In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2024, staat de aansprakelijkheid van bestuurders van een besloten vennootschap centraal. De eiser, TCM NETHERLANDS B.V., een incassobureau, heeft gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], aangesproken op basis van vermeende bestuurdersaansprakelijkheid. TCM vorderde betaling van een provisie van € 5.432,85, die zij meende te hebben recht op na het incasseren van een vordering op een debiteur in Indonesië. De gedaagden hebben echter betwist dat zij aansprakelijk zijn, waarbij zij aanvoeren dat de BV als opdrachtgever moet worden beschouwd en dat er geen sprake is van onzorgvuldig handelen.
De procedure begon met een dagvaarding van TCM op 3 november 2023, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord van de gedaagden. De kantonrechter heeft de feiten en de stellingen van partijen zorgvuldig gewogen. Het oordeel van de kantonrechter was dat de BV als opdrachtgever van TCM moet worden beschouwd, en dat de gedaagden niet onzorgvuldig hebben gehandeld in hun rol als bestuurders. De kantonrechter concludeerde dat de primaire vordering van TCM moest worden afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de gedaagden persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld.
De kantonrechter heeft ook de subsidiaire vordering van TCM afgewezen, omdat de BV de opdrachtgever was en [gedaagde 2] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De meer subsidiaire vordering werd als te algemeen geformuleerd beschouwd om te kunnen worden toegewezen. TCM werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1], die op € 813,00 werden begroot, inclusief wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en uitvoerbaar bij voorraad.