ECLI:NL:RBAMS:2024:1883
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het afschaffen van een vaste consumptieplaats op de markt in Amsterdam
In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam beoordeeld. Eiser, die sinds 1980 actief is op de markt, had een vaste consumptieplaats waar hij patat, snacks en dranken verkocht. Met de herinrichting van de markt werd het echter niet langer gedoogd dat zijn niet-mobiele kraam op de markt bleef staan. Eiser betoogde dat het besluit in strijd was met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel, omdat hij jarenlang toestemming had gehad om zijn kraam niet te verplaatsen. Het college stelde dat het besluit noodzakelijk was voor de verbetering van de markt en dat er voldoende alternatieven waren geboden aan de ondernemers.
De rechtbank oordeelde dat het college het besluit zorgvuldig had voorbereid en dat er geen strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Hoewel het besluit nadelige gevolgen had voor eiser, was het doel van de herinrichting, namelijk het verhogen van de veiligheid en toegankelijkheid van de markt, legitiem. Eiser had voldoende tijd gekregen om zich voor te bereiden op de wijziging en de rechtbank concludeerde dat het college niet onredelijk had gehandeld door naleving van de vergunde situatie te verlangen.
Eiser vroeg ook om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde vast dat de procedure langer had geduurd dan de wettelijk toegestane termijn en kende eiser een schadevergoeding van € 1.500 toe. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het college en de Staat der Nederlanden tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan eiser.