ECLI:NL:RBAMS:2024:2122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
14 april 2024
Zaaknummer
C/13/746657 / HA RK 24-63
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

Op 15 maart 2024 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure, ingediend door mr. J.H. Weermeijer, advocaat van de verzoeker, tegen mr. J.H.J. Evers, de kantonrechter. Het wrakingsverzoek werd gedaan tijdens een zitting op 15 februari 2024, waar de verzoeker zich niet gehoord voelde en meende dat de rechter bevooroordeeld was. De wrakingskamer heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bestudeerd. De verzoeker stelde dat de rechter niet luisterde, hem het woord ontnam en dat de rechter al een oordeel had gevormd voordat de zaak was behandeld. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij de vragen stelde om de onduidelijkheid van de vordering te verhelderen en dat hij niet bevooroordeeld was.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onpartijdig moet worden geacht, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dat tegenspreken. De kamer concludeerde dat de gronden van de verzoeker onvoldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter had het recht om de regie over de zitting te voeren en vragen te stellen om de procedure te verduidelijken. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en stelde vast dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. Bovendien werd vastgesteld dat het wrakingsverzoek lichtvaardig was ingediend, wat leidde tot de beslissing dat verdere verzoeken tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zouden worden genomen.

Uitspraak

KRECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 15 maart 2024 op het op 15 februari 2024 ter zitting gedane en onder zaaknummer C/13/746657 HA/RK 24/63 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. J.H. Weermeijer,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.H.J. Evers, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.1. De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van 15 februari 2024 met daarin opgenomen de gronden tot wraking met daaraan gehecht de aantekeningen van de griffier;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 6 maart 2024 op het verzoek tot wraking;
  • de e-mails van mr. Weermeijer d.d. 6 maart 2024 met een verklaring van verzoeker en van een toehoorder.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 maart 2024. Verschenen zijn mr. Weermeijer en de rechter.
De beslissing is bepaald op 15 maart 2024.

2.De feiten

Bij de rechter is een procedure aanhangig (met zaaknummer C/13/10895305), met verzoeker als eisende partij.
Op 15 februari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal is het volgende voorgevallen:
“De kantonrechter stelt zichzelf voor en introduceert partijen en geeft weer hoe hij de standpunten van partijen heeft begrepen. De kantonrechter begrijpt de vordering en de inhoud van het geschil niet volledig en stelt daartoe vragen aan partijen. Mr. Weermeijer geeft aan vragen niet te willen beantwoorden en geeft aan dat hij de kantonrechter zal wraken als hij niet zelf kan vertellen wat hij wil, los van de gestelde vragen. De kantonrechter geeft aan dat het voor een goed begrip van de zaak noodzakelijk is een antwoord te krijgen op de gestelde vragen. Hierop wordt de kantonrechter door mr. Weermeijer gewraakt.”

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Volgens verzoeker wil de rechter niet luisteren, is hij bevooroordeeld en staat de uitspraak al vast.

4.De reactie van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. De rechter heeft - samengevat - in zijn schriftelijke reactie aangevoerd dat hij van mening is dat de beoordeling van het wrakingsverzoek dient plaats te vinden op de gronden die ter zitting zijn aangegeven en opgenomen in het proces-verbaal. Mr. Weermeijer heeft de gelegenheid gehad om de gronden aan te geven. Na een korte schorsing heeft hij mr. Weermeijer in de gelegenheid gesteld de gronden aan te vullen. Dit heeft hij niet gedaan. Vervolgens heeft de griffier het proces-verbaal voorgelezen en mr. Weermeijer, en partijen, hadden geen opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal. De aanvullende gronden of uitbreiding van de gronden die voortvloeien uit de verklaring van de heer [verzoeker] kunnen daarom niet worden betrokken in de beoordeling van het wrakingsverzoek.
Wel is het juist dat de rechter de inhoud van het geschil (de vordering, de juridische grondslag en de feiten) onvoldoende begreep. Dat was dan ook de reden om aanvullende vragen te stellen. Het spijt de rechter dat mr. Weermeijer daaruit heeft afgeleid dat hij bevooroordeeld was.

