ECLI:NL:RBAMS:2023:2884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
13/028034-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van verdedigingsrechten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Letland. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd, omdat niet voldaan was aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) met betrekking tot de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De behandeling van het EAB vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G. van Wijk. Tijdens de zitting van 23 maart 2023 werd de termijn voor uitspraak verlengd en op 6 april 2023 werd een tussenuitspraak gedaan waarin aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit werden gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij de Letse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de achtergrond van de veroordelingen in Letland onderzocht, waaronder een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van vijf jaren en zes maanden, en een voorwaardelijke invrijheidstelling die later werd herroepen. De rechtbank concludeerde dat de vragen over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet adequaat waren beantwoord door de Letse autoriteiten, waardoor niet kon worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou opleveren. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028034-23
RK nummer: 23/340
Datum uitspraak: 20 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 2 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in
behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2022 door
the Prosecutor General’s Office of the
Republic of Latvia(Letland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de
aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting van 23 maart 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. Mcgivern, officier van
justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door mr. M.G. van Wijk, advocaat in Hoorn en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak van 6 april 2023
Op 6 april 2023 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen. Daarbij is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om aanvullende vragen in het kader van artikel 12 OLW aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting van 20 april 2023
De behandeling van het EAB is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 20 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, is wel verschenen maar was niet gemachtigd om het woord te voeren.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Letse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 6 april 2023. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB en de inhoud van het EAB al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB en de aanvullende informatie van 20 februari 2023 blijkt het volgende:
- aan het EAB ligt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de
Riga City Vidzeme Suburb Courtvan 16 juni 2016 ten grondslag, waarbij aan de opgeëiste persoon een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van vijf jaren en zes maanden is opgelegd. De opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid;
- nadat de opgeëiste persoon een deel van die vrijheidsstraf had uitgezeten, heeft de
Zemgale District Courthem op 11 november 2019 voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) verleend, met een strafrestant van één jaar, acht maanden en tien dagen;
- de
Riga City Vidzeme Suburb Courtheeft de opgeëiste persoon vervolgens op 22 oktober 2021 in een andere zaak veroordeeld (voor welke veroordeling de overlevering niet wordt gevraagd). In hoger beroep heeft de
Riga Regional Courtop 17 februari 2022 de op 11 november 2019 verleende VI herroepen (referentienummer: KA04-0295-22/23). Deze beslissing is onherroepelijk geworden op 8 maart 2022;
- de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van het strafrestant van de vrijheidsstraf van vijf jaren en zes maanden, te weten één jaar, acht maanden en tien dagen.
Omdat uit het EAB en de aanvullende informatie van 20 februari 2023 niet blijkt of de VI is herroepen naar aanleiding van het niet naleven van voorwaarden of vanwege een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, heeft de rechtbank naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van 23 maart 2023 [3] de volgende vragen gesteld:
Is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf in het arrest van de Riga Regional Court van 17 februari 2022 gelegen in de omstandigheid dat er sprake was van een nieuwe strafrechtelijke veroordeling in de zin van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak LU & PH (ECLI:EU:C:2023:235)?
Zo ja, gaarne onderdeel d) van het EAB invullen en toezenden ten aanzien van het arrest van de Riga Regional Court van 17 februari 2022.

Indien de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot die beslissing heeft geleid en indien punten 3.1a-3.d van onderdeel d) niet van toepassing zijn: hebben zich omstandigheden voorgedaan op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die tot dat arrest heeft geleid niet zijn geschonden en, zo ja, welke?

