ECLI:NL:RBAMS:2024:1757

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
734220 / HA ZA 23-503
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over hinder door bijgebouw en lichtinval

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2024, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen, [eisers] en [gedaagde 2], over de plaatsing van een bijgebouw in de tuin van [eisers]. [eisers] wonen sinds medio 2018 aan [adres 1], terwijl [gedaagde 2] in juni 2020 hun woning aan [adres 2] hebben gekocht. De zaak draait om de vraag of [eisers] een bouwwerk mogen plaatsen dat de lichtinval in de keuken van [gedaagde 2] zou kunnen blokkeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hinder die [gedaagde 2] zouden ondervinden van het bijgebouw niet onrechtmatig is. De rechtbank overweegt dat de aard, ernst en duur van de hinder, evenals de belangen van beide partijen, in de beoordeling moeten worden meegenomen. De rechtbank concludeert dat [eisers] het recht hebben om hun tuin te gebruiken zoals zij dat willen, mits zij geen onrechtmatige hinder veroorzaken voor [gedaagde 2]. De rechtbank wijst de vordering van [eisers] toe, waardoor zij het recht hebben om een bouwwerk te plaatsen, maar verbiedt hen om dit direct tegen de muur van [gedaagde 2] te doen, zodat onderhoud aan de muur mogelijk blijft. Tevens worden [gedaagde 2] veroordeeld in de proceskosten van [eisers].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/734220 / HA ZA 23-503
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beiden wonende in [woonplaats] ,
eisers,
verweerders in de tegenvordering (reconventie),
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Velsen-Noord,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende in [woonplaats] ,
gedaagden,
eisers in de tegenvordering,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
De rechtbank noemt eisers hierna samen [eisers] en gedaagden samen [gedaagde 2]

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de rechtbank zitten:
- de dagvaarding van 17 mei 2023, met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 20,
- de akte uitlating producties, tevens conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 20 september 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 december 2023 en de daarin genoemde stukken,
- het verzoek aanvulling proces-verbaal van [gedaagde 2] van 15 januari 2024,
- het verzoek van [gedaagde 2] van 12 februari 2024 om een nadere akte te mogen nemen,
- de beslissing van de rechtbank waarbij het verzoek om een nadere akte is afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat zij vandaag het vonnis geeft.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eisers] wonen sinds medio 2018 aan [adres 1] . In juni 2020 hebben [gedaagde 2] de woning aan [adres 2] gekocht.
2.2.
De linker zijmuur van de woning van [gedaagde 2] is noordelijk georiënteerd en grenst aan de tuin van [eisers] Een door [eisers] overgelegde visuele illustratie van hun woning (6) met tuin en de woning van [gedaagde 2] (4) ziet er als volgt uit:
2.4.
Met het oog op toetreding van daglicht in de keuken wilden [gedaagde 2] een (ondoorzichtig) raam aanbrengen in de muur die grenst aan de tuin van [eisers] Laatstgenoemden hebben geen medewerking willen verlenen aan het plaatsen van een raam in de muur. [gedaagde 2] zijn vervolgens een kort geding gestart.
2.5.
Bij mondeling vonnis van 3 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, kort weergegeven, [eisers] hoofdelijk veroordeeld om [gedaagde 2] tussen 3 mei 2021 en 10 mei 2021 toegang te verlenen tot het perceel van [eisers] zodat [gedaagde 2] een raam in hun muur kunnen plaatsen. Verder heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende beslist:
2. Verbiedt [ [eisers] ] iets voor en/of tegen de muur van [ [gedaagde 2] ] aan te brengen waardoor het kozijn (met raam) niet meer kan worden geplaatst en iets voor of in de nabijheid van het te plaatsen of geplaatste kozijn te plaatsen en te laten staan waardoor de lichtinval wordt belemmerd.
2.6.
[eisers] hebben [gedaagde 2] toegang verleend, zodat [gedaagde 2] op 6 mei 2021 het raam in hun muur hebben kunnen laten plaatsen. Het raam bevindt zich op een hoogte van ongeveer 2,2 meter, is 2,2 meter lang en 0,4 meter hoog. Het raam is omcirkeld op de in 2.2 weergegeven afbeelding.
