ECLI:NL:RBAMS:2024:2

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/13/735378 / HA RK 23-198
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inzage in bescheiden en proceskostenveroordeling in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van VanLoman B.V. om inzage in bescheiden waarop bewijsbeslag was gelegd ten laste van [verweerder]. VanLoman, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.R. van Hall, verzocht om afschrift en inzage van documenten die relevant zouden zijn voor het vaststellen van schendingen van een geheimhoudings- en relatiebeding door [verweerder]. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat VanLoman niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan zij recht heeft op de gevraagde inzage. De rechtbank oordeelde dat de vordering te algemeen en te ruim was geformuleerd, waardoor deze niet voldeed aan de eisen van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bovendien werd vastgesteld dat [verweerder] geen beschikking had over de gevraagde e-mailcorrespondentie van zijn voormalige werkgever Beuk. VanLoman werd veroordeeld in de proceskosten van [verweerder], die tot op heden zijn begroot op € 1.683,00. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet toewijsbaar was en dat VanLoman als de in het ongelijk gestelde partij de kosten moest dragen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/735378 / HA RK 23-198
Beschikking van 4 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANLOMAN B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. M.R. van Hall,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. M.M. Hazewinkel.
Partijen zullen hierna VanLoman en [verweerder] worden genoemd.

1.Samenvatting

1.1.
In deze zaak ligt ter beoordeling voor of VanLoman recht heeft op inzage in bescheiden waarop zij bewijsbeslag heeft gelegd ten laste van [verweerder] . De rechtbank zal het verzoek tot inzage van VanLoman afwijzen. VanLoman zal in de proceskosten van [verweerder] worden veroordeeld.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot haar beslissing is gekomen (onder 5.). Eerst zal de rechtbank het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), feiten uiteenzetten die tussen partijen niet ter discussie staan (onder 3.) en de over en weer ingestelde vorderingen omschrijven (onder 4.).

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 21 juni 2023 ingediende verzoekschrift, met bijlagen;
  • de tussenbeschikking van 24 augustus 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 november 2023;
  • de brief van 20 november 2023 met bijlage 16 t/m 18 van VanLoman;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 november 2023 en de daarin genoemde stukken.
2.2.
Daarna is beschikking bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
VanLoman richt zich onder meer op het voeren van een fiscale adviespraktijk. [verweerder] is vanaf 1 oktober 2021 als Senior Manager in dienst getreden bij VanLoman. In verband hiermee zijn partijen op 24 augustus 2021 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar aangegaan (hierna: de arbeidsovereenkomst).
3.2.
Artikel 21 van de arbeidsovereenkomst bevat het volgende geheimhoudingsbeding (hierna: het geheimhoudingsbeding):
“Met betrekking tot alle zaken, zowel Werkgever als haar cliënten en leveranciers betreffende is Werknemer verplicht, in aanvulling op het bepaalde in artikelen 272 en 273 Wetboek van Strafrecht, zich te houden aan een volledige en onvoorwaardelijke geheimhoudingsplicht, ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Werkgever.”
3.3.
In artikel 23 van de arbeidsovereenkomst is het volgende relatiebeding overeengekomen (hierna: het relatiebeding):
(…)
“Werknemer zal in zijn functie direct in contact treden met cliënten van Werkgever. Hij zal daarnaast specifieke kennis opbouwen van cliëntendossiers die andere medewerkers van werkgever zich pas eigen zullen hebben gemaakt nadat voor de desbetreffende cliënten alle aangiftes van een volgend jaar zijn gedaan.
Mocht deze arbeidsovereenkomst eindigen, dan wil Werkgever zijn relatie met haar cliënten kunnen voortzetten zonder dat Werknemer Werkgever met gebruikmaking van de gedurende het dienstverband opgedane cliëntenkennis op enigerlei wijze zal beconcurreren. Gedurende een periode van 12 maanden na het einde van deze arbeidsovereenkomst is het Werknemer daarom niet toegestaan, voor eigen rekening of voor anderen en in welke vorm dan ook, werkzaam te zijn ten behoeve van een cliënt of gewezen cliënt van Werkgever, ongeacht wie het initiatief daartoe heeft genomen. Werkgever en Werknemer realiseren zich da dit relatiebeding niet onredelijk bezwarend is voor Werknemer omdat er naast deze cliënten nog allerhande mogelijkheden zijn voor Werknemer om zijn vak uit te oefenen en inkomsten te genereren. (…)”.
