ECLI:NL:RBAMS:2024:216

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
13/066824-23 (voorheen: 13/751239-18)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat was ingediend op 23 maart 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in het verleden veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar, waarvan nog acht maanden en veertien dagen resteren. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB geschorst om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de status van de opgeëiste persoon en zijn strafrestant.

Tijdens de zitting op 3 januari 2024 werd vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken. De rechtbank benadrukte dat dit niet betekent dat zij niet meer op het verzoek kan beslissen, maar dat er geen wettelijke grondslag meer is voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat niet duidelijk was of de voorwaardelijke invrijheidstelling van de opgeëiste persoon was herroepen op basis van een nieuw strafbaar feit of niet-naleving van voorwaarden.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende informatie was over de beslissingen van de Poolse autoriteiten met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling en dat de verdediging mogelijk in haar rechten was geschonden. Gezien het ontbreken van antwoorden op de gestelde vragen aan de Poolse autoriteiten en het verstrijken van de beslistermijn, besloot de rechtbank de overlevering te weigeren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van toepassing was en dat er geen aanleiding was om hiervan af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/066824-23 (voorheen: 13/751239-18)
Datum uitspraak: 3 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 23 maart 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 december 2017 door
the Circuit Court in Katowice(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 september 2018, in aanwezigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. I. Aardoom-Fuchs, advocaat in Gouda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit navraag te doen over het strafrestant en om de beslissing op het gratieverzoek van de opgeëiste persoon af te wachten.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 3 januari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding
. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
  • een vonnis van
  • een beslissing van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens de aanvullende informatie van 4 februari 2020 nog acht maanden en veertien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij vonnis van 26 juni 2006 met kenmerk II K 146/06 (hierna: het vonnis).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat uit
de stukken niet blijkt of de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen wegens een
nieuw strafbaar feit of wegens niet-naleving van de bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om aanhouding teneinde de antwoorden af te wachten op de nadere vragen die het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) op 12 december 2023 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gesteld over het ‘triggerende feit’. Deze vragen konden niet eerder worden gesteld dan na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023. [5]
Oordeel van de rechtbank
Bij beslissing van
the District Court in Pszczynavan 17 februari 2011 is de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf van drie jaar bevolen. Bij beslissing van
the Circuit in Katowiceis de opgeëiste persoon vervolgens voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De beslissing tot voorwaardelijke invrijheidsstelling is daarna herroepen bij beslissing van
the Circuit in Katowiceop 29 januari 2016 (VIII Know 5453/15)
Uit het arrest van het HvJ EU van 23 maart 2023 volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Hetzelfde geldt voor een beslissing tot herroeping van voorwaardelijke invrijheidsstelling. [6]
Uit het EAB en de voornoemde aanvullende informatie blijkt niet of de beslissingen van
17 februari 2011 en 29 januari 2016 het gevolg zijn geweest van een veroordeling voor een nieuw feit en zo ja, of het recht van de opgeëiste persoon om in persoon te verschijnen is geëerbiedigd in de procedure die tot die veroordeling heeft geleid. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen dat de overlevering van de opgeëiste persoon geen schending van zijn verdedigingsrechten zal opleveren. [7] Ondanks het opvragen van nadere informatie hierover door het IRC en het meermaals rappelleren is een antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit hierover uitgebleven. Nu de beslistermijn is verlopen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid meer om bij de uitvaardigende justitiële autoriteit nogmaals om opheldering te vragen over de reden voor de beslissingen van 17 februari 2011 en 29 januari 2016. De overlevering zal om die reden worden geweigerd. Gelet hierop hoeven de overige verweren niet meer te worden besproken.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.Rb. Amsterdam 4 mei 2023, ECLI:NML:RBAMS:2023:2884.
7.Zie ook Rb Amsterdam d.d. 20 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2884.