ECLI:NL:RBAMS:2024:1808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
13/235141-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlander op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De officier van justitie had op 16 januari 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 31 augustus 2022 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1986, heeft de Nederlandse nationaliteit en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat. Tijdens de zitting op 6 maart 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en is de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de beschrijving van de strafbare feiten voldoende duidelijk was. De opgeëiste persoon werd verdacht van feiten die onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet vallen, waaronder informatiecriminaliteit en oplichting. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, die waarborgde dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zijn straf zou ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de detentieomstandigheden in België voldoende waren gewaarborgd en dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering van de opgeëiste persoon aan België is toegestaan, en de uitspraak is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/235141-23
Datum uitspraak: 20 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 16 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 augustus 2022 door
de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
verblijvende op het adres: [adres 2],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 maart 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) van 31 augustus 2022, referentie: OR Kris Lavens 2021/112, AN.20.LB.080171/2021.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering partieel moet worden geweigerd, omdat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een deel van de in het EAB vermelde feiten onvoldoende concreet is omschreven. Er wordt verwezen naar de aanwezigheid van een man, maar er staat niet dat dit de opgeëiste persoon betreft.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het EAB voldoende duidelijk is omschreven van welke strafbare feiten de opgeëiste persoon in België wordt verdacht. Gelet op de overweging dat “er ernstige aanwijzingen [zijn] dat al de hierboven aangehaalde feiten gepleegd werden onder de vorm van eenzelfde vereniging van misdadigers, waarin de verdachte [opgeëiste persoon] - gezien de ernstige aanwijzingen van zijn aanwezigheid bij meerdere feiten - mogelijks een aanzienlijke rol heeft gespeeld”, moet de omschrijving van de feiten redelijkerwijze zo worden begrepen dat de opgeëiste persoon de niet met naam genoemde man zou zijn aan wie de raadsman refereert. Daarmee is de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende omschreven.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 11 en 20, te weten:
informatiecriminaliteit;
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout, in Turnhout (België), heeft op 25 januari 2024 de volgende garantie gegeven:
“Met verwijzing naar uw verzoek van 25/01/2024, inzake het Europees aanhoudingsbevel dd. 31-08-2022, uitgaande van K. Lavens, onderzoeksrechter te Antwerpen, afdeling Antwerpen, lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ([geboortedag]-1986) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [4]
Daarom is op 26 januari 2024 namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden van de Federale overheidsdienst Justitie te Brussel ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

“[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van de gevangenis van Mechelen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.”

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

“België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen. Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.”

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

“Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.W.T. Klappe en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.