ECLI:NL:RBAMS:2024:2069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
AMS 23/5775
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring gemeente Amsterdam en beoordeling bindingseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2024, wordt het beroep van [eiser] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. De gemeente Amsterdam had de aanvraag afgewezen op 15 juni 2023, omdat [eiser] niet voldeed aan de bindingseisen en geen urgent huisvestingsprobleem zou hebben. Het college bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van [eiser] op 25 augustus 2023. De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 behandeld, waarbij [eiser] en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk.

De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van [eiser], die zijn woonsituatie negatief beïnvloeden. De bindingseis, die vereist dat iemand minimaal vier jaar onafgebroken in Amsterdam woont, werd door de rechtbank als te strikt beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag van [eiser] niet had mogen afwijzen op basis van de bindingseis, omdat de medische en sociale omstandigheden van [eiser] niet in de beoordeling zijn meegenomen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er wel degelijk sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, ondanks dat [eiser] niet dakloos is. De huidige woonsituatie van [eiser] zorgt voor een onveilige situatie, wat zijn psychische gezondheid schaadt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college advies moet vragen aan de GGD over de psychische klachten van [eiser]. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan [eiser] moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: A. Hadri).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.2.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 15 juni 2023 afgewezen, omdat [eiser] niet voldoet aan de bindingseis [1] en er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem omdat [eiser] over een zelfstandige woonruimte beschikt. [2] Met het bestreden besluit van 25 augustus 2023 op het bezwaar van [eiser] is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , de gemachtigde van [eiser] en A.E. Abdel Rahman als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van [eiser] voor een urgentieverklaring kon afwijzen op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Hvv). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiser] .
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bindingseis
3.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het college bij de bindingseis onvoldoende heeft gekeken naar het samenstel van factoren. [3] Er kan niet worden volstaan met het enkele invullen van een weigeringsgrond, maar er moet altijd gekeken worden naar de combinatie met andere factoren. De volgende factoren hadden volgens [eiser] meegewogen moeten worden: [eiser] kampt met ernstige psychische klachten, hij wordt behandeld voor zijn posttraumatische stressstoornis en hij heeft meerdere trauma’s meegemaakt welke grotendeels te maken hebben met zijn seksuele geaardheid. Het huisvestingsprobleem van [eiser] staat op dit moment aan zijn behandeltraject in de weg. Gelet op het feit dat de psychische problematiek die samenhangt met de woonsituatie dusdanig zorgelijk is, had het college niet zo strikt moeten vasthouden aan de bindingseis.
3.2.
Uit artikel 2.10.5, eerste lid, van de Hvv volgt dat het college de urgentieverklaring weigert wanneer sprake is van een of meerdere van de in a tot en met j genoemde weigeringsgronden. Dit is dus dwingend opgesteld. Een van de vereisten om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring is dat iemand - voorafgaand aan de aanvraag - met zijn of haar huishouden minimaal vier jaar onafgebroken in Amsterdam woont (de bindingseis). [4]
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college in beginsel bij het vaststellen of [eiser] woonachtig is in [woonplaats] mag uitgaan van de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). De aanvrager en alle personen behorend tot zijn huishouden moeten ten minste vier jaren onafgebroken in [woonplaats] wonen, zoals blijkt uit de inschrijving in de BRP. [5] [eiser] heeft zijn aanvraag gedaan op 31 maart 2023. Hij staat sinds
15 oktober 2021 ingeschreven in [woonplaats] . Er was dus op het moment van aanvraag nog geen vier jaar verstreken sinds de inschrijving van [eiser] in [woonplaats] . Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van
24 mei 2023 heeft overwogen staat in de Hvv niet dat het college bij de beoordeling of voldaan is aan de bindingseis ook moet kijken naar de concrete feiten en omstandigheden. [6] Vanwege de strenge dwingende weigeringsbepaling is er naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte om de medische en sociale situatie van [eiser] te betrekken bij de beoordeling van de bindingseis. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.4.
Omdat niet wordt voldaan aan de bindingseis van de Hvv, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of voldaan is aan het in artikel 2.10.8 van de Hvv gestelde criterium dat [eiser] op grond van medische of sociale redenen dwingend woonruimte nodig heeft. [7] Het college had daarom in dit kader ook niet een medisch onderzoek hoeven te laten verrichten. De rechtbank zal het gestelde over de gezondheidssituatie beoordelen in het kader van de hardheidsclausule.
Geen urgent huisvestingsprobleem
4.1.
[eiser] voert aan dat er sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Hij heeft weliswaar een woning, maar er is geen sprake van één van de situaties als genoemd in artikel 3, ad b) van de toepasselijke Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Nadere regels). Met de woning op zichzelf is niks mis, het gaat om de locatie van de woning die voor problemen zorgt.
4.2.
