ECLI:NL:RBAMS:2024:2191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
23/1274
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geboortedatum in Basisregistratie Personen (Brp) en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om wijziging van haar geboortedatum in de Basisregistratie Personen (Brp) behandeld. Eiseres, die geregistreerd staat met de geboortedatum 1961, verzoekt om wijziging naar 1956. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er twijfels bestaan over de deugdelijkheid van het onderzoek van de Marokkaanse autoriteiten die het vonnis van de rechtbank Tenghrir hebben afgegeven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft wel een schadevergoeding toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid het verzoek tot wijziging van de geboortedatum heeft kunnen afwijzen, omdat de overgelegde brondocumenten niet voldoende betrouwbaar zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure te lang heeft geduurd, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 3.500 voor eiseres. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, die in totaal € 437,50 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en
het college van burgemeester & wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college
( [gemachtigde verweerder] ).
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid)

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om haar geboortedatum in de Basisregistratie personen (Brp) te wijzigen. Eiseres vraagt om wijziging van haar geboortedatum. Zij staat in het Brp geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum 1] 1961. Eiseres wil dit aangepast zien naar [geboortedatum 1] 1956.
1.2.
Het college heeft het verzoek van eiseres met het besluit van 8 juli 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. M. Booij als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. De partner en zoon van eiseres waren ook aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres is met ingang van 6 februari 1991 opgenomen in het toenmalige bevolkingsregister in Nederland aan de hand van een Marokkaans paspoort met het geboortejaar 1961. Ook is op 6 februari 1991 de huwelijksakte gezien van een huwelijk gesloten tussen eiseres en haar partner met de huwelijksdatum 15 augustus 1986.
2.2.
Eiseres stond tot 2018 opgenomen in het geboorteregister van Marokko met het geboortejaar 1961. Door het vonnis van de rechtbank Tenghrir in Marokko van 3 september 2018 is het geboortejaar van eiseres gewijzigd naar 1956. De aanleiding voor het verzoek om wijziging van het geboortejaar was dat eiseres een juiste registratie van haar geboortejaar wenst.
2.3.
Op 4 maart 2019 heeft eiseres het college verzocht om een wijziging in de Brp van het geboortejaar 1961 naar 1956. Bij de aanvraag tot wijziging van het geboortejaar heeft eiseres de volgende documenten overgelegd:
- De documenten 1-7 zijn afgegeven na het vonnis van de rechtbank Tenghrir in Marokko van 3 september 2018.
een verklaring van 31 januari 2019 van het Marokkaanse consulaat met geboortedatum [geboortedatum 1] 1956;
een Marokkaans paspoort met geboortejaar 1956 afgegeven op 22 november 2018 door het Marokkaanse consulaat te Amsterdam;
een nationale identiteitskaart met geboortejaar 1956 geldig tot 1 november 2028;
een verklaring van het Marokkaanse Consulaat van 31 januari 2019 met geboortejaar 1956;
een `Copie integrale' van de geboorteakte Nr. 302 opgemaakt 7 maart, 1986, met als kantmelding dat de geboortedatum is gewijzigd in [geboortedatum 1] 1956 bekrachtigd bij rechterlijk vonnis 318/18 van 7 september 2018 van de rechtbank te Tenghrir opgesteld op 3 september 2018;
het vonnis 318/18 van de rechtbank Tenghrir van 3 september 2018 waarin bezwaarde heeft verzocht een uitspraak te doen voor wat betreft het rectificeren van haar geboortedatum met de toevoeging van de dag en de maand aan haar geboorteakte nummer 302 van het jaar 01/1986 uitgegeven door Bevolkingsregister te Tenghrir, zodat het 01-01-1956 wordt in plaats van 1961;
een Nederlandse vertaling van een kopie van de huwelijksakte, afgegeven op 10 september 2018 door de notariële rechtbank te Tenghrir.
- De documenten 8-12 zijn afgegeven vóór het vonnis van de rechtbank Tenghrir in Marokko van 3 september 2018.