2.7.
[eisers] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 3 mei 2021. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis op 12 juli 2022 bekrachtigd.
2.8.
[gedaagde 2] beschikten over een omgevingsvergunning voor de verbouwing van hun woning. Het door [eisers] tegen die vergunning gemaakte bezwaar en beroep is ongegrond verklaard.

3.Het geschil

de vordering van [eisers]
3.1.
Na eiswijziging tijdens de mondelinge behandeling vorderen [eisers] dat de rechtbank:
- bepaalt dat het [eisers] wordt toegestaan een bouwwerk of andere zaken voor het raam van [gedaagde 2] te plaatsen,
- [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure veroordeelt.
[eisers] vorderen dat de rechtbank daarbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
Als grondslag voor de vordering stellen [eisers] dat hun tuin hun eigendom is. Het staat hen daarom vrij de tuin te bebouwen met een vergunningsvrij bouwwerk. Er zijn geen uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het eigendomsrecht van [eisers] zou moeten worden ingeperkt. Verder is het zo dat in de zijgevel van [gedaagde 2] nooit een raam aanwezig is geweest. [gedaagde 2] beschikten niet over een erfdienstbaarheid van licht. [gedaagde 2] wisten dus dat de lichtinval in het nieuw te plaatsen raam zou kunnen worden beperkt door [eisers] als deze hun eigendomsrecht zouden uitoefenen. [gedaagde 2] hebben zelf de nieuwe situatie met het raam gecreëerd. Zij kunnen er dus niet over klagen als [eisers] gebruik maken van hun bestaande rechten om een bijgebouw te plaatsen. [eisers] hebben bovendien een redelijk belang bij gebruikmaking van hun rechten. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde 2] De rechtbank dient daarom [eisers] toe te staan een bouwwerk te plaatsen voor het raam van [gedaagde 2]
3.3.
[gedaagde 2] voeren verweer. Hun conclusie is dat de vordering van [eisers] niet-ontvankelijk is of moet worden afgewezen. [eisers] moeten daarom de proceskosten van [gedaagde 2] betalen.
de tegenvordering van [gedaagde 2]
3.4.
[gedaagde 2] vorderen dat de rechtbank:
I.
[eisers] hoofdelijk veroordeelt tot het meewerken aan het vestigen van een recht van erfdienstbaarheid zonder betaling van enige retributie, zoals verwoord onder randnummer 4.5 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
vervangende toestemming verleent tot vestiging van een recht van erfdienstbaarheid, zoals verwoord onder randnummers 4.5 tot en met 4.11 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, ten behoeve van [gedaagde 2] , te gebruiken voor het geval dat [eisers] niet volledige medewerking verlenen aan vestiging van de erfdienstbaarheid binnen veertien dagen na betekening van het vonnis,
het ladderrecht verleent aan [gedaagde 2] en haar opdrachtnemers, op grond waarvan zij periodieke controles kan verrichten alsmede de werkzaamheden zoals omschreven in artikel 5:56 Burgerlijk Wetboek (BW), zonder betaling van enige schadeloosstelling,
bepaalt dat als [eisers] zich niet houden aan het gevorderde onder a) en c) zij een dwangsom van € 250,- moeten betalen voor iedere dag of dagdeel met een maximum van € 25.000,-,
II. [eisers] hoofdelijk verbiedt permanente bouwwerken neer te zetten tegen de linker zijmuur van de woning van [gedaagde 2] waardoor onderhoudswerkzaamheden niet uitgevoerd zouden kunnen worden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of dagdeel dat [eisers] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000,-,
III. [eisers] hoofdelijk verbiedt iets voor en/of tegen de linker zijmuur van de woning van [gedaagde 2] aan te brengen waardoor de lichtinval zal worden belemmerd, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of dagdeel dat [eisers] daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 250.000,-,
IV. [eisers] hoofdelijk veroordeelt in de kosten en de nakosten.
[gedaagde 2] vorderen dat de rechtbank daarbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.5.
