ECLI:NL:RBAMS:2024:1859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
23/2870
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget voor ambulante jeugdhulp op basis van gebruikelijke zorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2024, wordt het beroep van eiser, de moeder en wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, tegen de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp beoordeeld. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat de zorg die eiser vroeg niet zou overstijgen wat gebruikelijk is voor ouders. Eiser, een zesjarige jongen met een ontwikkelingsachterstand, had een pgb-plan ingediend waarin zijn moeder de zorg voor hem wilde verlenen. De rechtbank oordeelt dat de zorg die eiser nodig heeft, valt onder de normale dagelijkse zorg die ouders geacht worden te bieden aan hun kinderen. De rechtbank volgt het college in de conclusie dat er geen sprake is van bovengebruikelijke zorg, wat betekent dat de aanvraag voor het pgb terecht is afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgvragen van eiser passen binnen de normale taken van ouders en dat de zorg die hij nodig heeft, niet buiten de gebruikelijke zorg valt. De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat het college het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep niet goed heeft gevolgd. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de zorg niet noodzakelijk is en dat de aanvraag voor het pgb dus niet kon worden goedgekeurd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] ,moeder en wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige
[naam], uit Amsterdam, eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. E.D. Mensing van Charante).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp in de vorm van niet-professionele inzet van zijn moeder.
1.2.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 9 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 april 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hier waren de gemachtigden van partijen aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is een jongen van zes jaar met een ontwikkelingsachterstand. In samenwerking met het Ouder- en Kindteam Amsterdam (OKT) is een perspectiefplan voor eiser opgesteld. Om de resultaten uit dit perspectiefplan te bereiken, wil de moeder van eiser een pgb ontvangen, waarvoor zij een pgb-plan jeugd heeft ingevuld. Uit het pgb-plan volgt dat de moeder van eiser voor de volgende resultaten uit het perspectiefplan een pgb wilt inzetten:
Er is toezicht op eiser om veilig thuis te spelen en grenzen te hebben;
Moeder gaat samen met eiser oefenen om volledig zindelijk te worden;
Eiser groeit in zijn zelfstandigheid. In eerste instantie gericht op minder ondersteuning met bijvoorbeeld hygiëne, tandenpoetsen, aankleden en douchen;
Eiser kan zich meer focussen op één taak.
Ook staat in het pgb-plan dat de moeder van eiser in eerste instantie de zorg zelf wil verlenen. De zorg is veel gericht op de thuissituatie. Hiervoor is veel tijd en herhaling nodig. Misschien wil moeder in de toekomst een professional inzetten, maar nu wil moeder de zorg zelf inzetten.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd en de aanvraag van eiser afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat ten aanzien van resultaat 1 uit het pgb-plan het verzoek wordt afgewezen, omdat de zorg niet is aan te merken als jeugdhulp [1] en er geen sprake is van bovengebruikelijke zorg. Ten aanzien van de resultaten 2, 3 en 4 heeft het college zich primair op het standpunt gesteld dat er geen legitieme motivatie is om een pgb in te zetten. Er is niet voldoende georiënteerd op de inzet van zorg in natura (ZIN) en niet onderbouwd waarom ZIN niet passend wordt geacht. Inzet van ZIN is wel het uitgangspunt van de Jeugdwet, net zoals dat jeugdhulp wordt geboden door een geregistreerde professional. [2] Subsidiair heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bovengebruikelijke zorg. Bovengebruikelijke zorg is de zorgvraag die uitstijgt boven de normale dagelijkse zorg die een kind nodig heeft van zijn ouders. De zorgvragen die eiser heeft, zijn passend bij zijn leeftijd en behoren tot de normale taken van ouders. Eiser volgt volledig onderwijs en wordt elke dag vroeg (tussen 07.30 á 7.40 uur) opgehaald door Leerlingenvervoer. Drie schooldagen in de week wordt eiser gemiddeld tussen 15.45 – 16.00 uur thuisgebracht en de andere twee middagen haalt moeder eiser rond 18.00 uur van de BSO [3] (betaald door de gemeente). Eiser is tijdens schooldagen hierdoor veel en lang van huis. Voor de overige momenten waarop de ouders zelf zorg bieden aan eiser, is het pgb-team van mening dat de zorg de normale oudertaak niet overschrijdt. Het pgb-team bedoelt hiermee dat kinderen opvoeden tijd en energie kost. Dat geldt voor alle kinderen en daarbij verschilt per kind hoeveel tijd en energie dit kost. Om dit te toetsen heeft het pgb-team gebruik gemaakt van de richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfasen van het kind (de richtlijnen). [4]
Is het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) goed gevolgd?
4.1.
Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat het stappenplan zoals beschreven in de uitspraak van 1 mei 2017 van de Raad door het college niet goed is gevolgd. [5] Niet in geschil is dat de eerste twee stappen wel voldoende zijn vastgesteld door het college. Eiser is van mening dat het college ten onrechte niet heeft bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor eiser om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3).
4.2.
