ECLI:NL:RBAMS:2024:1848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23-2267
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget voor aanpassing eigen autobus op basis van Wmo 2015

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor de aanpassing van een eigen autobus op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 10 juni 2022, en het bestreden besluit van 6 maart 2023 heeft deze afwijzing bevestigd. Eiser, die volledig rolstoelgebonden is, heeft eerder Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) toegekend gekregen, wat volgens het college de goedkoopste adequate voorziening is voor zijn vervoersbehoefte.

De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 behandeld, waarbij de vader van eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen, omdat het AOV als voorliggende voorziening geldt. Eiser is van mening dat het AOV niet voldoet aan zijn behoeften, maar de rechtbank stelt vast dat het college zorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met de Wmo 2015. De rechtbank concludeert dat eiser geen recht heeft op een pgb voor de aanpassing van zijn autobus, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor een aanpassing aan een eigen autobus op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hier waren aanwezig: namens eiser zijn vader en zijn gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde namens het college zich afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Het college mocht de aanvraag van eiser om een pgb voor een aanpassing aan een eigen auto(bus) afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de aanleiding voor deze rechtszaak?
3.1.
Eiser is bekend met chronische medische problematiek en beperkingen. Hij is volledig rolstoelgebonden en kan zelfstandig geen transfers maken. Met het besluit van 4 november 2016 heeft eiser Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) (rolstoeltaxivervoer) toegekend gekregen. Eiser heeft nog steeds recht op AOV, maar maakt hier geen gebruik van omdat hij wordt vervoerd met de autobus van zijn vader.
3.2.
De vader van eiser heeft zich op 12 april 2022 namens eiser bij het college gemeld met de vraag of eiser een pgb zou kunnen krijgen voor de aanpassing van een nieuw aan te schaffen autobus. Het college heeft naar aanleiding hiervan een advies aan het IAB [1] gevraagd. Op 23 mei 2022 is eiser met zijn ouders op het spreekuur bij het IAB geweest. Hier is informatie overgelegd van de huis- revalidatie-, kinder- en GGD-arts. De bevindingen van het IAB zijn opgenomen in de rapportage van 30 mei 2022. In de rapportage staat dat eiser is aangewezen op rolstoelvervoer. Vanuit medisch oogpunt kan dat met het rolstoeltaxivervoer, zoals het AOV waar eiser een pas voor heeft, en met rolstoelvervoer per eigen middel als dat op geschikte wijze aangepast is. Volgens het IAB bestaat er voor eiser geen medisch onvermogen of contra-indicatie voor rolstoelvervoer met het AOV. In het kader van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (Verordening) geldt het AOV als voorliggende voorziening en kan vanuit het medisch onderzoek niet voor een toekenning van aanpassingskosten van een eigen bus geadviseerd worden. Of het college al dan niet de mogelijkheid en bereidheid heeft om een pgb te verstrekken in de aanpassingskosten van een eigen autobus, is een niet medische vraag en is volgens het IAB een beleidsafweging van de gemeente. Met het bestreden besluit heeft het college de aanvraag van eiser voor de aanpassing aan een eigen autobus afgewezen.
Waarom is eiser het niet eens met het besluit van het college?
4. Eiser is het niet eens met de beslissing van het college. De vader van eiser heeft op de zitting toegelicht dat het plafond van de huidige autobus te laag is om eiser in zijn rolstoel comfortabel te vervoeren. Daarnaast zijn er regelmatig ziekenhuisafspraken waar eiser heen gebracht moet worden. Op zondagen gaat eiser sporten en wordt hij met eigen vervoer gebracht door zijn ouders. Ook brengt eiser zo nu en dan bezoeken aan de familie buiten Amsterdam. Deze activiteiten zijn belangrijk voor eiser. Het AOV werkt in de praktijk niet voor eiser en zijn familie, want ze kunnen er niet van op aan. De gemachtigde van eiser bracht op de zitting nog naar voren dat in het bestreden besluit enkel staat dat het AOV de goedkoopst mogelijke oplossing is. Uit niets blijkt dat in het bestreden besluit rekening is gehouden met de behoeften van eiser.
