ECLI:NL:RBAMS:2024:1923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
13.016987-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een in Polen opgelegde straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991, is gedetineerd en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 5 maart 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M. Demirer, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

Het EAB betreft een vonnis van 25 november 2009, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van twee jaar is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij gedurende de afgelopen vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat een vereiste is voor een beroep op gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan en heeft de overlevering toegestaan.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.016987-24
Datum uitspraak: 19 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 18 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 september 2020 door
the Circuit Court in Katowicein Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 maart 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M. Demirer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court for Kraków- Krowodrzavan
25 november 2009 met zaaknummer II K 997/09.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, elf maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een strafbaar feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of verbreking.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De raadsman heeft betoogd dat op basis van de overgelegde stukken voldoende is aangetoond dat de opgeëiste persoon vanaf 2019 rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het klopt dat er ten aanzien van het feitelijk verblijf niet over de gehele periode onderliggende stukken zijn (inschrijving of huurovereenkomsten) en ook dat er soms wat minder inkomsten zijn geweest, maar dit is te verklaren vanwege de coronaperiode (verminderde inkomsten), het feit dat inschrijven soms moeilijk is in combinatie met werken voor een uitzendbureau en de soms wisselvallige relatie met zijn partner, zodat de opgeëiste persoon zich niet altijd op haar adres kon inschrijven. Bovendien geldt dat het erg moeilijk is om vanuit detentie gelijkstellingsstukken boven water te krijgen. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het rechtmatige verblijf gedurende de afgelopen vijf jaar niet voldoende is aangetoond, heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden om alsnog nadere stukken te kunnen onderbouwen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Alleen al voor de jaren 2019 en 2020 is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon in die periode feitelijk in Nederland verbleef, laat staan dat in deze periode sprake was van onafgebroken rechtmatig verblijf. Het beroep op artikel 6a OLW slaagt niet.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank (sinds april 2021 bovendien wettelijk verankerd in artikel 6a, negende lid, OLW) dienen stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling tijdig te worden overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een termijn van 10 dagen voorafgaand aan de zitting redelijk is. [4] Van bijzondere omstandigheden die zouden kunnen rechtvaardigen dat de behandeling wordt aangehouden om de opgeëiste persoon nogmaals in de gelegenheid te stellen het verweer nader te onderbouwen, is niet gebleken. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowicein Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk Rb. Amsterdam, 3 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8429.