ECLI:NL:RBAMS:2024:2140

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
AMS 23/1778
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning voor een bouwproject in Amsterdam met betrekking tot proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor een bouwproject beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.A. van Gorcom, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan vergunninghouder is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J. de Groot. De rechtbank behandelt de zaak in het kader van het bestuursrecht en concludeert dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen, maar dat het college ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend.

De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder op 13 juli 2020 een aanvraag heeft ingediend voor het realiseren van drie balkons, een dakterras en een dakopbouw. Het college heeft op 29 oktober 2020 de omgevingsvergunning verleend, maar deze is later deels ingetrokken. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de wijzigingen in de aanvraag niet van ondergeschikte aard zijn en dat de aanvraag onvolledig is. De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde gegevens voldoende waren om een besluit te nemen.

De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met het Bouwbesluit en dat de belangen van eiser voldoende zijn afgewogen. Echter, de rechtbank oordeelt dat het college de proceskosten in bezwaar ten onrechte niet heeft vergoed, omdat het primaire besluit is herroepen door een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de proceskosten betreft en kent deze alsnog toe aan eiser. De rechtbank draagt het college op het betaalde griffierecht te vergoeden en stelt de proceskosten vast op € 2.998,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1778

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G.A. van Gorcom),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J. de Groot).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder], uit 's-Gravenhage, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.R. Beelen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiser deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam 1] , architect. Namens het college hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college en [naam 2] . Namens vergunninghouder waren aanwezig: vergunninghouder,
mr. C.A.B. Geertman als waarnemer van de gemachtigde van vergunninghouder en
[naam 3] , architect.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 13 juli 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het realiseren van drie balkons, een dakterras en een dakopbouw aan/op het pand [adres] [huisnummer 1] .
3. Met het primaire besluit van 29 oktober 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ [1] en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ [2] . [naam 4] , eigenaar van het pand [adres] [huisnummer 2] , heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
4. Gedurende de bezwaarprocedure heeft vergunninghouder tot twee keer toe een gewijzigd bouwplan ingediend. Op 1 april 2022 heeft vergunninghouder de aanvraag gewijzigd in die zin dat de balkons voor de eerste en derde etage zijn verwijderd. Ook op 8 juli 2022 heeft vergunninghouder een gewijzigd bouwplan ingediend. In dit bouwplan is het dakterras, conform de adviezen van Ruimte en Duurzaamheid, verkleind.
5. Op 29 juni 2022 heeft vergunninghouder daarnaast een verzoek gedaan om de omgevingsvergunning van 29 oktober 2020 gedeeltelijk in te trekken op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder b, van de Wabo.
6. Met een besluit van 15 augustus 2022 heeft het college de omgevingsvergunning deels ingetrokken. Het betreft de balkons op de 1e en 3e verdieping en de openslaande deuren op de 1e en 3e verdieping aan de achtergevel van het adres [adres] [huisnummer 1] .
7. In het bestreden besluit van 8 februari 2023 op het bezwaar van eiser wordt besloten:
  • dat er met het besluit van 29 oktober 2020 geacht wordt een omgevingsvergunning te zijn verleend voor het op 8 juli 2022 ingediende aangepaste bouwplan van de heer [vergunninghouder] ;
  • dat het bouwplan, zoals dat oorspronkelijk aan de aanvraag om omgevingsvergunning ten grondslag lag, niet mag worden uitgevoerd;
  • de bezwaren ongegrond te verklaren;
  • het besluit van 29 oktober 2020 te herroepen, voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van een balkon ter hoogte van de tweede verdieping aan de achterzijde van het pand aan de [adres] [huisnummer 1] ;
  • het besluit van 29 oktober 2020 voor het overige in stand te laten, onder aanvulling van de motivering;
  • de verzoeken om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Dat betekent in deze zaak dat de rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het toetsingskader
9. Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
10. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening, de redelijke eisen van welstand of het bestemmingsplan. In het geval sprake is van strijd met het bestemmingsplan, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Het college kan in de gevallen genoemd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo besluiten om af te wijken van het bestemmingsplan als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
