In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2024, wordt het beroep van eiser, de moeder en wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, tegen de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp beoordeeld. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat de zorg die eiser vroeg niet zou overstijgen wat gebruikelijk is voor ouders. Eiser, een zesjarige jongen met een ontwikkelingsachterstand, had een pgb-plan ingediend waarin zijn moeder de zorg voor hem wilde verlenen. De rechtbank oordeelt dat de zorg die eiser nodig heeft, valt onder de normale dagelijkse zorg die ouders geacht worden te bieden aan hun kinderen. De rechtbank volgt het college in de conclusie dat er geen sprake is van bovengebruikelijke zorg, wat betekent dat de aanvraag voor het pgb terecht is afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgvragen van eiser passen binnen de normale taken van ouders en dat de zorg die hij nodig heeft, niet buiten de gebruikelijke zorg valt. De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat het college het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep niet goed heeft gevolgd. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de zorg niet noodzakelijk is en dat de aanvraag voor het pgb dus niet kon worden goedgekeurd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.