3.4.
De arbeidsovereenkomst bevat daarnaast in artikel 26 het volgende boetebeding:
“(…)
“Partijen komen hierbij overeen dat zij afwijken van de verplichtingen op grond van artikel 7:650 lid 3, 4 en 5 BW. Bij gehele of gedeeltelijke niet-nakoming van de artikelen 20 (bedrijfseigendommen van Werkgever), 22 (geheimhoudingsbeding), 23 (nevenwerkzaamheden), 24 (relatiebeding) (…) verbeurt Werknemer aan Werkgever –
zonder dat ingebrekestelling is vereist – een terstond opeisbare boete van € 2.269 per overtreding en voorts € 2.269 voor elke dag dat de overtreding voortduurt. Eén en ander laat onverlet het recht van de Werkgever tot vordering van volledige schadevergoeding uit hoofde van verlies van omzet op voorbedoelde cliënten in plaats van de voormelde boetes. (…).”.
3.5.
Als senior manager bij VanLoman verrichtte [verweerder] onder meer (fiscale) advieswerkzaamheden voor Vicoma Beheer B.V. en Vicoma Holding B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Vicoma) en hun eigenaresse [naam 1] , later [naam 1] . (hierna: [naam 1] ) als natuurlijk persoon en aan diverse aan Vicoma gelieerde vennootschappen.
3.6.
Bij e-mail van 25 augustus 2022 heeft [naam 1] de samenwerking tussen Vicoma, haarzelf als natuurlijk persoon, alsmede van aan Vicoma gelieerde vennootschappen en VanLoman opgezegd.
3.7.
[verweerder] is op 1 oktober 2022 uit dienst getreden bij VanLoman en per dezelfde datum als Senior Belastingadviseur in dienst getreden bij Beuk Accountants en Belastingadviseurs (hierna: Beuk). Tijdens deze dienstbetrekking heeft [verweerder] werkzaamheden verricht voor Vicoma, [naam 1] dan wel voor aan Vicoma gelieerde vennootschappen.
3.8.
In november 2022 heeft VanLoman bedrijfsrecherchebureau Hoffmann opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar mogelijke onrechtmatige gedragingen van één of meer (oud)medewerkers van VanLoman, waaronder [verweerder] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
3.9.
Bij e-mail van 29 november 2022 heeft Hoffmann aan VanLoman gerapporteerd. In de samenvattende bevindingen in deze e-mail staat het volgende:
“ (…)
Het digitale onderzoek op de zakelijke laptop heeft de navolgende bevindingen opgeleverd:
- Een e-mailbericht van 2 augustus 2022 verstuurd door ‘ [e-mailadres 1] ’ gericht aan het zakelijke e-mailadres van de heer [verweerder] . Het e-mailbericht heeft de volgende eigenschappen:
- Een e-mailbericht van 3 augustus 2022 verstuurd door ‘ [e-mailadres 5] ’ gericht aan het zakelijke e-mailadres van de heer [verweerder] met de volgende eigenschappen:
- Het Word document ‘ [naam document] ’ heeft de volgende document eigenschappen:
-
Het pdf document ‘Schenking.pdf’ heeft de volgende document eigenschappen:
- Opgemerkt wordt dat het Word document ‘ [naam document] ’ mogelijk als onderlegger heeft gediend voor het document ‘Schenking.pdf’;
- Op het document ‘Schenking.pdf’ is onder de naam ‘ [naam 1] ’ de volgende ondertekening zichtbaar:
- De aangetroffen handtekening komt overeen met de originele handtekening van mevrouw 1. [naam 3] . Echter is mevrouw 1. [naam 3] op 2 september 2021 overleden, terwijl is vastgesteld dat beide documenten op 2 en 3 augustus 2022 zijn opgesteld;
Beiden aangetroffen documenten ‘ [naam document] ’ en ‘Schenking.pdf’ zijn als bijlage bijgevoegd bij dit e-mailbericht.
