Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 september 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 11 november 2015
- de conclusie van antwoord in reconventie.
2.De feiten
“(…)Standplaatshouders die al meerdere jaren in het bezit zijn van een vergunning zullen niet in het toewijzingssysteem worden betrokken. Men heeft een bepaalde klantenkring opgebouwd en is verzekerd van een inkomen. Ik acht bij nader inzien onvoldoende reden aanwezig om in deze situatie - waarbij in zekere zin gesproken zou kunnen worden van verkregen rechten - wijziging te brengen.Derhalve zullen alle standplaatshouders die in 1984 in het bezit waren van een standplaatsvergunning thans niet in het toewijzingssysteem worden betrokken (…)Met ingang van 1987 zal wel het nieuwe vergoedingenstelsel - precario te regelen bij verordening - voor alle vergunninghouders gaan gelden (…).”
“Deze vergunning is geldig van 1 januari tot uiterlijk 31 december 2014, zonder mogelijkheid tot verlenging.”
“De verjaring heeft plaatsgevonden doordat de hiervoor genoemde opdrachtgever/ belanghebbende gedurende een onafgebroken periode van twintig jaar te goeder trouw het bezit van het Registergoed heeft gehad en de rechtsvordering van de eigenaar/gerechtigde van/tot het Registergoed tot het doen ophouden van de met zijn recht strijdige bezitstoestand, is verjaard”.
“(…)De commissie komt tot de conclusie dat de kiosk (…) niet voldoet aan de definitie van een standplaats zoals genoemd in artikel 5:17 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Epe 2008. Om die reden kan er volgens de commissie geen standplaatsvergunning verleend worden, los van de recentelijke wijzigingen van het standplaatsenbeleid (…). Wij delen bovenstaande conclusie van de commissie (…).Nu er geen sprake is van een standplaats, zal nader onderzocht moeten worden of en op welke (privaatrechtelijke) gronden de huidige bedrijfsmatige activiteiten voortgezet kunnen worden. Dit is ook van invloed op de wijze waarop wij het gebruik van gemeentegrond in rekening zullen brengen (…).”
In deze brief heeft de gemeente [gedaagde] tevens verzocht de inschrijving van het opstalrecht in de openbare registers ongedaan te maken.
3.De vordering in conventie
b. [gedaagde] zal bevelen de kiosk en al hetgeen daartoe behoort, waaronder in ieder geval begrepen eventuele kabels, leidingen, funderingen te verwijderen van het perceel en dit perceel ontruimd te houden, alsmede [gedaagde] zal bevelen voornoemd perceel ter plaatse en in de nabijheid van de kiosk in de oorspronkelijke staat te herstellen, waaronder begrepen het zo nodig aanvullen van de grond tot maaiveldniveau.
[gedaagde] is geen bezitter van het recht van opstal. Nu er van bezit geen sprake is, heeft [gedaagde] niet op grond van verjaring het recht van opstal kunnen verwerven. Doordat de aan [gedaagde] verleende standplaatsvergunning voor het jaar 2014 is herroepen, heeft [gedaagde] op grond van het publiekrecht geen aanspraak jegens de gemeente voor het gebruik van de grond waarop de kiosk staat. Deze aanspraak heeft [gedaagde] ook anderszins niet omdat hij heeft geweigerd om de aangeboden huurovereenkomst te ondertekenen. [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens de gemeente nu hij zonder recht of titel een kiosk heeft staan op grond van de gemeente.
4.Het verweer in conventie
5.De vordering in voorwaardelijke reconventie
a. de gemeente zal veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover, te rekenen vanaf de datum van vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding, alles tot de dag der algehele voldoening,
b. de gemeente zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de na de uitspraak vallende nakosten ad € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 ingeval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van het wijzen van het vonnis, alles tot de dag der algehele voldoening.
