ECLI:NL:RBAMS:2022:8429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
13/751978-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse opgeëiste persoon

Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van zeven maanden die aan de opgeëiste persoon was opgelegd door het District Court in Zduńska Wola. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de openbare zitting op 20 oktober 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) onderzocht. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij eerdere zittingen en niet op de hoogte was van deze zittingen. De officier van justitie stelde echter dat de opgeëiste persoon de dagvaarding voor de eerste zitting persoonlijk had ontvangen, waardoor hij op de hoogte was van het proces. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was gesteld van de zittingen.

Daarnaast werd de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld. De rechtbank concludeerde dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, diefstal, meermalen gepleegd, ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank verwierp ook het gelijkstellingsverweer van de raadsman, omdat de stukken ter onderbouwing niet tijdig waren overgelegd. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen goedgekeurd, conform de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751978-20
RK nummer: 20/5250
Datum uitspraak: 3 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 november 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 december 2019 door de
Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
wonende op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgementvan de
District Court in Zduńska Wolavan 6 april 2017 (referentie II K 409/16). Verder maakt het EAB melding van een
rulingvan de
District Court in Zduńska Wolavan 22 februari 2019, waarbij de executie van de straf is bevolen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou inhouden. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zittingen en nergens blijkt uit dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zittingen. Ook van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub b tot en met d, OLW, is geen sprake.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW zich voordoet. De opgeëiste persoon heeft de dagvaarding voor de eerste zitting persoonlijk in ontvangst genomen, zodat vaststaat dat hij op de hoogte was van het proces. De omzettingsbeslissing van 2019 valt niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het EAB onder D) en de aanvullende informatie van 28 januari 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon de oproep voor de zitting van 2 februari 2017 persoonlijk heeft opgehaald op 5 januari 2017. Met die oproep is de opgeëiste persoon bovendien in kennis gesteld dat er een beslissing kan worden genomen in zijn afwezigheid. De rechtbank is daarmee van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Met betrekking tot de
rulingvan de
District Court in Zduńska Wolavan 22 februari 2019 overweegt de rechtbank dat sprake is van een situatie zoals in de uitspraak
Ardicvan het Hof van Justitie van de Europese Unie [1] , zodat die beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon aan beide vereisten voldoet en gelijkgesteld moet worden met een Nederlander. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de raadsman naar de stukken die hij de dag voor de zitting heeft overgelegd aan de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde stukken buiten beschouwing gelaten moeten worden, nu deze niet tijdig zijn overgelegd. Voor zover de rechtbank de stukken niet buiten beschouwing laat, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat daarmee niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf.
De rechtbank beslist als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank (sinds april 2021 bovendien wettelijk verankerd in artikel 6a, negende lid, OLW) dienen stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling tijdig te worden overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een termijn van 10 dagen voorafgaand aan de zitting redelijk is, zodat de stukken door de rechtbank en de officier van justitie kunnen worden bestudeerd en de officier van justitie desgewenst nog in de gelegenheid is vragen te stellen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting dat de opgeëiste persoon al dan niet het recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, zoals bepaald in artikel 6a, negende lid, OLW. [2]
In deze oude zaak (de aanhouding van de opgeëiste persoon vond reeds in 2020 plaats) heeft de rechtbank de stukken ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer (en zonder nadere toelichting) pas in de middag voorafgaand aan de dag van de zitting (om 16:49 uur) per e-mail ontvangen. Gelet op het voorgaande zijn die stukken dus niet tijdig overgelegd. Om die reden zal de rechtbank de stukken buiten beschouwing laten, zodat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. De opgeëiste persoon komt dus niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026
2.Zie o.a. rechtbank Amsterdam 1 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8945.