11. Het bouwplan ligt in een gebied waar – voor zover hier van belang – het bestemmingsplan ‘Oostelijke binnenstad’ geldt. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college heeft besloten medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan.
De aanvraag
12. Eiser voert aan dat de wijzigingen in de aanvraag niet van ondergeschikte aard zijn. Verder voert eiser aan dat sprake is van een onvolledige en onduidelijke aanvraag. Uit de aanvraag blijkt niet dat rekening wordt gehouden met eisers bestaande dakopbouw, die is gesitueerd op de erfgrens. De aanvraag bevat helemaal geen informatie over de bestaande situatie. De vergunning is daarom verleend op basis van te beperkte informatie, aldus eiser.
13. Uit vaste rechtspraak volgt dat het aan het college is om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen. [3]
14. De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde gegevens voldoende waren om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Het pand van vergunninghouder en het pand van eiser vormen een zogenaamd duopand en de beoogde dakopbouw zal noodzakelijkerwijs op één punt aansluiten op de dakopbouw van eiser. Bouwkundig zal de dakopbouw van vergunninghouder los staan van de dakopbouw van eiser. Gelet daarop valt niet in te zien waarom het college de wijze waarop uitvoering gegeven zal worden aan de aansluiting op de dakopbouw van eiser in meer detail bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning had moeten betrekken. Dit is een kwestie van uitvoering. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft de aangeleverde informatie ook voldoende geacht voor haar toets in het kader van welstand. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt wat hij met de beroepsgrond dat geen sprake is van een ondergeschikte wijziging van het bouwplan wil bereiken. Dat vergunninghouder bij een geheel nieuwe aanvraag opnieuw leges zou moeten betalen en dat eiser tegen een besluit op zo’n nieuwe aanvraag opnieuw bezwaar zou kunnen maken, is in dit geval geen rechtens te respecteren belang bij een oordeel over die vraag. Eiser heeft namelijk voldoende gelegenheid gehad om zowel in bezwaar als in beroep naar voren te brengen waarom hij het niet eens is met de dakopbouw en het dakterras waarvoor uiteindelijk de vergunning is verleend. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
16. Eiser voert aan dat het gewijzigde bouwplan ten onrechte niet is voorgelegd aan de welstandcommissie.
16. Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandtoetsing bij het college zelf ligt, het op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [4]
18. De rechtbank stelt vast dat het oorspronkelijke bouwplan aan de CRK is voorgelegd en deze positief heeft geadviseerd. Eiser heeft geen tegenadvies overgelegd en evenmin aangegeven dat het welstandadvies in strijd is met bepaalde specifieke criteria in de Welstandsnota ‘De Schoonheid van Amsterdam’. In het tijdens de bezwaarprocedure gewijzigde bouwplan zijn twee van de drie balkons verwijderd en is het dakterras verkleind. Met het college is de rechtbank van oordeel dat deze wijzigingen niet direct aanleiding geven om de CRK opnieuw een welstandstoets te laten uitvoeren. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom dat wel had moeten gebeuren. De beroepsgrond slaagt niet.
Het Bouwbesluit
19. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met het Bouwbesluit. Eiser betwist het door vergunninghouder overgelegde rapport van Laban van 12 januari 2022. Volgens eiser geldt Funderingsklasse II voor 2012 en is dit geen stabiele situatie, zodat daarvan niet zonder meer mocht worden uitgegaan in 2020. Eiser betwist verder dat houtskeletbouw als ‘minimaal’ wat betreft gewichtstoename beschouwd kan worden. Door de opbouw wordt een ongeoorloofde wijziging van het belastingpatroon veroorzaakt, aldus eiser.
20. De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtspraak volgt dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit moet beoordelen of aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften voldoet. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. [5]
21. De rechtbank oordeelt dat het college heeft kunnen concluderen dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Vergunninghouder heeft meerdere rapporten overgelegd en hieruit komt naar voren dat de fundering in redelijke tot goede staat verkeert en de extra belasting die het bouwplan met zich brengt aankan. Het college heeft de constructieve gegevens beoordeeld en akkoord bevonden. De rechtbank stelt vast dat eiser geen tegenrapport heeft overgelegd en zijn stellingen met betrekking tot het deskundigenrapport van Laban niet heeft onderbouwd. Het is aan de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat het bouwplan ook daadwerkelijk conform de geldende eisen wordt gerealiseerd. Doet hij dat niet, dan kan eiser het college verzoeken om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met het bestemmingsplan en privaatrechtelijke belemmering
22. Eiser voert aan dat het dakterras van vergunninghouder binnen twee meter van de erfgrens en op niet meer dan vijf meter van zijn dakterras wordt gerealiseerd. Volgens eiser is daarom sprake van een privaatrechtelijke belemmering en een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat door het verlies van privacy en zon- en lichtinval. De vergunning had daarom moeten worden geweigerd, zo stelt eiser.
23. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening of weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [6]
24. Zoals blijkt uit het bestreden besluit ligt aan het buitenplans verlenen van de omgevingsvergunning een belangenafweging ten grondslag, waarbij ook de belangen van eiser zijn betrokken. Hangende bezwaar is het bouwplan gewijzigd, in zoverre dat het dakterras is teruggelegd tot de rechter helft van het dak. Het college stelt zich op het standpunt dat de woonsituatie van eiser niet onevenredig zal worden aangetast door de realisatie van het bouwplan. Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat naar aanleiding van het advies van Ruimte en Duurzaamheid het dakterras is verkleind, de afstand tussen het dakterras en de erfgrens met het pand van eiser volgens de tekeningen twee meter bedraagt en de afstand tot de ramen ongeveer vijf meter bedraagt. De ramen van het pand van eiser zijn lager gelegen dan het beoogde dakterras. Mede door de afstand tot de dakrand en uitgaande van normaal gebruik van het terras, zal de mogelijkheid van inkijk in de ramen van eiser beperkt zijn. Verder wordt blijkens de door vergunninghouder ingediende bezonningsstudie nog steeds aan de lichte TNO-normen voldaan. Eiser heeft geen tegenrapport overgelegd, zodat de gewijzigde bezonning voor het college geen reden is de vergunning te weigeren. De rechtbank kan het standpunt van het college volgen. Daar komt bij dat de ligging van de woning van eiser in stedelijk gebied nu eenmaal met zich brengt dat een zekere beperking van privacy en schaduwwerking moet worden aanvaard. [7] Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het verlenen van de vergunning het woon- en leefklimaat van eiser niet in onaanvaardbare mate wordt aangetast. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het college niet had mogen afwijken van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is van een privaatrechtelijke belemmering ook geen sprake. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vergunningverlening in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. De bestuursrechter dient derhalve te toetsen of op grond van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek een evidente privaatrechtelijke belemmering moet worden aangenomen. [8] Van een evidente privaatrechtelijke belemmering kan eventueel sprake zijn als het dakterras – eenvoudig gezegd – binnen twee meter van de erfgrens is gesitueerd. Zoals namens vergunninghouder op zitting naar voren is gebracht, is daarvan geen sprake. Eiser heeft niet onderbouwd dat het terras wel binnen twee meter van de erfgrens komt te liggen. Ook verder is de rechtbank niet gebleken van een (evidente) privaatrechtelijke belemmering. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Proceskosten in bezwaar
26. Eiser voert aan dat aan hem ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend.
27. Het college stelt zich op het standpunt dat het terecht niet de proceskosten in bezwaar heeft vergoed, omdat geen sprake is van een herroepping wegens een aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid. Volgens het college was sprake van het rechtzetten van een vergissing en is dit onderdeel van de volledige heroverweging in bezwaar.
28. In artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is vermeld dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
29. De vraag is dus of het besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Niet in geschil is dat het primaire besluit is herroepen, omdat er reeds een omgevingsvergunning was verleend voor het balkon op de tweede verdieping en het college vindt dat er geen twee vergunningen voor hetzelfde balkon naast elkaar kunnen bestaan. De rechtbank oordeelt dat het college voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit op de hoogte had kunnen zijn van de reeds verleende vergunning voor het balkon op de tweede verdieping. Gelet op deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Dat sprake was van een vergissing zoals het college stelt, maakt dat niet anders; het college had die vergissing kunnen voorkomen. Gelet op het voorgaande heeft het college de proceskosten in bezwaar ten onrechte niet toegekend. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

30. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij geen vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten is toegekend. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door alsnog een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten aan eiser toe te kennen. De overige beroepsgronden van eiser slagen niet. Dat betekent dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
31. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het betaalde griffierecht vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de proceskosten in bezwaar niet aan eiser zijn vergoed;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:850.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3992.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2955.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1640.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523