ECLI:NL:RBAMS:2024:220

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
13/284320-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in België

Op 17 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket-Generaal bij het hof van Beroep Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1967, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon beoordeeld. Tijdens de zitting op 3 januari 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en werd de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat hij heeft aangegeven zijn straf in België te willen uitzitten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de detentieomstandigheden in België voldoen aan de internationale standaarden, waardoor er geen gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan, waarbij de rechtbank zich baseerde op de waarborgen die door de Belgische autoriteiten zijn gegeven met betrekking tot de detentieomstandigheden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/284320-23
Datum uitspraak: 17 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 november 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 maart 2016 door het Parket-Generaal bij het hof van Beroep Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,geboren in ' [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 januari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.J. Teeuwen, advocaat in Amsterdam, die waarneemt voor haar kantoorgenoot, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest hof van beroep Antwerpen van 5 november 2015- 13de kamer, referentie: 2010/PGA/1385 (Griffienummer C/1425/15).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2555 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is omdat er een gemachtigd advocaat was.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt dat als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dat dan de laatste van die beslissingen relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Uit het EAB blijkt dat de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld. Daarom toetst de rechtbank alleen het proces in hoger beroep aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid als in artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 13 december 2023 en 18 december 2023 volgt dat de opgeëiste persoon een mandaat aan zijn advocaat had gegeven die hem daadwerkelijk heeft verdedigd, en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft overigens bij het verhoor door de officier van justitie en ter zitting verklaard dat hij een Belgische advocaat had. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1)
deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht af te zien van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW, die van toepassing is in verband met de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat de opgeëiste persoon zijn gevangenisstraf in België wil uitzitten vanwege de kortere afstand van de gevangenis in België naar de woonplaats van de opgeëiste persoon en vanwege de gunstiger regeling in België omtrent de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de weigeringsgrond in dit geval niet toe te passen. De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is, zodat toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. Artikel 6a OLW betreft een dergelijke facultatieve weigeringsgrond. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in beginsel in België ten uitvoer moet worden gelegd. Daarbij heeft de opgeëiste persoon uitdrukkelijk de wens geuit zijn straf in België uit te willen zitten. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet in de weg staat aan overlevering aan België.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
Bij brief van 12 december 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de
gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket-Generaal bij het hof van Beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.