Uit het onderzoek werd niet bekend wat de heer [verweerder] met beide documenten heeft gedaan. Het enige wat nu valt vast te stellen is dat de heer [verweerder] beide documenten ontving op zijn zakelijk e-mailadres en (mogelijk) kennis had van de inhoud.
Uit het digitale onderzoek op de zakelijke mobiele smartphone van de betrokkene en de zakelijke laptop zijn geen verdere relevante bevindingen bekend geworden.”.
3.10.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 9 mei 2023 verlof verleend om ten laste van [verweerder] bewijsbeslag te leggen in zijn woning, onder andere op de volgende correspondentie:
- alle e-mailcorrespondentie tussen [verweerder] en Vicoma, tussen [verweerder] en mevrouw [naam 1] en tussen [verweerder] en aan Vicoma gelieerde vennootschappen in de periode vanaf 1 oktober 2021 (de start van het dienstverband van [verweerder] met VanLoman) tot heden. Het gaat aldus om alle e-mails die in deze periode zijn uitgewisseld tussen:
 ` ` [e-mailadres 2] ' en ' [e-mailadres 3] ', en tussen;
 ` ` [e-mailadres 2] ' en ‘ [e-mailadres 4] ' en tussen
 ` " [e-mailadres 2] ' en ‘ [e-mailadres 5] ', dan wel enig ander aan mevrouw [naam 1] toebehorend e-mailadres, en tussen;
 ` enig ander aan [verweerder] toebehorend privé e-mailadres, dan wel tussen en enig aan mevrouw [naam 1] toebehorend e-mailadres.
- alle WhatsApp-correspondentie tussen [verweerder] en mevrouw [naam 1] in de
periode vanaf 1 oktober 2021 (de start van het dienstverband van [verweerder] ) tot
heden, alsmede alle WhatsApp-correspondentie tussen [verweerder] en de
persoonlijk assistente van mevrouw [naam 1] , mevrouw [naam 4]
, in diezelfde periode;
- alle e-mailcorrespondentie tussen het zakelijke e-mailadres van [verweerder] , zijnde
‘ [e-mailadres 6] ,’ en Vicoma, tussen het zakelijke e-mailadres van De
Wit en mevrouw [naam 1] en aan Vicoma gelieerde vennootschappen in
de periode vanaf 1 oktober 2022 tot heden. Het gaat dus om alle e-mails
tussen:
 ‘ ‘ [e-mailadres 6] en ' [e-mailadres 3] ', en tussen;
 ‘ ‘ [e-mailadres 6] ' en ‘ [e-mailadres 4] ' en tussen;
 ‘ ‘ [e-mailadres 6] ' en ' [e-mailadres 5] ', en tussen;
 ‘ ‘ [e-mailadres 6] ' en enig ander aan mevrouw [naam 1] toebehorend
e-mailadres, en tussen;
 enig ander aan [verweerder] toebehorend zakelijk e-mailadres en enig aan mevrouw [naam 1] toebehorend e-mailadres.
3.11.
VanLoman heeft het bewuste bewijsbeslag op 8 juni 2023 gelegd. De in beslag genomen bescheiden zijn door DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris) in gerechtelijke bewaring genomen.
3.12.
Op 1 juli 2023 is [verweerder] uit dienst getreden bij Beuk.

4.Het verzoek en verweer

4.1.
VanLoman verzoekt (verkort weergegeven) om [verweerder] te veroordelen om afschrift en inzage aan haar te verstrekken van de bescheiden die genoemd zijn onder 3.10 hiervoor.
4.2.
De vordering van VanLoman is gegrond op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Zij stelt dat de opgevraagde bescheiden nodig zijn voor het vaststellen van het schenden van het tussen partijen geldende relatie- en geheimhoudingsbeding en de daarop verbeurde boetes alsook een te verrichten onderzoek naar haar verdenking dat [verweerder] (i) onrechtmatig heeft gehandeld door tijdens het dienstverband met VanLoman, maar buiten haar om werkzaamheden te verrichten voor Vicoma en/of [naam 1] (ii) fraude heeft gepleegd tijdens (in elk geval) zijn dienstverband bij VanLoman door betrokkenheid bij een valse schenkingsakte.
