In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die zich op 8 april 2013 ziek meldde, heeft een arbeidsongeschiktheid van 38,92% vastgesteld gekregen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel vernietigd, omdat het Uwv in zijn bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit 1 onjuist was en dat de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hielden met de psychische en lichamelijke klachten van appellant. De deskundige, prof. dr. R.J. van den Bosch, heeft in zijn rapport van 3 januari 2018 extra beperkingen vastgesteld die niet door de verzekeringsartsen waren erkend. De Raad heeft geconcludeerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de belasting in de geselecteerde functies niet overschrijdt, maar dat de FML niet volledig tegemoetkomt aan de klachten van appellant. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond werd verklaard. Appellant heeft recht op vergoeding van het griffierecht.