8. een verblijfskaart, met geboortejaar 1961, afgegeven 13 april 2016;
9. een Verklaring van huwelijksbevestiging afgelegd door beide echtgenoten. Het betreft een Nederlandse vertaling van 16 september 1993 van de oorspronkelijke Arabische tekst van een afschrift van 7 april 1992 van een akte van bekrachtiging van 12 januari 1988 van de verklaring van het vaststaan van het huwelijk nr. 40/88. Eiseres is opgenomen met geboortejaar 1956;
10. een Franse vertaling van 8 februari 2011 van dezelfde verklaring van huwelijksbevestiging van 7 april 1992 afgelegd door beide echtgenoten, afgegeven op 6 juli 2010, waarvan het origineel is geregistreerd onder nr. 40/88 met hierin opgenomen de bekrachtiging van 12 januari 1988 door twee notarissen van de notariële rechtbank te Tenghrir, op basis van de eigen verklaring van de beide echtelieden van 10 januari 1988, ten overstaan van de beide getuigen-notarissen dat zij sinds 1970 zijn gehuwd. Eiseres is opgenomen met het geboortejaar 1956;
11. Een familieboekje met geboortejaar 1956 en geboortejaar 1961;
12. Een nationale identiteitskaart kaart met geboorte jaar 1961, geldig tot 24 mei 2021.
2.4.
Met het besluit van 8 juli 2019 is het verzoek van eiseres afgewezen. Eiseres heeft op 30 september 2019 geïnformeerd naar de stand van zaken van haar verzoek. Het besluit van 8 juli 2019 is op verzoek van eiseres op 16 oktober 2019 nogmaals verzonden. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend op 28 oktober 2019. Met het besluit van 16 december 2019 is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 27 januari 2020 het beroepsschrift van eiseres ontvangen. Met de uitspraak van 12 april 2022 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en beslist dat het college alsnog inhoudelijk op het bezwaarschrift moet beslissen. [1] Het college heeft op 19 januari 2023 een beslissing op bezwaar genomen. Het college heeft de afwijzing van het verzoek in bezwaar gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid het verzoek van eiseres tot wijziging van haar geboortejaar in de Brp heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het toetsingskader
4.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op
4 mei 2022 een aantal uitspraken gedaan waarin zij een nieuw toetsingskader geeft voor het beoordelen van verzoeken tot het wijzigen van gegevens in de Brp. [2] Dat nieuwe toetsingskader is als volgt. Vooropgesteld wordt dat de gegevens in de Brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens uit de Brp moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet Basisregistratie personen (Wet Brp) een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. [3] Het bewijs dat eenmaal in de Brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten.
4.2.
Voor het antwoord op de vraag of brondocumenten kunnen leiden tot wijziging van de gegevens in de Brp heeft de Afdeling de volgende maatstaf gegeven. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Om tot die beoordeling te komen heeft de Afdeling bepaald dat eerst de vraag beantwoord moet worden of de verzoeker brondocumenten heeft overgelegd die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of aan de toetsingsmaatstaf is voldaan zoals hiervoor gemeld. Is dat het geval, dan worden de betreffende gegevens in de Brp gewijzigd.
Heeft eiseres brondocumenten overgelegd?
5.1.
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of eiseres brondocumenten heeft overgelegd, zoals bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Brp. Om te kunnen beoordelen of de documenten die eiseres heeft overgelegd brondocumenten zijn, dient voor elk afzonderlijk document dat zij in het kader van haar aanvraag aan het college heeft verstrekt beoordeeld te worden of het valt onder één van de categorieën documenten uit artikel 2.8 van de Wet Brp. De rechtbank moet beoordelen of het college dat in voldoende mate heeft gedaan.
5.2.
Eiseres stelt dat de twaalf documenten die zij heeft overgelegd brondocumenten zijn. De belangrijkste hiervan zijn het Marokkaanse paspoort, een Marokkaanse nationale identiteitskaart, een ‘Copie integrale’ van de geboorteakte en het vonnis van de rechtbank Tenghrir van 3 september 2018 betreffende het rectificeren van het geboortejaar van eiseres. Volgens eiseres stelt het college ten onrechte dat geen van de overgelegde brondocumenten van hogere orde zijn.
5.3.
In het overgelegde Marokkaanse paspoort, de geboorteakte en het vonnis van de rechtbank Tenghrir wordt het geboortejaar 1956 vermeld waarover het verzoek tot opneming in de Brp gaat. Tussen partijen is niet in geschil dat deze drie documenten moeten worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Brp. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de overige documenten geen brondocumenten zijn, of in ieder geval geen brondocumenten van een hogere rangorde ten opzichte van het Marokkaanse paspoort waarmee eiseres in 1991 in de Brp geregistreerd is geraakt. Dat standpunt volgt de rechtbank.
Welke bewijswaarde komt toe aan de overgelegde (bron)documenten?
6.1.