4.3.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Beoordeling

5.1.
Aan de orde is de vraag of VanLoman recht heeft op inzage en afschrift van de onder 3.10 vermelde gegevens.
Toetsingskader
5.2.
Artikel 843a Rv voorziet erin dat degene die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden, waaronder begrepen op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn voorganger partij is. Hierbij gaat het om gevallen waarin de inhoud van een schriftelijk
bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar deze dat stuk niet in haar bezit heeft, terwijl zij het desbetreffende stuk bijvoorbeeld in een procedure zou willen overleggen. Artikel 843a Rv verbindt vier cumulatieve voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van (afschriften van) stukken: (1) degene die de vordering instelt, dient daarbij op het moment dat hij dat doet een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is, waarbij (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd deze te zijner beschikking of onder zijn berusting moet hebben. Door deze beperkingen kunnen zogenoemde
'fishing expeditions'worden voorkomen. Artikel 843a lid 4 Rv bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet is gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. De rechtbank zal het verzoek van VanLoman beoordelen aan de hand van dit toetsingskader.
Geen beschikking over correspondentie Beuk
5.3.
De rechtbank overweegt allereerst dat [verweerder] gemotiveerd heeft aangevoerd dat hij geen beschikking heeft over de e-mailcorrespondentie van het zakelijke e-mailadres van [verweerder] bij zijn voormalig werkgever Beuk (genoemd in randnummer 3.10). De verzoeken ten aanzien van deze correspondentie zal reeds hierom worden afgewezen.
Rechtsbetrekking
5.4.
Volgens [verweerder] heeft VanLoman onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan VanLoman een vordering op hem heeft.
5.5.
De maatstaf die moet worden gehanteerd voor de vraag omtrent de mate waarin het bestaan van de rechtsbetrekking vast moet staan, is gegeven door de Hoge Raad in het arrest van 10 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1251). Die maatstaf is dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet voldoende aannemelijk moet zijn.
5.6.
In dit verband heeft VanLoman het volgende aangevoerd. VanLoman stelt dat de
bescheiden betrekking hebben op overtredingen door [verweerder] van contractuele bedingen
uit de arbeidsovereenkomst. VanLoman doelt hier op overtreding van het
geheimhoudingsbeding en het relatiebeding. Daarnaast stelt VanLoman dat [verweerder] onrechtmatig zou hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW dan wel sprake zou zijn van wanprestatie. Van Loman doelt hierbij op het vermoeden dat [verweerder] tijdens zijn dienstbetrekking bij VanLoman, maar buiten haar om werk heeft verricht voor Vicoma dan wel [naam 1] en haar vermoeden dat [verweerder] betrokken is geweest bij een valse schenkingsakte. De rechtbank oordeelt als volgt.
Geheimhoudingsbeding
5.7.
VanLoman stelt allereerst dat [verweerder] zijn geheimhoudingsbeding heeft overtreden door vanuit zijn privé e-mailadres fiscale advieswerkzaamheden te verrichten ten behoeve van Vicoma en/of [naam 1] , waarvoor [verweerder] geen toestemming aan VanLoman heeft gevraagd dan wel heeft gekregen. [verweerder] heeft hiermee immers zakelijke en strikt vertrouwelijke informatie omtrent cliënten van VanLoman buiten haar netwerk en dus buiten haar IT-netwerk gebracht.
5.8.
De rechtbank volgt deze uitleg niet. Met [verweerder] is de rechtbank van oordeel dat het feit dat [verweerder] heeft gecommuniceerd via zijn privé e-mailadres geen overtreding kan opleveren van het geheimhoudingsbeding. VanLoman heeft onvoldoende gesteld om het geheimhoudingsbeding op de door haar voorgestane manier uit te leggen. De tekst van het beding legt aan de werknemer een geheimhoudingsplicht op. Deze plicht strekt er – mede gelet op de verwijzing naar de artikelen uit het Wetboek van Strafrecht – toe dat een gegeven dat bestemd is om niet bekend te worden, niet bekend wordt gemaakt. Overtreding daarvan ziet logischerwijs op de inhoud van de bekendmaking. Dat reeds de manier van communiceren tot schending van de geheimhoudingsplicht zou leiden is door VanLoman onvoldoende onderbouwd. Ook overigens blijkt uit niets dat VanLoman met [verweerder] is overeengekomen dat het verboden is om te communiceren met zijn privé e-mailadres. Van een rechtsbetrekking op grond van het feit dat [verweerder] met zijn privé e-mailadres met klanten van VanLoman heeft gecommuniceerd in de tijd dat hij daar in dienst was, is dus niet gebleken.
Wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen
5.9.
Deze rechtsbetrekkingen worden door VanLoman door twee standpunten onderbouwd. Ten eerste is [verweerder] volgens VanLoman tijdens zijn dienstverband bij VanLoman betrokken geweest bij het opstellen van een schenkingsakte die vermoedelijk vervalst is, zoals is gebleken uit het onderzoek dat is uitgevoerd door Hoffmann. Als dit juist is, zal die gedraging zowel juridisch als commercieel grote gevolgen hebben voor VanLoman. Ten tweede zou het volgens VanLoman kunnen zijn dat [verweerder] tijdens dienstbetrekking achter de rug van Van Loman werkzaamheden – al dan niet tegen betaling – heeft verricht, hetgeen de opmaat is geweest voor de opzegging van de relatie met VanLoman door Vicoma c.s./ [naam 1] .
5.10.
[verweerder] voert hiertegen verweer. [verweerder] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld dan wel dat sprake is geweest van onrechtmatige concurrentie. [verweerder] verwijst hiervoor naar de verklaring van [naam 1] (overgelegd als productie 1 bij verweerschrift) waaruit blijkt dat zij de overeenkomst van opdracht met VanLoman heeft opgezegd omdat zij niet tevreden was over de kwaliteit van de dienstverlening door VanLoman. Vicoma c.s. heeft VanLoman daarvoor ook aansprakelijk gesteld. [verweerder] betwist dat achter de rug van zijn voormalige werkgever VanLoman diensten voor Vicoma c.s. en/of [naam 1] heeft verricht.
5.11.
De door partijen ingenomen stellingen en verweren afgewogen komt de rechtbank tot het oordeel dat VanLoman onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsbetrekking is tussen [verweerder] en VanLoman uit hoofde van onrechtmatige daad dan wel wanprestatie op basis waarvan [verweerder] kunnen worden veroordeeld tot het verstrekken van de gevorderde (afschriften van) stukken. Dat [verweerder] achter de rug van zijn voormalige werkgever werkzaamheden heeft verricht voor Vicoma c.s en/of [naam 1] is eerst ter zitting naar voren gebracht door VanLoman en met niet meer onderbouwd dan een belofte van een verklaring met die strekking van [naam 5] , een voormalig werknemer van [naam 1] . Dat is onvoldoende.
Dat geldt eveneens voor de onderbouwing van het standpunt dat [verweerder] betrokken zou zijn bij fraude door middel van een valse schenkingsakte.
Dat kennelijk door [naam 1] en [naam 2] aan [verweerder] e-mails zijn gestuurd over een akte wil niet zeggen dat daarmee is vast komen te staan dat [verweerder] daarmee te doen heeft gehad. Uit de bevindingen van Hoffmann blijkt immers dat [verweerder] slechts de gestelde valse aktes op zijn zakelijke e-mailadres heeft ontvangen en niet wat [verweerder] met dat document heeft gedaan of dat hij enige betrokkenheid bij het opstellen daarvan heeft gehad.
Relatiebeding
5.12.
VanLoman stelt tot slot dat [verweerder] zijn relatiebeding heeft overtreden nu vaststaat dat [verweerder] tijdens zijn dienstverband bij Beuk werkzaamheden heeft verricht voor Vicoma dan wel voor [naam 1] persoonlijk. [verweerder] betwist dit en stelt zich op het standpunt dat er geen geldig relatiebeding overeengekomen is. Op grond van artikel 7:653 lid 1 BW is het niet mogelijk om een werknemer te beperken om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan. Dit is slechts anders indien het relatiebeding voldoet aan de eisen die het tweede lid van artikel 7:653 lid 2 BW stelt. Volgens voornoemd artikellid moet uit de schriftelijke motivering van het beding blijken welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen het noodzakelijk maken dat een uitzondering op de hoofdregel wordt gemaakt en dit moet bovendien kenbaar zijn voor de werknemer. Het moet dus gaan om zwaarwegende bedrijfsbelangen die noodzakelijk zijn en kenbaar waren voor [verweerder] . Uit artikel 23 van de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en VanLoman blijkt dat niet voldaan is aan voornoemde vereisten. Dit heeft tot gevolg dat er van een geldig relatiebeding tussen partijen geen sprake kan zijn, aldus [verweerder] .
