In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester had op 29 december 2021 besloten om de woning van eiser voor de duur van drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en een steekwapen tijdens een doorzoeking van de woning. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester handhaafde zijn beslissing in een bestreden besluit van 3 oktober 2022. Eiser stelde dat de verzwarende omstandigheden die de burgemeester aanvoerde niet overeenkwamen met de beleidsregels en betwistte de aanwezigheid van drugs in de woning. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning had kunnen besluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en eerdere incidenten die de openbare orde verstoorden. De rechtbank concludeerde dat de sluiting evenredig was, ondanks de gevolgen voor eiser en zijn gezin, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.