Bij brief van 4 april 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende geantwoord:
Re: [opgeëiste persoon] ' extradition
The Prosecutor General's Office of the Republic of Latvia would like to assure its highest regards to the Amsterdam Public Prosecutor's Office of the Kingdom of the Netherlands, and in response to your request to provide additional information, dated 3 April 2023, informs you of the following.
As already indicated before, a sentence of deprivation of liberty for 5 years and 6 months, for the purpose of which [opgeëiste persoon] 's extradition is currently requested, was imposed on him by the judgment of the Riga City Vidzeme Suburb Court, dated 16 June 2016, within the case during the examination of which he personally participated. As it is indicated in section (b) of the European Arrest Warrant, by the judgment of the Zemgale District Court, dated 11 November 2019, [opgeëiste persoon]was conditionally released from serving of a full sentence prior to term by 1 year 8 months 10 days.This means that he had already started to serve the sentence of deprivation of liberty imposed on him and, after serving a certain part of the said sentence, he was then conditionally release[sic]
prior to term from further serving of this sentence.
Taking into consideration the specific circumstances and pursuant to the opinion repeatedly emphasized in the judgments of the European Court that for the purpose of the first paragraph of Article 4a of the Framework Decision 2002/584 the concept of "the trial resulting in the decision"is to be interpreted narrowlythe request for additional information submitted by the colleagues from the Netherlands cannot be considered justified by referring to the judgment of the EU Court of 23 March 2023 regarding the joint cases C-514/21 and C- 515/21, which essentially examine[sic]
the issue concerning the scope of the concept of "the trial resulting in the decision” in relation to cases where the personin the first case has been sentenced with a conditional sentence (suspended sentence).
Since in the case, within which Latvia is currently requesting [opgeëiste persoon] 's extradition, he was sentenced to an actual sentence of deprivation of liberty, which he had already started to serve but then was conditionally released from further serving thereof prior to term, the colleagues from Latvia still believe - based on the judgment of the EU Court of 22 December 2017 in the case C-571/17 PPU - that the judgment of the Riga Regional Court of 17 February 2022 regarding the judgment of the Riga City Vidzeme Suburb Court of 16 June 2016 shall be considered to be only an adjudication referring to the issues regarding the execution of the sentence, and namely, the said judgement has not affected neither the type nor the amount of the custodial sentence imposed on [opgeëiste persoon] by the previous judgment by which he actually was finally sentenced, and which is the actual basis of the European Arrest Warrant. In this case, the only consequence of the judgment of the Riga Regional Court of 17 February 2022 concerning the revocation of the conditional sentencing is as follows - [opgeëiste persoon]must fully serve the remaining part of the original sentence imposed on him.
Met de officier van justitie volgt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in haar lezing van het arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2023.
Inderdaad heeft het arrest van het Hof van Justitie 23 maart 2023 betrekking op zaken waarin de vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm was opgelegd en waarin pas nadien de tenuitvoerlegging van die straf is bevolen. Dit betekent echter niet dat de uitleg die het Hof van Justitie in dat arrest aan artikel 4 bis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ heeft gegeven toepassing zou missen in een geval waarin na oplegging en gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de nadien verleende VI vervolgens wordt herroepen.
Uit de overwegingen 62 tot en met 67 van het arrest blijkt dat de redenering van het Hof van Justitie in de kern erop neerkomt dat niet alleen de verstekveroordeling waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd maar ook een latere verstekveroordeling die
bepalendoftewel een
noodzakelijk elementis voor de uitvaardiging van een EAB, dat wil zeggen
zonder welke verstekveroordeling een EAB niet had kunnen worden uitgevaardigd, onder de reikwijdte van artikel 4 bis valt. Om te voorkomen dat de overlevering een ernstige schending van het recht van de opgeëiste persoon om in persoon bij het proces te verschijnen zou opleveren, moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit daarom in het kader van artikel 4 bis kunnen nagaan of dat recht is geëerbiedigd in de procedure die tot een dergelijke latere verstekveroordeling heeft geleid.
Deze redenering geldt evenzeer voor een geval waarin een na de oplegging en gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf verleende VI wordt herroepen als gevolg van een verstekveroordeling voor een nieuw feit. Ook in dat geval is die verstekveroordeling bepalend en een noodzakelijk element voor de uitvaardiging van een EAB. Immers, zonder die verstekveroordeling zou geen herroeping van de VI hebben plaatsgevonden, zou het strafrestant niet voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn geweest en zou de uitvaardiging van een EAB met het oog op de tenuitvoerlegging van dat strafrestant niet mogelijk zijn geweest. Ook in dat geval moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit dus kunnen nagaan of in die verstekprocedure het recht van de opgeëiste persoon om in persoon te verschijnen is geëerbiedigd. Er is daarom geen redelijke grond voor een onderscheid tussen gevallen waarin de vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm is opgelegd en gevallen waarin de vrijheidsstraf onvoorwaardelijk is opgelegd en al gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd. Een dergelijk onderscheid ligt dan ook niet besloten in het arrest van 23 maart 2023.
Dat artikel 4 bis, als uitzondering op de regel (overlevering), strikt moet worden uitgelegd, doet daaraan niets af. Die strikte uitleg van artikel 4 bis houdt namelijk al in dat deze bepaling van toepassing is in een geval zoals bedoeld in de vorige alinea.
In het licht van deze uitleg strekten de vragen van de rechtbank ertoe op te helderen of in deze zaak de VI is herroepen als gevolg van een verstekveroordeling voor een nieuw feit en, zo ja, of het recht van de opgeëiste persoon om in persoon te verschijnen is geëerbiedigd in de procedure die tot die verstekveroordeling heeft geleid. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft die vragen niet beantwoord. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen dat de overlevering van de opgeëiste persoon geen schending van zijn verdedigingsrechten zal opleveren.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank niet verplicht om opnieuw aanvullende informatie te verzoeken, maar heeft zij de bevoegdheid om de overlevering te weigeren [4] en zal zij daarvan gebruik maken.

5.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet is voldaan aan alle eisen die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General‘s Office of the Republic of Latvia(Letland)
.HEFT OPhet – geschorste – bevel gevangenhouding.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
4.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (