Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Dat betekent in deze zaak dat de rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
10. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening, de redelijke eisen van welstand of het bestemmingsplan. In het geval sprake is van strijd met het bestemmingsplan, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Het college kan in de gevallen genoemd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo besluiten om af te wijken van het bestemmingsplan als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
11. Het bouwplan ligt in een gebied waar – voor zover hier van belang – het bestemmingsplan ‘Oostelijke binnenstad’ geldt. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college heeft besloten medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan.
12. Eiser voert aan dat de wijzigingen in de aanvraag niet van ondergeschikte aard zijn. Verder voert eiser aan dat sprake is van een onvolledige en onduidelijke aanvraag. Uit de aanvraag blijkt niet dat rekening wordt gehouden met eisers bestaande dakopbouw, die is gesitueerd op de erfgrens. De aanvraag bevat helemaal geen informatie over de bestaande situatie. De vergunning is daarom verleend op basis van te beperkte informatie, aldus eiser.
13. Uit vaste rechtspraak volgt dat het aan het college is om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen.
14. De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde gegevens voldoende waren om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Het pand van vergunninghouder en het pand van eiser vormen een zogenaamd duopand en de beoogde dakopbouw zal noodzakelijkerwijs op één punt aansluiten op de dakopbouw van eiser. Bouwkundig zal de dakopbouw van vergunninghouder los staan van de dakopbouw van eiser. Gelet daarop valt niet in te zien waarom het college de wijze waarop uitvoering gegeven zal worden aan de aansluiting op de dakopbouw van eiser in meer detail bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning had moeten betrekken. Dit is een kwestie van uitvoering. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft de aangeleverde informatie ook voldoende geacht voor haar toets in het kader van welstand. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt wat hij met de beroepsgrond dat geen sprake is van een ondergeschikte wijziging van het bouwplan wil bereiken. Dat vergunninghouder bij een geheel nieuwe aanvraag opnieuw leges zou moeten betalen en dat eiser tegen een besluit op zo’n nieuwe aanvraag opnieuw bezwaar zou kunnen maken, is in dit geval geen rechtens te respecteren belang bij een oordeel over die vraag. Eiser heeft namelijk voldoende gelegenheid gehad om zowel in bezwaar als in beroep naar voren te brengen waarom hij het niet eens is met de dakopbouw en het dakterras waarvoor uiteindelijk de vergunning is verleend. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiser voert aan dat het gewijzigde bouwplan ten onrechte niet is voorgelegd aan de welstandcommissie.
16. Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandtoetsing bij het college zelf ligt, het op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
18. De rechtbank stelt vast dat het oorspronkelijke bouwplan aan de CRK is voorgelegd en deze positief heeft geadviseerd. Eiser heeft geen tegenadvies overgelegd en evenmin aangegeven dat het welstandadvies in strijd is met bepaalde specifieke criteria in de Welstandsnota ‘De Schoonheid van Amsterdam’. In het tijdens de bezwaarprocedure gewijzigde bouwplan zijn twee van de drie balkons verwijderd en is het dakterras verkleind. Met het college is de rechtbank van oordeel dat deze wijzigingen niet direct aanleiding geven om de CRK opnieuw een welstandstoets te laten uitvoeren. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom dat wel had moeten gebeuren. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met het Bouwbesluit. Eiser betwist het door vergunninghouder overgelegde rapport van Laban van 12 januari 2022. Volgens eiser geldt Funderingsklasse II voor 2012 en is dit geen stabiele situatie, zodat daarvan niet zonder meer mocht worden uitgegaan in 2020. Eiser betwist verder dat houtskeletbouw als ‘minimaal’ wat betreft gewichtstoename beschouwd kan worden. Door de opbouw wordt een ongeoorloofde wijziging van het belastingpatroon veroorzaakt, aldus eiser.
20. De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtspraak volgt dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit moet beoordelen of aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften voldoet. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.