Wat is het beoordelingskader?
5.1.
In de Wmo 2015 is vastgelegd in welke gevallen en op welke manier de gemeente ondersteuning moet bieden voor de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking. Een van de manieren waarop deze ondersteuning kan worden geboden is de ‘maatwerkvoorziening’. Dat is: “
een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.” [2] De gemeente draagt er zorg voor dat zo’n maatwerkvoorziening wordt verstrekt aan personen die daarvoor in aanmerking komen. Behalve dat de gemeente moet kijken naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de betreffende persoon, moet ook worden gekeken naar de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren. [3] De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van een onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin een persoon in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie.
5.2.
Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder a en e, van de Verordening [4] betrekt het college bij de beoordeling van de aanvraag of een aanspraak op een adequate andere voorziening op grond van een andere regeling voorliggend is op een aanspraak op een maatwerkvoorziening. In beginsel wordt de goedkoopst adequate voorziening toegekend. Uit artikel 4.1 van de gemeentelijke nadere regels Wmo 2021 volgt dat het begrip ‘goedkoopst adequaat’ een oplossing is die de beperking die iemand ondervindt wegneemt dan wel aanzienlijk vermindert. Daarbij hoeft een oplossing niet aan alle wensen van betrokkene tegemoet te komen, hoe invoelbaar deze wellicht mogen zijn. In het geval dat meerdere voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, wordt gekozen voor de goedkoopste voorziening.
Waarom stelt de rechtbank eiser niet in het gelijk?
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het medisch advies van het IAB zorgvuldig tot stand is gekomen, inzichtelijk is en begrijpelijk is gemotiveerd. [5]
6.2.
De rechtbank begrijpt dat eiser graag een aanpassing zou willen van een nieuwe autobus voor zijn vervoersbehoefte, gelet op zijn rolstoelafhankelijkheid. Dat is namelijk in de praktijk gemakkelijker dan het gebruik van het AOV, omdat het meer flexibiliteit geeft aan zijn vervoersbehoefte. De regels om voor de gevraagde maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zijn echter erg streng, omdat de kosten hoog zijn en het gaat om gemeenschapsgeld. Het college kiest op grond van de Verordening voor de goedkoopste adequate voorziening als deze voorziening voorliggend is op een maatwerkvoorziening. Anders dan de gemachtigde van eiser op zitting voor het eerst naar voren heeft gebracht, is dit niet strijdig met de Wmo 2015. Aan eiser is sinds 4 november 2016 AOV toegekend. In het geval van eiser is volgens het college het AOV de adequate voorziening die voorliggend is en is AOV in beginsel de adequate goedkoopste oplossing voor de vervoersbehoefte van eiser. De rechtbank kan dit volgen.
6.3.
Op de zitting heeft eisers vader toegelicht dat het AOV in de praktijk niet werkt voor eisers situatie, omdat het niet flexibel is. Desgevraagd heeft vader verteld dat de moeder van eiser in een ver verleden eenmaal gebruik heeft gemaakt van AOV toen eiser nog klein was. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat AOV niet aan alle wensen van eiser en zijn ouders voldoet, hoe invoelbaar dat ook is, heeft het college in redelijkheid kunnen kiezen voor het AOV als de goedkoopste adequate voorziening.
6.4.
De voor het eerst op zitting aangevoerde beroepsgrond dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat AOV de goedkoopste oplossing is, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag in de bezwaarfase een factuur overgelegd van € 17.450,- voor de aanpassing van een autobus en een berekening van een aantal kosten die verband houden met het gebruik van deze autobus. Dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat AOV niet de goedkoopste adequate voorziening is, is de rechtbank niet gebleken
6.5.
Concluderend heeft het college in redelijkheid besloten dat eiser geen recht heeft op een pgb voor een aanpassing van een eigen autobus.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Indicatie Adviesbureau Amsterdam.
2.Dat volgt uit artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015.
3.Dat volgt uit artikel 1.2.1, aanhef en onder a, en uit artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo 2015.
4.Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie april 2021.
5.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 6 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:446.