Uit de eerder genoemde uitspraken van de Afdeling volgt dat als een document is aangemerkt als brondocument, dit niet betekent dat de gegevens uit het brondocument zonder meer moeten worden verwerkt in de Brp. Uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet Brp volgt namelijk dat aan de brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Van strijd met de openbare orde kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de identiteit van de aanvrager. Als het college stelt dat er bij de afgifte van de brondocumenten kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden, moet zij dit concreet onderbouwen. Als uit de door het college aangevoerde feiten of omstandigheden blijkt dat voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden, dan is het aan de aanvrager om het tegendeel aannemelijk te maken. De aanvrager kan hiervoor bewijs leveren vanuit andere bronnen dan brondocumenten. Bij de beoordeling of de aanvrager in zijn bewijslevering is geslaagd, wordt mede betrokken in hoeverre de eerder, dan wel later verstrekte gegevens zijn ontleend aan als objectief te beschouwen bewijsbronnen. [4]
6.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het overgelegde vonnis van de rechtbank Tenghrir er blijk van geeft dat het is gebaseerd op betrouwbare gegevens en dat een behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het college heeft verzuimd te vermelden welke gegevens in dit vonnis naar objectieve maatstaven gemeten niet betrouwbaar zijn. Het college geeft geen blijk van vertrouwen in het Marokkaanse rechtssysteem en door Marokko afgegeven documenten van de burgerlijke stand. Door eiseres zijn twaalf hogere brondocumenten overgelegd waarin [geboortedatum 1] 1956 als geboortedatum wordt genoemd.
6.3.
Het college heeft in het bestreden besluit betwist dat voorafgaand aan het vonnis van de rechtbank Tenghrir behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden en geconcludeerd dat in dit geval niet moet worden uitgegaan van het uitgangspunt dat de rectificatie in het vonnis juist is. Het vonnis is gebaseerd op een afschrift van een geboorteakte, een kopie van de huwelijksakte in het Frans en een ‘acte recognintif’ (overeenstemmingsverklaring) uit 1988. In de ‘acte recognitif’ staan de eigen verklaringen opgenomen van eiseres en haar echtgenoot ten overstaan van twee notarissen van de rechtbank Tenghrir. Het vonnis gaat uit van de eigen verklaringen van eiseres zonder objectiveerbare onderbouwing. De rechtbank Tenghrir construeert uit deze ‘acte recognitif’, op basis van het door eiseres en haar echtgenoot aangegeven huwelijksjaar 1971, dat het geboortejaar van eiseres niet 1961 kan zijn geweest, gezien de zeer jonge leeftijd waarop eiseres anders in het huwelijk zou zijn getreden. Door de rechtbank Tenghrir wordt een geboortedatum geconstrueerd aan de hand van een in de huwelijksakte vermeld huwelijksjaar en geboortejaar dat geenszins naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Bij de ambtenaar in Nederland is in 1991 een huwelijksakte overgelegd waarin is opgenomen dat het huwelijk zou bestaan sinds 1986 en dus niet het huwelijksjaar dat in de ‘acte recognitif’ staat vermeld. De akte van huwelijksbevestiging waar de rechtbank Tenghrir naar verwijst dateert van 10 januari 1988. Gezien de inhoud van het vonnis, is de huwelijksakte met de huwelijksdatum 5 augustus 1986 die in Nederland bij de burgerlijke stand is overgelegd, niet ter beoordeling aan de rechtbank Tenghrir overlegd. Indien de rechtbank Tenghirir door eiseres en haar echtgenoot volledig zou zijn geïnformeerd, is het niet ondenkbaar dat de rechtbank in Tenghrir tot een ander eindoordeel zou zijn gekomen volgens het college. Door het bestaan van twee huwelijksakten met verschillende huwelijksdata stelt het college zich op het standpunt dat niet buiten redelijke twijfel is aangetoond dat huwelijk zou bestaan sinds 1971. Indien er vanuit wordt gegaan dat het huwelijk bestaat sinds 1986, zou evenzeer het geboortejaar 1961 kunnen worden aangehouden, omdat eiseres dan de minimum huwelijksgerechtigde leeftijd van vijftien jaar in Marokko zou hebben bereikt. Daarnaast wijst het college erop dat een akte van huwelijksbevestiging slechts een latere verklaring van eiseres en haar echtgenoot betreft over een in het verleden gesloten huwelijk. Een dergelijke verklaring van beide echtelieden dient het bestaan van een huwelijk dat tot stand komt door aanbod en aanvaarding te bewijzen. De huwelijksakte bewijst niet een geboortedatum. Als gevolg van het vonnis van de rechtbank Tenghrir is de geboorteakte van eiseres aangepast naar het geboortejaar 1956. Nu het vonnis van de rechtbank Tenghrir niet bewijst dat het geboortejaar van eiseres 1956 is, kan de op dit vonnis gebaseerde geboorteakte dit geboortejaar evenmin bewijzen.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er twijfels bestaan over de deugdelijkheid van het onderzoek van de Marokkaanse autoriteiten voorafgaand aan het vonnis van de rechtbank Tenghrir en dat eiseres daar onvoldoende tegen in heeft gebracht. Het vonnis van de rechtbank Tenghrir is tot stand gekomen op basis van een geboorteakte die niet in deze procedure is overgelegd, een huwelijksakte die niet strookt met de huwelijksakte die hier in Nederland in 1991 is overgelegd en de eigen verklaringen van eiseres en haar echtgenoot. De geboorteakte en de huwelijksakte die wel aan de rechtbank Tenghrir zijn overgelegd zijn niet door eiseres aan het college of aan de rechtbank overgelegd.