5.5. De gronden van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij verzoeker(s) bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig dan wel vooringenomen is, objectief is gerechtvaardigd.
5.2
Het verwijt van verzoeker richt zich er op dat mr. Weermeijer niet aan het woord kwam. Hij kon niets zeggen of uitleggen. De rechter stelde alleen vragen maar gaf mr. Weermeijer geen eerste termijn. Hij zat maar te “schetteren”. De aantekeningen van de griffier deugen ook niet en evenmin als het proces-verbaal. De rechter ontnam mr. Weermeijer steeds het woord en hij mocht ook niet vragen wat er in het proces-verbaal stond. Omdat de rechter niet wilde luisteren naar wat mr. Weermeijer te zeggen had, is de rechter ook bevooroordeeld. Het recht op hoor en wederhoor is geschonden conform artikel 6 EVRM.
5.3.
De rechter heeft aangevoerd dat het proces-verbaal is opgemaakt aan de hand van de griffiersaantekeningen. De rechter heeft op de zitting nog gevraagd of mr. Weermeijer aanvullingen had, maar die wilde hij niet geven. Het proces-verbaal is wel voorgelezen. De vordering was de rechter volstrekt onduidelijk op grond van de stukken. Hij wilde daarom de zitting beginnen met het stellen van vragen, maar mr. Weermeijer wilde alleen het woord hebben. De rechter vindt het in het algemeen gesproken prettig om bij een behandeling eerst vragen te stellen. Hij verwachtte niet dat de grondslag van de vordering bij een toelichting van mr. Weermeijer veel duidelijker zou worden, omdat de vordering zo onduidelijk was.
5.4.
In de kern komt het verwijt van verzoeker erop neer dat de rechter zonder aanleiding begon met het stellen van vragen. De dagvaarding van 14 pagina’s was echter volstrekt helder, ook voor verzoeker zelf en is bovendien opgesteld door een gemachtigde met 40 jaar ervaring in het vak waarvan de eerste 17 jaar als advocaat. De Wrakingskamer is echter van oordeel dat het aan de rechter is te bepalen hoe de behandeling van een zaak plaatsvindt. De rechter heeft de regie over de gang van zaken ter zitting en de discussie die daar wordt gevoerd. De reden waarom de rechter begon met het stellen van vragen is door de rechter toegelicht, verklaarbaar en geen objectief gerechtvaardigde reden voor de vrees van een gebrek aan onpartijdigheid. De grondslag van de vordering was de rechter niet duidelijk en daarom was er voor hem aanleiding tot het stellen van vragen bij aanvang van de mondelinge behandeling. Desgevraagd heeft mr. Weermeijer de grondslag van de vordering bij de behandeling van het wrakingsverzoek ook niet kunnen toelichten. Ook uit de inhoud van de vragen zoals die blijken uit de aantekeningen van de griffier, kan de Wrakingskamer niet afleiden dat de rechter bevooroordeeld was. Het behoort tot de taak van een rechter om tijdig inlichtingen in te winnen en probleempunten aan de orde te stellen, ook in het kader van de verplichting ambtshalve rechtsgronden aan te vullen (artikel 25 Rv), zodat partijen in de gelegenheid zijn daarop te reageren. Laat hij dit na dan kan sprake zijn van een verrassingsbeslissing. De rechter heeft kortom gehandeld als een gewone ‘actieve’ rechter. Evenmin is gebleken dat mr. Weermeijer na de beantwoording van de vragen niet alsnog aan het woord had kunnen komen. Dat verzoeker geen eerlijk proces zou krijgen is daarom niet gebleken. Tot slot heeft verzoeker onvoldoende concrete feiten en omstandigheden omtrent het gedrag van de rechter aangevoerd voor een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5.5.
Omdat verzoeker het middel tot wraking lichtvaardig, want zonder redelijke grond, heeft ingezet, is naar het oordeel van de Wrakingskamer sprake van misbruik van recht. Bepaald zal daarom worden dat verdere verzoeken tot wraking in de zaak niet in behandeling wordt genomen.
6.
Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, W.M. de Vries en A.R.P.J. Davids, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.