Hij is als enige ondernemer binnen de gemeentegrenzen door de gemeente “weggeschreven” als ondernemer. Alle overige ondernemers, die standplaatsen exploiteren en daaruit inkomsten genereren, mogen deze exploitatie voortzetten. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De gemeente wenst uit oogpunt van bezuiniging het beheer en de exploitatie van het naastgelegen hertenkamp te privatiseren. Nu de gegadigde, [ondernemer] , alleen akkoord wil gaan met het overnemen van beheer en exploitatie van het hertenkamp, indien deze zelf met een zekere mate van exclusiviteit consumpties aan bezoekers en recreanten mag verkopen, moet [gedaagde] het veld ruimen.
De gemeente heeft ook gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid. De gemeente heeft zich geen rekenschap gegeven van het feit dat door verwijdering van de kiosk de gehele investering van [gedaagde] teniet wordt gedaan. De gemeente heeft hiervoor geen enkele compensatie aangeboden. De gemeente heeft evenmin acht geslagen op de kosten van rechtsbijstand als gevolg van de thans reeds jaren voortdurende juridische strijd met de gemeente.
De schade die hij als gevolg van de verwijdering van de kiosk zal lijden bestaat uit de waarde van zijn onderneming, de gekweekte goodwill, de te derven inkomsten alsmede de door hem gemaakte kosten van juridische bijstand.
6.Het verweer in voorwaardelijke reconventie
7.De beoordeling
in conventie
Vast staat dat [naam] destijds enkel op grond van een publiekrechtelijke vergunning de kiosk heeft geplaatst op het aan de gemeente in eigendom toebehorende perceel. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente en [naam] destijds hebben gesproken over de privaatrechtelijke kant van het aldus door [naam] gemaakte gebruik van het perceel van de gemeente. Bij deze stand van zaken kan bezwaarlijk worden aangenomen dat [naam] heeft gepretendeerd bezitter te zijn van een recht van opstal. Het enkele feit dat [naam] in zijn aanvraag voor een bouwvergunning in 1970 heeft vermeld dat hij eigenaar is van de kiosk en de gemeente daartegen niet heeft geprotesteerd, betekent nog niet dat [naam] daarmee tegenover de gemeente heeft gepretendeerd bezitter van een recht van opstal te zijn. Voorts geldt dat de interne wil om als rechthebbende op - in casu - een recht van opstal op te treden, iemand nog niet tot bezitter maakt. Dat [naam] de pretentie van bezit van een recht van opstal niet had, blijkt tevens uit het feit dat hij in 1980 aan de gemeente toestemming heeft gevraagd om de kiosk te mogen verkopen aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft in 1980 als het ware de plaats ingenomen van [naam] . Nu [naam] geen bezitter was van het recht van opstal, kan niet gezegd worden dat [gedaagde] [naam] heeft opgevolgd in het bezit. [gedaagde] kan zichzelf ook niet buiten de wil van de gemeente om tot bezitter van het recht van opstal maken. Het feit dat [gedaagde] in zijn aanvraag om een bouwvergunning (in 1999) heeft verklaard dat hij eigenaar was van de oude kiosk alsmede dat de gemeente daartegen niet heeft geprotesteerd is in deze dan ook zonder betekenis. Bij gebrek aan bezit heeft [gedaagde] niet door middel van verkrijgende verjaring een recht van opstal verkregen.
heeft dan ook geen recht van opstal verkregen met betrekking tot de kiosk. Nu [gedaagde] tegen de gevorderde verwijdering van de kiosk geen ander (beperkt) zakelijk recht als verweer heeft ingeroepen, zal de verklaring voor recht worden beperkt tot het recht van opstal. Daar waar een verklaring voor recht geen voor tenuitvoerlegging vatbare titel oplevert, zal het vonnis in zoverre niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
6 juni 2014 waarin de aanvraag om een standplaatsvergunning voor het jaar 2014 alsnog is geweigerd. Dit besluit heeft daarmee formele rechtskracht verkregen. Nu [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod om de grond waarop de kiosk is geplaatst, te huren (met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014) en de gemeente ook anderszins niet wenst in te stemmen met voortgezet gebruik van het perceel, verblijft [gedaagde] met zijn kiosk zonder recht of titel op het perceel.