Als grondslag voor de vorderingen I en II voeren [gedaagde 2] aan dat zij de linker zijmuur van hun woning moeten kunnen onderhouden. Daarvoor is het nodig dat zij via de tuin van [eisers] de muur kunnen bereiken. Uit de houding van [eisers] blijkt dat zij niet vrijwillig hieraan zullen meewerken. Zo hebben zij klimopplanten geplant onder het raam, tegen de muur aan, zodat als de planten groeien zij het raam zullen blokkeren.
3.6.
Als grondslag voor de vordering III stellen [gedaagde 2] dat zij belang hebben dat hun eigendomsrecht niet wordt ingeperkt door [eisers] Als [eisers] een bouwwerk plaatsen voor het raam wordt daardoor de natuurlijke lichtinval in de keuken van [gedaagde 2] weggenomen. Er is geen mogelijkheid om een raam in de andere buitenmuur van de keuken te maken, omdat die muur de scheiding vormt tussen twee ‘twee-onder-één-kap’ woningen. [eisers] daarentegen hebben geen gerechtvaardigd belang bij toestemming om een bijgebouw te plaatsen. Zij hebben daarvoor nog geen concrete plannen. Bovendien kunnen zij een bijgebouw ook elders in de tuin plaatsen, zonder dat daarvoor een vergunning nodig is. Ook zouden ze het raam kunnen vrijhouden door een deel van het gebouw lager te maken zodat het dak onder het raam komt. [gedaagde 2] worden dus onnodig belemmerd in hun woongenot als het raam wordt geblokkeerd.
3.7.
[eisers] voeren verweer. Hun conclusie is dat de vorderingen van [gedaagde 2] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

De vordering van [eisers] en tegenvordering III van [gedaagde 2]
4.1.
De rechtbank behandelt de vordering van [eisers] en de tegenvordering III van [gedaagde 2] samen omdat die vorderingen over hetzelfde onderwerp gaan.
4.2.
Partijen verschillen van mening of [eisers] in hun tuin een bijgebouw mogen plaatsen voor het raam in de zijmuur van de woning van [gedaagde 2] [eisers] en [gedaagde 2] zijn het erover eens dat een bijgebouw op die plek de inval van natuurlijk licht door het raam blokkeert. Het gaat in deze zaak om de vraag of de hinder die [gedaagde 2] zullen ervaren als er een bouwwerk voor het raam wordt geplaatst onrechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat van onrechtmatige hinder in dit geval geen sprake is. Dit zijn daarvoor de redenen.
Uitgangspunten
4.3.
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het volgende.
4.4.
[eisers] hebben als eigenaar het recht over hun tuin te beschikken. Dat betekent dat zij in beginsel zelf mogen kiezen waar zij een (vergunningsvrij) bijgebouw in hun tuin plaatsen. Die vrijheid vindt zijn begrenzing in het recht van [gedaagde 2] om gevrijwaard te blijven van onrechtmatige hinder. Een eigenaar van een erf mag niet in een mate die onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen. [1] Het onthouden van natuurlijk licht is een vorm van hinder.
4.5.
[gedaagde 2] hadden het recht om het ondoorzichtige raam in de zijgevel van hun woning te plaatsen. Het burenrecht staat namelijk vaststaande en ondoorzichtige vensters toe. [2] Partijen zijn het erover eens dat het gaat om zo’n soort raam. De aanwezigheid van het raam is dus toegestaan.
4.6.
Als het door [eisers] gewenste bijgebouw met een hoogte van 2,8 meter tegen of vlakbij de zijgevel van de woning van [gedaagde 2] komt te staan, leidt dat ertoe dat de lichtinval door het raam van [gedaagde 2] in de zijgevel geheel verdwijnt of in belangrijke mate vermindert. Dit betekent dat het raam dan (grotendeels) zijn functie verliest. Als [eisers] op deze manier de lichtinval belemmeren, veroorzaken zij dus hinder bij [gedaagde 2]
4.7.
