ECLI:NL:RBAMS:2024:1804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
AMS 24/1577
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor deelscooters in Amsterdam door gemeente

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van Felyx Sharing Holding B.V. behandeld. De gemeente Amsterdam heeft de aanvraag van Felyx voor een vergunning om 600 deelscooters aan te bieden in de stad afgewezen, terwijl vergunningen zijn verleend aan andere aanbieders. Felyx had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij haar diensten kon blijven aanbieden tot de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van spoedeisend belang, maar dat de materiële connexiteit ontbreekt, omdat het verzoek niet direct verband houdt met de afwijzing van de vergunningaanvraag. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van de gemeente en de andere vergunninghouders zwaarder wegen dan die van Felyx. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en Felyx moet per 1 april 2024 stoppen met het aanbieden van deelscooters in Amsterdam. De uitspraak benadrukt de complexiteit van het vergunningenstelsel en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1577

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2023 in de zaak tussen

Felyx Sharing Holding B.V., uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigden: mrs. A.J.G. Vegt, V. Bozkurt en V.V. Jacobs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. P. Oosterlaken en [naam 1] ).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
Check Technologies B.V.uit Amsterdam (gemachtigden: [naam 2] en [naam 3] ) en
GO Sharing B.V.uit Eindhoven (gemachtigden: mrs. B. Nijhof en S. Nijenhuis).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag van 10 november 2023 van een vergunning voor het aanbieden van 600 deelscooters in Amsterdam.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 februari 2024 afgewezen. Tevens heeft verweerder de aanvragen van de derde-partijen toegewezen en hen vergunningen verleend per 1 april 2024 voor het aanbieden van deelscooters. Verzoekster heeft tegen alle besluiten bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben (onder meer) deelgenomen: [naam 4] namens verzoekster en haar gemachtigden, de gemachtigden van verweerder en de gemachtigden van Check Technologies B.V. en GO Sharing B.V.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoekster en de derde-partijen zijn aanbieders van deelscooters in Nederland. Verzoekster heeft van 15 juni 2020 tot 15 juni 2023 samen met Check Technologies B.V deelscooters mogen aanbieden in Amsterdam op basis van een aan hen verleende vergunning. Het is namelijk verboden om zonder vergunning voertuigen ter gebruik aan derden aan te bieden tegen betaling of anderszins met commerciële doeleinden. [1]
2.2.
Vervolgens heeft verweerder een nieuwe uitgifteronde voor vergunningen georganiseerd in het kader van de uitvoering van de Nota Deelvervoer 2023 en de Nadere regels voor deelscooters Amsterdam 2023. Daarbij heeft verweerder vergunningen voor twee aanbieders voor ieder 600 deelscooters beschikbaar gesteld.
2.3.
Verzoekster en Check Technologies B.V. mochten ondertussen na 15 juni 2023 deelscooters blijven aanbieden op basis van een tijdelijke ontheffing “
tot de nieuwe vergunninguitgifte is afgerond”. [2]
2.4.
Verzoekster heeft op 10 november 2023 een aanvraag gedaan voor het mogen aanbieden van 600 deelscooters. Ook de derde-partijen hebben gelijkluidende aanvragen ingediend. Omdat er hierdoor meer aanvragers waren dan beschikbare vergunningen is een vergelijkende toets uitgevoerd door een beoordelingscommissie. Die toets heeft geleid tot een puntentoekenning aan iedere aanvraag. Verzoekster is daarbij op de derde plaats geëindigd, waarop bij besluiten van 1 februari 2024 de aanvraag van verzoekster is afgewezen en de vergunningen aan de derde-partijen zijn verstrekt.
2.5.
De derde-partijen mogen met de aan hen verleende vergunningen per 1 april 2024 deelscooters aanbieden in Amsterdam. Verweerder heeft verder bepaald dat verzoekster tot 1 april 2024 deelscooters mag aanbieden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
3.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
3.2.
De voorzieningenrechter ziet in het feit dat verzoekster van verweerder per 1 april 2024 moet stoppen met het aanbieden van deelscooters in Amsterdam voldoende spoedeisend belang bij het indienen van het verzoek.
Materiële connexiteit
4.1.
Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarfase nodig dat tegen een besluit bezwaar is gemaakt bij het bestuursorgaan (formele connexiteit), wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat besluit (materiële connexiteit). [3]
4.2.
Verweerder en GO Sharing B.V. hebben zich op het standpunt gesteld dat aan het verzoek om een voorlopige voorziening de materiële connexiteit ontbreekt omdat het bezwaar zich richt op een besluit waarbij een vergunning is afgewezen, terwijl de gevraagde voorziening inhoudt dat wordt verzocht de thans lopende ontheffing te verlengen.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster haar heeft verzocht om – primair – te bevestigen dat verzoekster haar diensten kan blijven aanbieden totdat de nieuwe vergunningen onherroepelijk zijn geworden dan wel – subsidiair – te bepalen dat verzoekster dit in elk geval mag blijven doen totdat verweerder op haar bezwaarschrift heeft beslist. Materieel komt dit er op neer dat verzoekster vraagt een voorziening te treffen die maakt dat zij haar diensten voorlopig mag blijven aanbieden. Anders dan verweerder en GO Sharing B.V. vat de voorzieningenrechter het verzoek daarom op als een verzoek om verweerder te verplichten verzoekster te behandelen alsof aan haar wel een vergunning is verleend. In zoverre is daarmee sprake van materiële connexiteit met het afwijzende besluit. Verzoekster is dan ook ontvankelijk.
