ECLI:NL:RBAMS:2024:2034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
13/017044-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot cannabisteelt in georganiseerd verband

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, werd verdacht van betrokkenheid bij cannabisteelt in georganiseerd verband. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 13 maart 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De raadsman voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was en dat de detentieomstandigheden in België onmenselijk zouden zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om te waarborgen dat de opgeëiste persoon in humane omstandigheden zou worden gedetineerd. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon in België zou worden geplaatst in een detentie-instelling die voldoet aan de fundamentele rechten en internationale standaarden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/017044-24
Datum uitspraak: 27 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 30 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 januari 2024 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 maart 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek uitgevaardigd op 12 januari 2024 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is. Er is sprake van één strafbaar feit, terwijl er twee lijstfeiten zijn aangekruist. Gelet op de feitsomschrijving en de rol die aan de opgeëiste persoon wordt toebedeeld is het niet duidelijk voor welk feit zijn overlevering wordt gevraagd. Uit de feitsomschrijving blijkt niet op welke wijze de opgeëiste persoon is betrokken bij het feit. Hierover moeten nadere vragen worden gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en dat het voldoende duidelijk is voor de opgeëiste persoon waarvoor de overlevering wordt gevraagd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - met de omschrijving in het EAB, voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij cannabisteelt in georganiseerd verband in Stade (België) in de periode van 23 augustus 2021 tot 12 januari 2024. Daarbij is de opgeëiste persoon als ‘dader’ aangemerkt. Ten aanzien van hetgeen de raadsman verder naar voren heeft gebracht, merkt de rechtbank op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van verdenking niet hoeft te vermelden. Het is namelijk niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemde lijstfeiten, die
in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings te Brugge heeft op 6 februari 2024 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europese aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van stukken aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd met het oog op de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon, in combinatie met de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen. De opgeëiste persoon kampt met medische problemen waarvoor hij nog veel onderzoeken zal moeten ondergaan voordat een diagnose kan worden gesteld. Het ondergaan van detentie in België, terwijl onduidelijk is welke medische behandeling hij moet krijgen, kwalificeert als een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Van de Belgische raadsman heeft de opgeëiste persoon begrepen dat alleen de gevangenis in Brugge voldoende is toegerust voor complexe(re) medische omstandigheden, omdat daar een samenwerkingsverband bestaat met het Universitair ziekenhuis in Brugge. Daarnaast is uit diverse nieuwsberichten gebleken dat het gevangeniswezen in België te wensen overlaat, dat er weer stakingen plaatsvinden en er een onveilige situatie in de Belgische gevangenissen is ontstaan. Weliswaar ligt er een detentiegarantie voor de opgeëiste persoon waarin staat dat hij in de gevangenis in Ieper terecht komt. Echter, uit de overgelegde nieuwsberichten blijkt dat de gevangenis in Ieper geen nieuwe gedetineerden aanneemt, waardoor het maar de vraag is of de opgeëiste persoon in Ieper wordt geplaatst.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de individuele detentiegarantie voldoet.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 5 februari 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Ieper indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte.

Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.

- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). De gestelde medische problematiek van de opgeëiste persoon maakt dit niet anders. Van een contra-indicatie is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank vertrouwt erop dat de opgeëiste persoon in Ieper zal worden geplaatst. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet daarom ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.