heeft in 1980 aan de gemeente om toestemming verzocht om zijn kiosk en inventaris te verkopen aan [gedaagde] . De gemeente sluit niet uit dat zij bedoelde toestemming heeft gegeven. De gemeente heeft aldus moeten begrijpen dat [gedaagde] een investering heeft moeten doen om de kiosk en inventaris te verwerven. [gedaagde] is er daarbij onmiskenbaar vanuit gegaan dat hij de kiosk eveneens voor langere tijd kon exploiteren, al is het maar om zijn investering te kunnen terugverdienen. In 1980 wees niets erop dat die verwachting irreëel was. Dit werd niet anders doordat de gemeente in 1984 haar standplaatsenbeleid wijzigde. Sterker nog, aan de inhoud van de hiervoor onder 2.7 weergegeven inhoud van de brief van de gemeente van 1 augustus 1986, waarin de gemeente blijk geeft oog te hebben voor de financiële belangen van houders van een standplaatsvergunning zoals [gedaagde] , mocht [gedaagde] de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat hij de exploitatie van zijn kiosk nog wel enige tijd zou kunnen voortzetten. De gemeente was in 1999 ervan op de hoogte dat [gedaagde] nadat de kiosk was afgebrand een nieuwe kiosk heeft laten bouwen, zodat de gemeente moet hebben begrepen dat [gedaagde] daarvoor investeringen heeft moeten doen. Aannemelijk is dat [gedaagde] deze investering heeft gedaan in de verwachting dat hij de nieuwe kiosk eveneens langdurig zou kunnen exploiteren. Immers, niets wees er in 1999 op dat de gemeente overwoog om haar standplaatsenbeleid te wijzigen ten nadele van exploitanten zoals [gedaagde] .
Eerst met ingang van 2003 was [gedaagde] op grond van gewijzigd beleid gehouden om jaarlijks een standplaatsvergunning aan te vragen, welke vergunning hem tot en met het jaar 2013 zonder meer is verleend. Eerst medio 2013, voorafgaande aan de verlening van de vergunning voor het jaar 2014 werd [gedaagde] geconfronteerd met het feit dat de gemeente hem na afloop van dat jaar geen vergunning meer zou verlenen en eerst medio 2014 met het feit dat de gemeente van oordeel was dat er voor voortzetting van de exploitatie geen publiekrechtelijke basis bestond.
“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.”Het begrip eigendom wordt door het EHRM ruim uitgelegd. Volgens de jurisprudentie van het EHRM is van ontneming van eigendom sprake indien een maatregel zodanig ingrijpende gevolgen heeft dat geen zinvolle alternatieve vorm van gebruik van de eigendom overblijft of de eigendom van elke waarde wordt beroofd. Dit is hier het geval. Onder het begrip eigendom valt derhalve ook de vergunning om een onderneming te drijven en de mogelijkheid daarmee door te gaan, nadat de vergunning is herroepen.
De door de gemeente gepleegde inbreuk op de eigendom kan het onrechtmatig karakter verliezen door het betalen of aanbieden van een redelijke schadevergoeding (Hoge Raad 19 december 1952, NJ 1953,642). Dit heeft de gemeente in dit geval niet gedaan.
€ 10.000,-- zal bijdragen in de kosten van beheer en exploitatie van het hertenkamp, heeft [gedaagde] dit aanbod met recht van de hand gewezen. Het beheer en de exploitatie van het hertenkamp regarderen [gedaagde] immers niet. Evenmin is in deze van belang dat [gedaagde] , nu hij met succes heeft betoogd dat in zijn geval geen sprake was van een standplaats en hij om die reden de door hem over de jaren 2011 tot en met 2014 betaalde precariobelasting heeft teruggekregen, vanaf 1 januari 2011 zonder enige vergoeding gebruik maakt van het perceel.
21 januari 1977, NJ 1977,487). De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 452,00 ter zake van salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00).