De rechtbank kan dit standpunt van [eiser] volgen. Het college heeft ten onrechte toepassing gegeven aan de weigeringsgrond zoals neergelegd in artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hvv. [eiser] is weliswaar niet dakloos, maar juist de huidige woonsituatie zorgt voor het huisvestingsprobleem. Deze weigeringsgrond is nader uitgewerkt in artikel 3 van de Nadere regels. De rechtbank leest dit artikel zo, dat alleen indien zich een of meer van de situaties die het artikel omschrijft zich voordoen, er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. De situatie waarop [eiser] zich beroept is in dit artikel niet genoemd. De aanvraag van [eiser] heeft juist te maken met de ligging van de woning, omdat [eiser] zich onveilig voelt in de woning en in de omgeving. De rechtbank is van oordeel dat het college deze weigeringsgrond niet aan [eiser] kan tegenwerpen. Deze beroepsgrond slaagt.
Hardheidsclausule
5.1.
[eiser] doet een beroep op de hardheidsclausule. Bovendien stelt [eiser] zich op het standpunt dat het bestreden besluit gebrekkig is omdat, in het kader van de hardheidsclausule, geen advies is gevraagd aan de GGD over zijn psychische klachten die sterk verband houden met het woonprobleem.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] een brief van ARQ Centrum ’45 (ARQ) van
9 maart 2023 en een verklaring van een medewerker van de Evenaar (GGZ Drenthe) van
14 maart 2024 heeft overgelegd. Hiermee wil [eiser] zijn complexe psychische situatie onderbouwen. Uit de brief van 9 maart 2023 van ARQ, die hij heeft overgelegd bij zijn aanvraag, blijkt dat [eiser] daar onder behandeling is voor zijn posttraumatische stressstoornis. De arts-seksuoloog en de klinisch psycholoog van ARQ vermelden in de brief: “
Patiënt geeft aan zich de wijk waarin hij woont niet veilig te voelen. Hij vertelt regelmatig onheus te worden bejegend vanwege zijn geaardheid, waardoor hij aan zijn trauma's wordt herinnerd. Dit kan de psychische toestand negatief beïnvloeden. We zagen afgelopen tijd verslechtering van het beeld met toename van somberheid, slaapproblemen, nachtmerries, suïcidaliteit en terugtrekgedrag.” Op zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij dagelijks suïcidale gedachten heeft en dat dit een aantal keer heeft geleid tot een poging.
5.3.
Het college heeft op zitting toegelicht dat voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule sprake moet zijn van een verklaring van een medisch specialist. Een verklaring van een huisarts is onvoldoende. Volgens het college gaat het in het geval van [eiser] niet om een verklaring van een medisch specialist.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] overgelegde stukken voor het college in dit geval aanleiding had moeten zijn om in het kader van de hardheidsclausule medisch advies te vragen aan de GGD. Door dit niet te doen heeft het college ten onrechte niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, anders dan het college in het bestreden besluit stelt, voldaan is aan de eis dat een verklaring afkomstig moet zijn van een medisch specialist. ARQ is het landelijke expertisecentrum voor diagnostiek en behandeling van mensen met complexe psychotraumaklachten. ARQ heeft het keurmerk TOPGGz. [8] Het gaat in dit geval niet om een verklaring van een huisarts, welke onvoldoende is op basis van artikel 24 van de Nadere regels. De rechtbank merkt ARQ aan als medisch specialist als bedoeld in dit artikel.
5.5.
Verder blijkt uit de recente verklaring van de GGZ Drenthe dat [eiser] ook daar onder behandeling is. Uit beide overgelegde stukken blijkt dat [eiser] suïcidaal is en dat deze gedachte toeneemt. Volgens de rechtbank is niet uitgesloten dat het om een acuut levensbedreigend probleem gaat waar een urgentieverklaring voor noodzakelijk is, zeker nu [eiser] heeft verklaard dat hij eerder pogingen heeft gedaan.
5.6.
Het college heeft daarom ten onrechte niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Dit is niet zorgvuldig. De rechtbank is van oordeel dat het college daarom een nieuw besluit moet nemen en in dat kader advies van een GGD-arts moet vragen.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken, gelet op het feit dat het college eerst advies dient te vragen aan de GGD.
6.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan [eiser] vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt
€ 1.750,- omdat de gemachtigde van [eiser] een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt). Voor alle punten geldt een wegingsfactor van 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 augustus 2023;
- draagt het college op om binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan [eiser] moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan [eiser] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.10.5, eerste lid onder i, van de Hvv.
2.Artikel 2.10.5, eerste lid onder b, van de Hvv.
3.In dit kader verwijst [eiser] naar de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1104.
4.Artikel 2.10.5, eerste lid en onder i, van de Hvv.
5.Hoofdstuk 1, artikel 3, ad i, van de Nadere regels.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2010.
7.Hoofdstuk 1, artikel 10.2, eerste lid, van de Nadere regels.
8.Zie de website van ARQ Centrum’45 (www.arq.org).