ECLI:NL:RBAMS:2024:2142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
9257876 EL 21-119
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease tussen eisers en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst en de vraag of de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd. De kantonrechter heeft op 21 maart 2024 vonnis gewezen. In het tussenvonnis van 24 augustus 2023 was reeds geoordeeld dat [eiser 1] de vaststellingsovereenkomst had ondertekend, maar dat er twijfel bestond over de handtekening van [eiser 2]. Tijdens het getuigenverhoor op 22 januari 2024 hebben beide eisers verklaard over de handtekeningen, waarbij [eiser 1] bevestigde dat hij zijn handtekening had gezet, maar niet wist van wie de andere handtekening was. [eiser 2] herkende de handtekening van [eiser 1], maar niet die van zichzelf. De kantonrechter concludeerde dat [eiser 1] afstand had gedaan van zijn vorderingsrecht, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen. Voor [eiser 2] werd vastgesteld dat zij ontvankelijk was in haar resterende vordering, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij afstand had gedaan van haar vorderingsrecht.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat er sprake was van huurkoop en dat [eiser 2] de bevoegdheid had om een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW. Dexia voerde aan dat de vordering van [eiser 2] uit onverschuldigde betaling was verjaard, maar de kantonrechter verwierp dit verweer. De vernietiging van de overeenkomst werd als rechtsgeldig beschouwd, en Dexia werd veroordeeld om aan [eiser 2] te betalen wat [eiser 1] aan Dexia had betaald, verminderd met eventuele uitkeringen die [eiser 1] had ontvangen. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling Privaatrecht
zaak- en rolnummer: 9257876 EL 21-119
vonnis van: 21 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter:
i n z a k e

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
nader te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
t e g e n
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
verder te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2023;
- de akte van Dexia van 7 september 2023;
- de rolbeslissing van 5 oktober 2023;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 22 januari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Ontvankelijkheid [eiser 2] en [eiser 1]
2.1.
In het voornoemde tussenvonnis is geoordeeld dat vaststaat tussen partijen dat [eiser 1] de vaststellingsovereenkomst (het zogenoemde Dexia-aanbod) heeft ondertekend. Vervolgens is Dexia in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de andere handtekening op de vaststellingsovereenkomst is geplaatst door [eiser 2] .
2.2.
Dexia heeft daarop aangeboden [eiser 1] en [eiser 2] als getuigen te horen.
2.3.
Op 22 januari 2024 heeft de kantonrechter [eiser 1] en [eiser 2] als getuigen gehoord. [eiser 1] heeft verklaard dat één van de handtekeningen onder de vaststellingsovereenkomst van hem is. Hij weet niet van wie de andere handtekening is. [eiser 2] heeft verklaard dat zij één van de handtekeningen herkent als de handtekening van [eiser 1] . De andere handtekening herkent zij niet. Die is in ieder geval niet van haar.
2.4.
De kantonrechter overweegt dat, zoals hiervoor ook al overwogen en tijdens het getuigenverhoor is bevestigd, vaststaat dat [eiser 1] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. Dit betekent dat hij afstand heeft gedaan van zijn vorderingsrecht. Hij dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vorderingen.
2.5.
Gelet op de verklaringen van [eiser 1] en [eiser 2] is niet vast te stellen dat [eiser 2] de vaststellingsovereenkomst mede heeft ondertekend. Dexia is dan ook niet geslaagd in het leveren van het gevraagde bewijs.
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser 1] door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst het vorderingsrecht van [eiser 2] niet heeft kunnen aantasten. [eiser 2] heeft dan ook geen belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht. Deze wordt afgewezen.
2.7.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [eiser 2] afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht, is zij ontvankelijk in haar resterende vordering.
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
2.8.
Er is sprake van huurkoop. Dit betekent dat [eiser 1] voor het aangaan van elke overeenkomst de schriftelijke toestemming van [eiser 2] behoefde (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [eiser 2] de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
Beroep Dexia op verjaring vordering uit onverschuldigde betaling
2.9.
Dexia stelt dat de door [eiser 2] ingestelde vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard, dat de gemachtigde van [eiser 2] (hierna Leaseproces) niet gevolmachtigd was om namens [eiser 2] enige verjaring te stuiten en dat niet (voldoende tijdig) een door [eiser 2] aan Leaseproces verleende volmacht voor het verrichten van een stuitingshandeling is overgelegd nadat Dexia de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Leaseproces uitdrukkelijk had bestreden.
2.10.