Rechtmatigheid
5.1.
Verzoekster heeft betoogd dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit om haar vergunningaanvraag af te wijzen. Het vergunningstelsel uit artikel 2.50a APV en de Nadere Regels met onder meer een aanbiedersplafond van twee is in strijd met de Dienstenrichtlijn [4] . Verder is de vergelijkende toets overduidelijk onzorgvuldig en onjuist uitgevoerd, aldus verzoekster.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding een (voorlopig) rechtmatigheidsoordeel te geven. Zowel uit het procesdossier als de behandeling ter zitting blijkt dat het in deze zaak complexe materie betreft waarin vele aspecten een rol spelen en waarbij bovendien ook de aanvragen van de derde-partijen betrokken dienen te worden. Deze complexiteit maakt dat voor een oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten binnen het bestek van deze procedure geen plaats is. Daarbij komt dat deze voorlopige voorziening wordt verzocht hangende bezwaar. Verweerder dient eerst tot volledige heroverweging van de besluiten over te gaan. De voorzieningenrechter past hier terughoudendheid en zal daarom niet vooruitlopen op de beoordeling van de bezwaargronden. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een belangenafweging.
Belangenafweging
6.1.
De voorzieningenrechter zal op grond van een belangenafweging beoordelen of er reden bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
6.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat uit de tekst van de huidige ontheffing volgt dat deze geldt tot de tot de nieuwe vergunninguitgifte is afgerond en dat daarvan pas sprake is wanneer de af- en toewijzingen van de vergunningen onherroepelijk zijn geworden. Verzoekster mocht er volgens haar dus ondanks dat haar aanvraag is afgewezen, vanuit gaan dat zij nog steeds deelscooters mag blijven aanbieden na 1 april 2024. Mocht verzoekster onverhoopt toch per 1 april 2024 “offline” moeten gaan met haar deelscooters in Amsterdam zal dat onomkeerbare financiële gevolgen hebben en werknemers zullen hun baan verliezen. Hoewel verzoekster in meer steden actief is, genereren de activiteiten in Amsterdam een groot deel van verzoeksters omzet, die zeker met het aankomende piekseizoen niet gemist kan worden. De kosten zullen ondertussen wel blijven oplopen. Ook slechts een tijdelijke stop gedurende de bezwaarfase is voor verzoekster funest, omdat naast de inkomstenderving de vaste klanten zullen overstappen naar de andere aanbieders.
6.3.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat verzoekster uit de tekst van de ontheffing niet had mogen afleiden dat zij deelscooters zou kunnen blijven aanbieden zolang niet alle rechtsmiddelen zijn uitgeput met betrekking tot de vergunningverlening. Indien wordt gekeken naar de letterlijke tekst van de ontheffing volgt de voorzieningenrechter de uitleg van verweerder: de ontheffing geldt tot het moment waarop een vergunning is uitgegeven en dat is per 1 april 2024. Deze uitleg past ook bij de door verweerder geschetste gang van zaken, namelijk dat het de bedoeling was dat er na het eindigen van de vergunning per 15 juni 2023 toch nog deelscooters mochten worden aangeboden totdat de nieuwe vergunningen zouden ingaan. Het moet voor verzoekster, gelet op de eerder verleende tijdelijke vergunningen en de nieuwe uitgifteronde (waar zij zelf aan deel nam) duidelijk zijn geweest dat naar zijn aard steeds sprake is van het tijdelijk mogen aanbieden van deelscooters. Ook de vergunningen die op 1 februari 2024 aan de derde-partijen zijn verleend hebben weer een geldigheidsduur van twee jaar vanaf de ingangsdatum met een optie tot verlenging van maximaal twee keer één jaar. Van verzoekster en de overige aanbieders mag worden verwacht dat zij hun bedrijfsvoering op dat tijdelijke karakter weten in te richten. De voorzienbaarheid van deze tijdelijke situatie betrekt de voorzieningenrechter bij de belangenafweging.
6.4.
De voorzieningenrechter begrijpt dat het een zakelijke tegenvaller voor verzoekster is dat zij per 1 april 2024 het aanbieden van deelscooters in Amsterdam (in ieder geval voorlopig) moet staken. De vraag is echter of het gestelde financiële belang maakt dat de gevraagde voorlopige voorziening moet worden getroffen in afwachting van de beslissingen op bezwaar om zo onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Verweerder heeft te kennen gegeven dat binnen een periode van enkele maanden de behandeling van de bezwaren afgerond kan zijn. In dat licht heeft verzoekster onvoldoende onderbouwd dat haar financiële situatie zo nijpend is dat de deze beslissingen niet kunnen worden afgewacht. Bij dat oordeel komt bovendien veel gewicht toe aan hetgeen hierboven in punt 6.3. is overwogen.
6.5.
Daar staat tegenover het belang van verweerder om zijn beleid met betrekking tot deelvervoer in de openbare ruimte toe te passen en uit te voeren. Ook voor de derde-partijen is het van belang dat zij in het kader van rechtszekerheid ervan uit mogen gaan dat zij hun vergunningen per 1 april 2024 kunnen gebruiken onder de voorwaarden waaronder ze zijn verleend: namelijk met twee aanbieders en voor 600 deelscooters per vergunning.
6.6.
Gelet op het voorgaande weegt de voorzieningenrechter de belangen van verweerder en de derde-partijen zwaarder dan de belangen van verzoekster. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Dolfing, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.50A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV).
2.Gemeenteblad nr. 351328 10 augustus 2023.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:1259.
4.Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.