6.5.
Daarom is de rechtbank met het college van oordeel dat aan het vonnis van de rechtbank Tenghrir niet de waarde gehecht moet worden die eiseres eraan toegekend wil zien. Uit het voorgaande vloeit logischerwijs voort dat aan het in deze procedure overgelegde paspoort, de identiteitskaart en de geboorteakte evenmin de waarde wordt hecht die eiseres toegekend wil zien. Deze stukken zijn verkregen naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Tenghrir. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat eiseres niet voldoende heeft uitgelegd waarom zij pas in 2018 een correctieverzoek persoonsgegevens heeft gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten en waarom bij de registratie in Nederland in 1991 geen voorbehoud met betrekking tot de persoonsgegevens van eiseres is gemaakt. Op de zitting bij de rechtbank heeft eiseres verklaard dat het correctieverzoek bij de Marokkaanse autoriteiten is ingediend omdat het geboortejaar van eiseres en het geboortejaar van haar broer bij de registratie destijds per abuis met elkaar zijn verwisseld. Eiseres wilde dit rechtzetten en heeft daarom aan de Marokkaanse autoriteiten gevraagd om wijziging. De rechtbank constateert dat deze uitleg, die overigens pas op de zitting voor het eerst naar voren is gebracht, op geen enkele wijze is onderbouwd. Daarom volgt de rechtbank deze uitleg niet.
De overige overgelegde documenten
6.6.
De overige overgelegde documenten, waaronder het familieboekje en de verklaring van het consulaat, zijn geen documenten van hogere rangorde. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het overgelegde familieboekje niet eenduidig is. Van de vier geregistreerde kinderen van eiseres, staat bij twee kinderen van eiseres het geboortejaar 1956 in het familieboekje opgenomen. Bij de andere twee kinderen is het geboortejaar 1961 opgenomen.
Redelijke termijn
7.1.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres om een immateriële schadevergoeding verzocht vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak mag de behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, maximaal twee jaar duren. Het college heeft het bezwaarschrift op 31 oktober 2019 ontvangen. In dit geval heeft de procedure gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot deze uitspraak vijf jaar en zes maanden geduurd. Er is in deze zaak daarom een overschrijding van drie jaar en zes maanden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 3.500.
7.3.
Indien een zaak na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan, tenzij in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden. De redelijke behandelingsduur in beroep is niet overschreden als deze niet langer dan anderhalf jaar vanaf het instellen van het beroep heeft geduurd. [5]
7.4.
De behandeling van het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 16 december 2019 heeft meer dan anderhalf jaar geduurd. Het beroep is op 24 januari 2020 ontvangen en de uitspraak is op 13 april 2022 gedaan. De rechtbank heeft de redelijke behandelingsduur met ongeveer 9 maanden overschreden. De rechtbank heeft wel binnen de redelijke behandelingsduur van anderhalf jaar uitspraak gedaan op het beroep tegen het onderhavige bestreden besluit. Het beroep is namelijk op 2 maart 2023 ontvangen en de uitspraak is binnen anderhalf jaar gedaan.
7.5.
De overschrijding van de redelijke termijn met 42 maanden wordt voor 33/42 deel toegerekend aan het college en voor 9/42 deel aan de Staat.
7.6.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor verleende rechtsbijstand vanwege van het verzoek. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (1 punt à € 875,- voor het indienen van het verzoek met wegingsfactor 0,5).

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het verzoek van eiseres tot wijziging van haar geboortejaar in de Brp in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.
8.2.
Wel heeft eiseres recht op een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres krijgt voor het indienen van het verzoek om immateriële schadevergoeding een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt in totaal € 437,50.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het college om aan eiseres een schadevergoeding van € 2750,- te betalen;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) om aan eiseres een schadevergoeding van € 750,00 te betalen;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 12 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1979 (niet gepubliceerd).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1300 en ECLI:NL:RVS:2022:1198.
3.Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2505.