21. De rechtbank oordeelt dat het college heeft kunnen concluderen dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Vergunninghouder heeft meerdere rapporten overgelegd en hieruit komt naar voren dat de fundering in redelijke tot goede staat verkeert en de extra belasting die het bouwplan met zich brengt aankan. Het college heeft de constructieve gegevens beoordeeld en akkoord bevonden. De rechtbank stelt vast dat eiser geen tegenrapport heeft overgelegd en zijn stellingen met betrekking tot het deskundigenrapport van Laban niet heeft onderbouwd. Het is aan de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat het bouwplan ook daadwerkelijk conform de geldende eisen wordt gerealiseerd. Doet hij dat niet, dan kan eiser het college verzoeken om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met het bestemmingsplan en privaatrechtelijke belemmering
22. Eiser voert aan dat het dakterras van vergunninghouder binnen twee meter van de erfgrens en op niet meer dan vijf meter van zijn dakterras wordt gerealiseerd. Volgens eiser is daarom sprake van een privaatrechtelijke belemmering en een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat door het verlies van privacy en zon- en lichtinval. De vergunning had daarom moeten worden geweigerd, zo stelt eiser.
23. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening of weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
24. Zoals blijkt uit het bestreden besluit ligt aan het buitenplans verlenen van de omgevingsvergunning een belangenafweging ten grondslag, waarbij ook de belangen van eiser zijn betrokken. Hangende bezwaar is het bouwplan gewijzigd, in zoverre dat het dakterras is teruggelegd tot de rechter helft van het dak. Het college stelt zich op het standpunt dat de woonsituatie van eiser niet onevenredig zal worden aangetast door de realisatie van het bouwplan. Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat naar aanleiding van het advies van Ruimte en Duurzaamheid het dakterras is verkleind, de afstand tussen het dakterras en de erfgrens met het pand van eiser volgens de tekeningen twee meter bedraagt en de afstand tot de ramen ongeveer vijf meter bedraagt. De ramen van het pand van eiser zijn lager gelegen dan het beoogde dakterras. Mede door de afstand tot de dakrand en uitgaande van normaal gebruik van het terras, zal de mogelijkheid van inkijk in de ramen van eiser beperkt zijn. Verder wordt blijkens de door vergunninghouder ingediende bezonningsstudie nog steeds aan de lichte TNO-normen voldaan. Eiser heeft geen tegenrapport overgelegd, zodat de gewijzigde bezonning voor het college geen reden is de vergunning te weigeren. De rechtbank kan het standpunt van het college volgen. Daar komt bij dat de ligging van de woning van eiser in stedelijk gebied nu eenmaal met zich brengt dat een zekere beperking van privacy en schaduwwerking moet worden aanvaard.Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het verlenen van de vergunning het woon- en leefklimaat van eiser niet in onaanvaardbare mate wordt aangetast. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het college niet had mogen afwijken van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is van een privaatrechtelijke belemmering ook geen sprake. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vergunningverlening in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. De bestuursrechter dient derhalve te toetsen of op grond van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek een evidente privaatrechtelijke belemmering moet worden aangenomen.Van een evidente privaatrechtelijke belemmering kan eventueel sprake zijn als het dakterras – eenvoudig gezegd – binnen twee meter van de erfgrens is gesitueerd. Zoals namens vergunninghouder op zitting naar voren is gebracht, is daarvan geen sprake. Eiser heeft niet onderbouwd dat het terras wel binnen twee meter van de erfgrens komt te liggen. Ook verder is de rechtbank niet gebleken van een (evidente) privaatrechtelijke belemmering. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
26. Eiser voert aan dat aan hem ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend.
27. Het college stelt zich op het standpunt dat het terecht niet de proceskosten in bezwaar heeft vergoed, omdat geen sprake is van een herroepping wegens een aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid. Volgens het college was sprake van het rechtzetten van een vergissing en is dit onderdeel van de volledige heroverweging in bezwaar.
28. In artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is vermeld dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
29. De vraag is dus of het besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Niet in geschil is dat het primaire besluit is herroepen, omdat er reeds een omgevingsvergunning was verleend voor het balkon op de tweede verdieping en het college vindt dat er geen twee vergunningen voor hetzelfde balkon naast elkaar kunnen bestaan. De rechtbank oordeelt dat het college voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit op de hoogte had kunnen zijn van de reeds verleende vergunning voor het balkon op de tweede verdieping. Gelet op deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Dat sprake was van een vergissing zoals het college stelt, maakt dat niet anders; het college had die vergissing kunnen voorkomen. Gelet op het voorgaande heeft het college de proceskosten in bezwaar ten onrechte niet toegekend. Deze beroepsgrond slaagt.