Het antwoord op de vraag of de hinder die [gedaagde 2] ervaren door het blokkeren van de lichtinval onrechtmatig is, hangt af van verschillende aspecten, namelijk:
de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade. Ook andere relevante omstandigheden van het geval moeten bij de beoordeling worden betrokken. Daarbij moet de rechtbank onder andere rekening houden met hoe zwaar het belang weegt van [eisers] om op die plek een bijgebouw te hebben en of er redelijke alternatieven zijn waardoor [gedaagde 2] geen hinder hebben van het bijgebouw. [3]
Aard, ernst en duur
4.8.
De aard van de hinder is, zoals gezegd, het blokkeren van inval van natuurlijk licht. Terecht voeren [gedaagde 2] aan dat zij belang hebben bij natuurlijk licht boven kunstlicht.
4.9.
Wat betreft de duur van de hinder geldt dat het gaat om een bijgebouw dat [eisers] willen plaatsen met de bedoeling dat het permanent blijft staan. Het gaat dus om voortdurende hinder.
4.10.
Wat betreft de ernst van de hinder voeren [gedaagde 2] aan dat zij vaak gebruik maken van de keuken. Zij koken er dagelijks en gebruiken de keuken overdag als woonruimte. Hun dochter gebruikt de keuken bijvoorbeeld als studieplek. Het keukenraam in de zijmuur is het enige raam van de keuken. Door het licht dat via het keukenraam binnenkomt is het overdag niet nodig om verlichting aan te doen. De keuken is 4 meter lang en ongeveer 2,60 meter breed. Het keukenraam bevindt zich aan de ene korte kant en aan de andere korte kant bevindt zich de woonkamer. Het natuurlijke licht dat via de woonkamer de keuken in komt is niet genoeg om de hele keuken te verlichten. Het is niet mogelijk om een raam te maken in de buitenmuur aan de lange kant omdat deze muur de scheiding vormt tussen twee ‘twee-onder-één-kap’ woningen, aldus [gedaagde 2]
[eisers] brengen daartegenin dat het keukenraam een gering oppervlak heeft en ondoorzichtig is. Ook bevindt het raam zich aan de noordzijde van de woning. De lichtinval via het raam is dus beperkt. Via de woonkamer die in rechtstreekse verbinding staat met de open keuken komt het meeste natuurlijke licht, aldus [eisers]
4.11.
De rechtbank is er op basis van de door [gedaagde 2] op de zitting gegeven toelichting en door hen getoonde foto’s van de keuken niet van overtuigd dat de lichtinval via het raam een belangrijke bijdrage levert aan de totale inval van natuurlijk licht in de keuken. Uit de plattegrond en de getoonde foto’s blijkt dat de keuken in een open verbinding staat met de woonkamer en dat de meeste lichtinval in de keuken via de ramen en de schuifpui van de woonkamer plaatsvindt. Het belangrijkste deel van de keuken (de kookplaat, de gootsteen en een groot deel van het aanrecht) bevinden zich ook aan de kant van de woonkamer. Het raam in de zijmuur bevindt zich achterin de keuken. Daar staat een kastenwand. In zoverre speelt het raam slechts een beperkte rol als het gaat om de lichtinval in de keuken. Bovendien vindt slechts beperkte lichtinval plaats via het ondoorzichtige en op het noorden gerichte raam. De ernst van de hinder, indien geen of minder daglicht via het raam zou toetreden, is daarmee beperkt.
Alternatieven
4.12.
Volgens [eisers] is er geen alternatief qua locatie of hoogte van het bijgebouw waarbij het raam niet wordt geblokkeerd. De hoogte van het bijgebouw moet minimaal 2,8 meter zijn. Een inpandige ruimte van twee meter hoog is in elk geval te laag, omdat [eiser 1] ruim 2 meter lang is. Ook is er nog een dakconstructie nodig van 20-30 cm, zodat er maar 1,7 meter inpandige hoogte over blijft als het bijgebouw lager moet zijn dan het raam. Dan is het dus niet meer geschikt voor gebruik door [eiser 1] . Verder is de beoogde plaats, in de hoek van de tuin tegen de gevel van [gedaagde 2] en voor het keukenraam, de enige geschikte plaats in de tuin van [eisers] voor een bijgebouw. Een groot deel van de tuin mag niet worden bebouwd volgens het bestemmingsplan: een vergunningvrij bouwwerk moet in het achtererfgebied worden geplaatst. Dat is 1 meter achter de voorkant van het hoofdgebouw. [4] Als het bijgebouw meer naar voren staat, dus voorbij het raam, ontstaat een loze hoek, waar [eisers] niets aan heeft. Dat komt onder andere omdat er geen zon valt in die hoek. Gezien de ligging van hun woning en de toegang vanuit hun woning via de schuifpui tot het terras is dit de enige reële optie, aldus [eisers] Ter onderbouwing verwijst hij naar de e-mail van de tuinarchitect van 3 oktober 2022 en de bijgevoegde tekeningen, overgelegd als productie 5 bij dagvaarding.