Het college heeft op de zitting toegelicht dat de zorg die eiser vraagt niet de gebruikelijke zorg die een ouder aan een kind moet geven, overstijgt. Hierdoor komt het college niet toe aan de vaststelling van de aard en omvang van de hulp, omdat deze hulp volgens het college simpelweg niet nodig is. De rechtbank kan het college hierin volgen. In de richtlijnen staan uitgangspunten om te beoordelen of sprake is van gebruikelijke zorg voor kinderen van vijf tot twaalf jaar. In de richtlijnen staat dat kinderen van vijf tot twaalf jaar niet zonder toezicht van volwassenen kunnen, deze kinderen hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf zes tot twaalf jaar hebben kinderen geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen. De resultaten 1, 3 en 4 van het pgb-plan komen overeen met deze uitgangspunten uit de richtlijnen. Ten aanzien van resultaat 2 van het pgb-plan is het uitgangspunt volgens de richtlijnen dat kinderen van vijf tot twaalf jaar overdag zindelijk zijn, en ’s nachts merendeels ook. Zij ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers. De omstandigheid dat het merendeel van de kinderen in deze leeftijdsfase zindelijk is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de uitzonderingssituatie waarbij een kind overdag nog moet worden verschoond bovengebruikelijke zorg oplevert. Verschoning vanwege angst voor het ontlasten op het toilet, zoals in het geval van eiser op diens leeftijd, is daarvoor onvoldoende. Ook de omstandigheid dat de moeder van eiser tijdens de schoolvakanties en de studiedagen meer tijd kwijt is aan de verzorging van eiser, maakt niet dat deze zorg bovengebruikelijk is. Het ouderlijk gezag omvat de plicht van de ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Dat eiser meer zorg nodig heeft in vergelijking met de andere kinderen van moeder, betekent niet zonder meer dat de verzorging en opvoedingsplicht verschuift van de ouders naar de overheid.
4.3.
Eiser voert ook aan dat onvoldoende is onderzocht wat de draaglast en de draagkracht van de ouders is. Het college heeft volgens eiser onvoldoende onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Nu het college terecht de hulp niet in kaart heeft gebracht omdat deze niet noodzakelijk is (stap 3), is zij terecht niet toegekomen aan het onderzoek naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders om zelf de (nodige) hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4).
4.4.
Deze beroepsgronden slagen niet.
Is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd?
5.1.
De gemachtigde van eiser heeft op de zitting naar voren gebracht dat het advies van het pgb-team dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit niet te volgen is. De besluitvorming van het college is daarom onvoldoende gemotiveerd.
5.2.
De rechtbank is het met eiser eens dat zowel de motivering van het bestreden besluit als het advies van het pgb-team niet in helderheid uitblinkt. Het college komt in het bestreden besluit namelijk met veel omwegen tot de conclusie dat de zorg waarvoor eiser een pgb aanvraagt, geen bovengebruikelijke zorg is. De zorg die eiser nodig heeft, valt onder de normale dagelijkse zorg die ouders geacht worden te bieden aan hun kinderen. Dit is de subsidiaire afwijzingsgrond in het bestreden besluit. Het was duidelijker geweest als het college deze slotconclusie als primaire afwijzingsgrond in het bestreden besluit had opgenomen. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat zowel in het advies van het pgb-team als in het bestreden besluit staat dat de zorg waarvoor eiser een pgb aanvraagt gebruikelijke zorg van een ouder aan een kind is.
5.3.
Verder heeft eiser het volgende aangevoerd. In het advies van het pgb-team staat meerdere malen dat waar het gaat om de resultaten 2, 3 en 4 van het pgb-plan, het OKT eiser kan begeleiden om een jeugdprofessional vanuit ZIN te zoeken. Het had volgens eiser op de weg van het college gelegen om hier in de besluitvorming rekening mee te houden en het stappenplan van de Raad daarbij te volgen. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 januari 2024. [6] Hieruit volgt volgens eiser dat het college de besluitvorming ondeugdelijk heeft gemotiveerd, omdat een objectieve vertaalslag ontbreekt en ten onrechte de mogelijkheden van ZIN niet zijn onderzocht. De rechtbank kan eiser niet volgen in dit standpunt. Eiser vraagt namelijk een pgb aan voor ambulante jeugdhulp in de vorm van niet-professionele inzet van zijn moeder. Het is aan het college om op deze aanvraag te beslissen. Als er behoefte was geweest aan de kant van eiser voor de inzet van ZIN voor de resultaten 2, 3 en 4 uit het pgb-plan, dan had het op de weg van eiser gelegen om dit aan het college via het OKT kenbaar te maken. Hierop had het college de beoordeling van eisers aanvraag kunnen aanpassen. Het is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat eiser de behoefte voor de inzet van ZIN aan het college kenbaar heeft gemaakt.
5.5.
Deze beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag van eiser voor een pgb voor ambulante jeugdhulp in de vorm van niet-professionele inzet van zijn moeder mocht afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1.1. van de Jeugdwet.
2.Artikel 8.1.1, tweede lid, onder b en c van de Jeugdwet.
3.Buitenschoolse opvang.
4.De richtlijnen staan in de bijlage bij de Factsheet, Zorg voor kinderen met
5.Zie uitspraak van de Raad van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 januari 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:306.