[eiser 2] heeft bovengenoemde stellingen van Dexia gemotiveerd betwist. [eiser 2] verwijst daarbij naar de brieven van Leaseproces van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 (zie productie 8 bij conclusie van repliek na voeging en tussenkomst) voor al haar cliënten (waaronder [eiser 1] ) en de eega’s van de betreffende cliënten, waarmee de verjaring van al hun rechten ten aanzien van al hun vorderingen jegens Dexia zijn gestuit. Daarnaast wijst zij op de opt-out in februari 2007 die ook namens [eiser 2] is verzonden.
2.11.
Niet is door Dexia betwist dat de opt-out ook namens [eiser 2] is verzonden. Dexia was er vanaf dat moment van op de hoogte dat de gemachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] zich presenteerde als gevolmachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] . Uit de inhoud van de brief van 24 januari 2012 volgt dat deze eveneens namens [eiser 2] is verzonden. Op grond van artikel 3:71 lid 1 BW kunnen verklaringen, door een gevolmachtigde afgelegd, door de wederpartij als ongeldig van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de volmacht heeft gevraagd en dit bewijs niet op de in deze bepaling omschreven wijze wordt geleverd. Gesteld noch gebleken is dat Dexia destijds ten aanzien van de opt-out of de brief van 24 januari 2012 heeft betwist dat [eiser 1] als cliënt van Leaseproces haar heeft gevolmachtigd om namens hem de verjaring te stuiten en dat Leaseproces tevens gevolmachtigd was om dit ook namens zijn eega, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, te doen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat deze brief mede namens [eiser 2] is verzonden. De stuitingsbrief van 27 oktober 2016 bouwt hierop voort. De betwisting van de volmacht van [eiser 2] aan Leaseproces, zoals volgens Dexia vervat in haar brief van 31 oktober 2016, hetgeen Leaseproces betwist, doet derhalve niet meer ter zake, want hiermee is door Dexia sowieso niet terstond, namelijk onmiddellijk na ontvangst van de opt-out en de brief van 24 januari 2012, om bewijs van haar volmacht gevraagd. Daarna kan op artikel 3:71 lid 1 BW geen beroep meer worden gedaan, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser 2] op enig moment na 24 januari 2012 de volmacht heeft herroepen dan wel dat Leaseproces de volmacht heeft opgezegd.
2.12.
Voorts is als gevolg van de op het moment van vernietiging van de leaseovereenkomst door [eiser 2] (20 juli 2006) reeds aanhangige collectieve procedure de verjaring van de restitutievordering gestuit en wel tot zes maanden nadat dit hof in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard (zie Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 en Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936). Uit het vorenstaande volgt dat de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tijdig is gestuit en dat het verjaringsverweer van Dexia moet worden verworpen.
De vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
2.13.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
2.14.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst(en) is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
2.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op vernietiging van de overeenkomst als bedoeld in artikel 1:89 BW zoals opgenomen in de vernietigingsbrief tijdig is gedaan. Dit omdat deze overeenkomst is aangegaan binnen drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering bij dagvaarding van 13 maart 2003.
2.16.
Het voorgaande betekent dat sprake is van een rechtsgeldige vernietiging.
Dexia dient aan [eiser 2] ter zake van de overeenkomst te betalen al hetgeen [eiser 1] ter zake van de onderhavige overeenkomst aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen [eiser 1] ter zake van deze overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst.
2.17.
[eiser 2] heeft de door Dexia verstrekte financiële gegevens onvoldoende weersproken, zodat van de juistheid van de hiervoor bedoelde door Dexia overgelegde gegevens wordt uitgegaan.
Wettelijke rente en proceskosten
2.18.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde vanaf een termijn van vier weken na de vernietigingsbrief, waarna er immers redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte (18 augustus 2006).
2.19.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomst is toewijsbaar als volgt.
2.19.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
2.19.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomst, is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
2.19.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 2.16. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
2.19.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
2.20.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
2.21.
Nu [eiser 1] als de in ongelijk gestelde partij jegens Dexia moet worden gekwalificeerd en Dexia als de in ongelijk gestelde partij moet worden gekwalificeerd jegens [eiser 2] , ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart [eiser 1] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.
3.2.
verklaart voor recht dat de overeenkomst met nummer [nummer] is vernietigd,
3.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser 2] ter zake de overeenkomst te betalen hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in rov. 2.16. bedoelde berekening verschuldigd is,
3.4.
veroordeelt Dexia om aan [eiser 2] te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd is ter zake de hiervoor genoemde overeenkomst op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 2.18. en 2.19.,
3.5.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft,
3.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal op 21 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
coll: BF