5.13.
Nu vaststaat dat [verweerder] tijdens dienstbetrekking bij Beuk voor [naam 1] dan wel Vicoma c.s. heeft gewerkt en niet reeds nu – na oppervlakkige bewoording – kan worden aangenomen dat een vordering op grond van schending van het relatiebeding hoogstwaarschijnlijk kansloos is, is zowel aan het vereiste van
rechtsbetrekkingals aan het vereiste van
voldoende belangvoldaan.
Bepaalde bescheiden
5.14.
Een vordering tot inzage op grond van artikel 843a Rv moet daarnaast betrekking hebben op
bepaalde bescheiden. Van een algemeen inzagerecht is geen sprake. Artikel 843a Rv is bedoeld voor de situatie dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft. Een zeer ruime en generieke omschrijving van de gegevens waarin inzage wordt verlangd, staat in de weg aan toewijzing van een vorderingen op grond van artikel 843a Rv. Dit artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan een partij hoopt dat zijn wederpartij daarover beschikt en waarvan hij vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen.
5.15.
VanLoman vordert afschrift of inzage door DigiJuris toe te staan de gekopieerde data te doorzoeken op de aanwezigheid van de gevorderde bescheiden en heeft ter zitting toegelicht dat die doorzoeking zal worden uitgevoerd met behulp van zoektermen die DigiJuris zal bepalen aan de hand van de haar bekende informatie over de onderliggende zaak.
5.16.
VanLoman heeft de zoektermen die DigiJuris moet gebruiken bij de doorzoeking echter niet gespecificeerd. Anders dan VanLoman heeft gesuggereerd, vloeien de relevante zoektermen niet voldoende duidelijk voort uit haar omschrijving van de onderwerpen van de relevante bescheiden. De invulling van de zoektermen gaat aanzienlijk verder dan het vaststellen van voor de hand liggende variaties, op de termen zoals genoemd op de mondelinge behandeling waarmee VanLoman de relevante onderwerpen omschrijft.
5.17.
Dit maakt dat de vordering niet ziet op
bepaalde bescheiden, zoals hiervoor bedoeld. Weliswaar kan in het kader van artikel 843a Rv niet worden verlangd dat elk document waarin inzage wordt gevorderd precies bij naam wordt genoemd, maar de omschrijving in de vordering is te ruim en te generiek om de inzagevordering te kunnen toewijzen. Het gaat dan immers om “
alle e-mail communicatie” tussen [verweerder] en [naam 1] en tussen [verweerder] en Vicoma en alle aan haar gelieerde rechtspersonen en “
alle whatsapp-correspondentiegewisseld tussen [naam 1] of haar personal-assistent “
in de periode van
1 oktober 2022 tot en met heden”. Inzage in deze bescheiden komt neer op een
fishing expeditionen reeds daarom is de vordering niet toewijsbaar. Het verzoek van VanLoman om bij nadere aktewisseling in de gelegenheid te worden gesteld alsnog zoektermen op te geven wordt afgewezen. [verweerder] heeft zich hiertegen verzet en niet valt in te zien waarom VanLoman niet in staat is geweest om die zoektermen in haar verzoekschrift op te nemen.
Conclusie
5.18.
Het verzoek zal worden afgewezen.
5.19.
VanLoman zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerder] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 1.196,00 (2,0 × tarief II € 598,00)
- nakosten
€ 173,00 +(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.683,00.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzochte af,
6.2.
veroordeelt VanLoman in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 1.683,00. Als VanLoman niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet VanLoman € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M. Visser, rechter, bijgestaan door mr. M.M. de Keizer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. L. Voetelink, rechter, op 4 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: