch geweer (van het model AR15/M5), en
- 19 bovenkasten (uppers) en 35 onderkasten (lowers), te weten onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor een (semi) automatisch geweer (van het model AR15/M5/M16), en
- 6 onderkasten (lowers), te weten onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor een automatisch geweer (van het model M16), en
- 6 bovenkasten (uppers) en 1 onderkast (lower), te weten onderdelen en die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren van een (semi) automatisch geweer (van het model AR15/M16), en
- 5 bovenkasten (uppers, waarvan alle 5 voorzien van een loop en een montagerail en 1 tevens voorzien van een afsluiterdrager en afsluiter), te weten onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren van een (semi) automatisch geweer (van het model AR15/M16), en
- 2 patroonmagazijnen, te weten onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren ten behoeve van de aanvoer van munitie, voor een (semi) automatisch geweer (van het model M16/AR15), en
- 4 afsluiters, te weten onderdelen die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren van een (semi) automatisch geweer (van het model AR15/M16), en
in totaal 328 kogelpatronen van diverse kalibers, te weten:
- 166 kogelpatronen van het kaliber 9x19mm, en
- 37 kogelpatronen van het kaliber .223, en
- 1 kogelpatroon van het kaliber 6.35x 15.5mm (.25 ACP), en
- 51 kogelpatronen van het kaliber .45 auto, en
- 9 kogelpatronen van het kaliber .40, en
- 63 kogelpatronen van het kaliber 5.56x45mm NATO, en
- 1 kogelpatroon van het kaliber .380 auto;
voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van de ten laste gelegde feiten, heeft de raadsvrouw allereerst verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte zit al bijna negen maanden in detentie waardoor hij alles is kwijtgeraakt en schulden heeft opgebouwd. Ook is zijn aandoening (psoriasis) verslechterd door gebrek aan goede behandeling. Verder heeft de raadsvrouw verzocht in het voordeel van verdachte rekening te houden met feit dat het in deze zaak niet ging om wapens maar slechts om wapenonderdelen. Ten aanzien van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden heeft de raadsvrouw de rechtbank tot slot verzocht deze over te nemen. Verdachte is gemotiveerd zich aan de voorwaarden te houden. Daarbij heeft verdachte het begeleid wonen zelf geïnitieerd en heeft hij aangegeven graag hulp te willen bij het afbetalen van zijn schulden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het doen binnenkomen van vuurwapenonderdelen, wapenonderdelen die van wezenlijke aard zijn voor het functioneren van (semiautomatische) vuurwapens. Daarnaast heeft verdachte een grote hoeveelheid wapenonderdelen en munitie voorhanden gehad, niet alleen bij hem thuis maar ook in een zogenoemde ‘stash’. Tot slot heeft hij een poging gedaan om een hoeveelheid wapenonderdelen geleverd te krijgen. De bij de medeverdachte aangetroffen en de door verdachte bestelde wapenonderdelen kunnen worden gemonteerd tot wapens die geschikt zijn om ((semi-)automatisch) mee te schieten en zijn hierdoor levensgevaarlijk. Als wapens in verkeerde handen vallen kunnen hier ernstige strafbare feiten, waaronder levensdelicten, mee worden gepleegd. Gebleken is ook dat verschillende van de door verdachte doen binnengebrachte wapenonderdelen en bij hem voorhanden zijnde wapenonderdelen, daadwerkelijk zijn gebruikt bij dit soort incidenten. Verdachte heeft met zijn handelen dus daadwerkelijk de veiligheid van mensen in gevaar gebracht en een wezenlijke bijdrage geleverd aan het gevaar van het ongecontroleerde bezit van wapens in de samenleving. Voorts acht de rechtbank strafverzwarend dat verdachte de invoer van de wapenonderdelen, zoals bewezen verklaard onder feit 2, beroepsmatig heeft verricht.
Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte op geen enkel moment heeft laten blijken dat hij begrijpt hoe ernstig de feiten zijn die hij heeft gepleegd. Hij heeft geen besef getoond van gevaren en van het doel waarmee deze wapens kunnen worden gebruikt. Verdachte heeft zijn criminele activiteiten maandenlang en op grote schaal uitgevoerd waarbij verdachte op geen enkel moment heeft laten blijken dat hij zich bezon of wilde stoppen. Uit het dossier volgt dat verdachte alleen maar oog heeft gehad voor zijn eigen financiële belang en dat hij gefixeerd was op het leiden van een luxe leven.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank beschouwt verdachte daarom als first offender.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapporten van 30 oktober 2023 van psycholoog Moonen en van 6 november 2023 van de psychiaters Van der Meijs en Veen. Daarin wordt geschreven dat bij verdachte een drang bestaat om veel geld te verdienen waardoor een mate van toezicht na detentie wordt geadviseerd om recidive te voorkomen. De deskundigen achten verdachte volledig toerekeningsvatbaar en zij zien geen aanleiding om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De rechtbank volgt de deskundigen daarin.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg van 29 december 2023. De reclassering schat de kans dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan in als gemiddeld tot hoog. Zij zien bij een veroordeling, vanwege de ernst van het delict en mogelijke inmenging in een crimineel netwerk, zijn persoonlijkheidsproblematiek en de ontstane problemen op het gebied van huiswerking en financiën, meerwaarde in de oplegging van een voorwaardelijke straf. Door middel van een toezicht met passende bijzondere voorwaarden kan volgens de reclassering worden getracht gedragsverandering, en daarmee recidivevermindering, te bewerkstelligen. Als passende bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering naast de meldplicht een ambulante behandeling, begeleid wonen, dagbesteding en medewerking aan schuldhulpverlening.