Volgens [gedaagde 2] is het achtererf gebied groter dan [eisers] laat zien en is het een realistische optie om het bijgebouw (vergunningvrij) zo te plaatsen dat het keukenraam wordt vrijgehouden.
4.13.
In het kader van een belangenafweging hebben [eisers] verder gesteld dat realisatie van het bijgebouw het wooncomfort aanzienlijk vergroot. Zij zijn van plan het bijgebouw onder andere te gebruiken als thuiswerkplek. Ook levert het bijgebouw een financieel voordeel op doordat de woning in waarde zal vermeerderen. Dit laatste wordt betwist door [gedaagde 2] omdat het geen aanbouw betreft.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] een gerechtvaardigd belang bij de plaatsing van een bijgebouw in hun tuin. Ook hebben zij voldoende onderbouwd dat de meest logische plaats daarvoor langs de zijmuur van [gedaagde 2] is. In het midden kan blijven waar precies de grens van het achtererfgebied loopt in de tuin van [eisers] . Als die grens zich bevindt waar die zich volgens [eisers] bevindt, geldt dat de ruimte voor de plaatsing van het bijgebouw beperkt is en dat de enige voor de hand liggende plaats dan de door [eisers] beoogde hoek van hun tuin is. Als de grens van het achtererfgebied zich verder richting de straatkant zou bevinden (wat [gedaagde 2] betogen), verandert dat echter niets aan de meest voor de hand liggende locatie van het bijgebouw. [eisers] voeren in dat verband terecht aan dat het verder naar rechts positioneren van het bijgebouw ertoe zou leiden dat zij de hoek aan de linkerkant vanwege het ontbreken van zonlicht verder niet nuttig kunnen gebruiken.
Verder hebben [eisers] er ook een gerechtvaardigd belang bij dat het bijgebouw, inclusief dakconstructie, een hoogte van minimaal 2,5 meter heeft. [eiser 1] is zelf meer dan twee meter lang. Een bijgebouw dat lager is dan 2,5 meter (en onder het raam zou uitkomen) zou hem te veel beperken in de gebruiksmogelijkheden van het bijgebouw. Dit betekent dat een reëel alternatief voor de locatie of de hoogte van het bijgebouw, waarbij geen hinder optreedt, ontbreekt.
4.15.
De rechtbank komt tot de tussenconclusie dat de belangen van [gedaagde 2] in elk geval niet zwaarder wegen dan de belangen van [eisers]
Huidige situatie van beperkte lichtinval in keuken door [gedaagde 2] zelf in het leven geroepen
4.16.