8.3.3
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van hierna te noemen duur. Als strafverzwarend heeft de rechtbank aangemerkt dat verdachte van het doen binnenkomen van de wapenonderdelen zijn beroep heeft gemaakt en dat verdachte naast wapenonderdelen ook een aanzienlijke hoeveelheid (bijbehorende) munitie voorhanden heeft gehad. Anders dan de raadsvrouw heeft verzocht zal de rechtbank niet in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat de bewezenverklaarde feiten ‘slechts’ zien op wapenonderdelen. Verdachte heeft immers met zijn handelen mogelijk gemaakt dat volwaardige (semi-automatische) vuurwapens konden worden gemonteerd zodat de rechtbank de strafwaardigheid van het doen binnenkomen en voorhanden hebben van wapenonderdelen niet anders zal beoordelen dan wanneer het om volwaardige wapens zou zijn gegaan. Wel zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met zijn jonge leeftijd. Verdachte heeft tijdens de zitting herhaaldelijk aangegeven dat hij graag uit de schulden wil komen en een nieuwe start wil maken. Alhoewel de rechtbank door de proceshouding van verdachte geen inzicht heeft gekregen in zijn beweegredenen en hierdoor ook zijn intenties niet op waarde kan schatten, wil de rechtbank verdachte een kans geven om iets van zijn toekomst te maken.
Om verdachte daartoe in staat te stellen zal de rechtbank een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan gevorderd door de officier van justitie, namelijk voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarvan 1 jaar voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden, die zijn geadviseerd in het reclasseringsadvies van 29 december 2023, verbinden. De rechtbank legt deze voorwaarden op in de hoop dat verdachte met deze stok achter de deur in de toekomst daadwerkelijk zal wegblijven van de criminaliteit en dat het hem zal lukken de verleiding te weerstaan geld en een luxe leven te verkrijgen door middel van het plegen van strafbare feiten. Om de ernst hiervan te benadrukken verbindt de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd van drie jaar.
De verdediging heeft gelet op het bepaalde in artikel 67a lid 3 Sv ter terechtzitting verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. Gelet op de hoogte van de aan de verdachte opgelegde straf, zal de rechtbank daartoe niet overgaan.

9.Beslag

De beslaglijst is als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht. De rechtbank komt ten aanzien van het beslag tot het volgende oordeel.
Teruggave aan verdachte
€ 50,00 van het in beslaggenomen geldbedrag onder 2 en het in beslag genomen voorwerp onder 9 dient te worden teruggegeven aan verdachte.
Verbeurdverklaring
Van het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag onder 2 wordt
€ 4.800,- verbeurdverklaard. Het geldbedrag is daarvoor vatbaar omdat zij aan verdachte toebehoort en met betrekking tot dat geldbedrag het onder feit 1 bewezen geachte is begaan.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 12 en 14 tot en met 18 van de beslaglijst worden verbeurdverklaard. De voorwerpen zijn daarvoor vatbaar omdat zij aan verdachte toebehoren en met betrekking tot die voorwerpen het onder feit 2 bewezen geachte is begaan.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 3 tot en met 6, 19, 22, 23 en 25 worden verbeurdverklaard. Zij zijn daarvoor vatbaar omdat zij aan verdachte toebehoren en met betrekking tot die voorwerpen het onder feit 3 bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 8, 11 tot en met 13 en 21 van de beslaglijst dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte feit 3 is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Geen beslissing
De rechtbank neemt geen beslissing over de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 1, 10, 20, 24, 26 en 27.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 45, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 14, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
poging handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en III, meermalen gepleegd, en van dat handelen een beroep maken.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, van de Wet wapens en munitie.
Feit 4:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en III.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekeringen in
voorlopige hechtenisis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in
minderinggebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie)jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde
bijzondere voorwaardenvoldoet:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Inforsa Reclassering op het adres Noordse Bosje 43, 1211 BE Hilversum. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door FAZ Inforsa te Hilversum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel als mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk, opleiding en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
Verdachte verleent medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
€ 50,00 van het in beslaggenomen geldbedrag onder 2 en het in beslag genomen voorwerp onder 9 van de beslaglijst.
Verklaart verbeurd:
€ 4.800,- van het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag onder 2 en de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 3 tot en met 6, 12, 14 tot en met 19, 22, 23 en 25 van de beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder 8, 12, 13 en 21 van de beslaglijst
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mr. J. Loyson en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 april 2024.