Van belang is ten slotte de omstandigheid dat [gedaagde 2] de huidige situatie, dat zij achterin hun keuken maar beperkte lichtinval hebben, zelf in het leven hebben geroepen. De rechtbank kent veel gewicht toe aan deze omstandigheid. Toen [gedaagde 2] hun woning kochten, had de keuken namelijk natuurlijk lichtinval door een dakkoepel in het dak van de keuken. [gedaagde 2] hebben er zelf voor gekozen deze situatie te veranderen door de dakkoepel te verwijderen, een opbouw te plaatsten op het dak van de keuken en een raam te plaatsten in de muur grenzend aan de tuin van [eisers] Toen [eisers] bekend werden met deze verbouwingsplannen van [gedaagde 2] hebben zij daartegen geprotesteerd. Zij hebben daarbij te kennen gegeven dat het door [gedaagde 2] geplande raam mogelijk zou conflicteren met de beoogde inrichting van de tuin van [eisers] Dat [eisers] dit toen al voorzagen, blijkt uit hun bezwaarschrift van 22 december 2020 tegen de vergunning die [gedaagde 2] hadden gekregen voor hun verbouwing. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 3 mei 2021 hebben [eisers] herhaald dat zij van plan zijn een bijgebouw te plaatsen in de tuin. [gedaagde 2] hebben er niettemin voor gekozen de dakkoepel boven de keuken te verwijderen. Zij hebben het raam geplaatst op 6 mei 2021. [gedaagde 2] hebben de plaatsing van het raam dus doorgezet terwijl zij wisten van de bezwaren van [eisers] en dat een reëel risico bestond dat een bouwwerk in de tuin van [eisers] de lichtinval via het keukenraam zou kunnen blokkeren of aanzienlijk verminderen. Met het weghalen van de dakkoepel hebben zij dus bewust gekozen voor een andere daglichtsituatie in de keuken en daarbij ook het risico aanvaard dat het op 6 mei 2021 geplaatste raam in de toekomst niet altijd voor daglichttoetreding zou kunnen zorgen.
Conclusie: hinder is niet onrechtmatig
4.17.
Het voorgaande betekent dat het plaatsen van het bijgebouw zoals [eisers] dat van plan zijn niet leidt tot het toebrengen van onrechtmatige hinder. De rechtbank wijst daarom de vordering van [eisers] toe en wijst tegenvordering III van [gedaagde 2] af.
Tegenvordering I
4.18.
[gedaagde 2] maken zich zorgen dat [eisers] hen geen gelegenheid zal geven om onderhoud te plegen aan de buitenkant van hun muur. Volgens [gedaagde 2] gaat het om beperkte onderhoudswerkzaamheden zoals het schoonmaken van de muur en het keukenraam, controle op en eventueel bestrijding van ongedierte en het nalopen van de muur op beschadigingen en lekkages en deze te repareren. De rechtbank ziet echter geen noodzaak om de medewerking van [eisers] af te dwingen op de manieren die [gedaagde 2] voorstaat. Het vestigen van een erfdienstbaarheid of de verlening van een ongeclausuleerd ladderrecht op het eigendom van [eisers] zijn verstrekkende inbreuken op hun eigendomsrecht waarvoor in dit geval geen gerechtvaardigd, concreet en actueel belang bestaat.
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat [eisers] gelegenheid moeten geven aan [gedaagde 2] om hun buitenmuur te onderhouden. [eisers] hebben toegezegd het onderhoud ook telkens toe te zullen staan als [gedaagde 2] daarom vragen. De rechtbank heeft geen reden om aan die bereidheid van [eisers] te twijfelen. [eisers] hebben in het verleden [gedaagde 2] immers toegelaten tot hun tuin zodat [gedaagde 2] toegang had tot de buitenkant van de zijmuur. Ook is de klimop onder het keukenraam inmiddels verwijderd. De eerdere weigering van [eisers] tot medewerking had geen betrekking op het verrichten van onderhoud, maar op het plaatsen van het raam. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding vestiging van een erfdienstbaarheid af te dwingen, dan wel het ladderrecht te verlenen. Het ladderrecht voorziet bovendien niet in een basis om een algemeen en steeds terugkerend gebruik toe te staan. Het moet daarbij gaan om een eenmalige tijdelijke situatie. [gedaagde 2] voeren geen tijdelijke, noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden aan die op dit moment toegang tot het perceel van [eisers] vereisen. De rechtbank wijst daarom tegenvordering I af.
Tegenvordering II
4.20.
Doordat de rechtbank de vordering van [eisers] toewijst, is het hen toegestaan een bijgebouw te plaatsen voor het keukenraam van [gedaagde 2] [eisers] mogen het geplande bijgebouw (of iets anders) echter niet direct tegen de muur en het raam plaatsen. Er moet sprake zijn van zodanige afstand dat [gedaagde 2] onderhoud kunnen plegen aan de muur en het raam. Partijen zijn het hierover eens. [gedaagde 2] heeft belang bij dit verbod om te voorkomen dat hierover in de toekomst discussie ontstaat. De rechtbank wijst daarom het verbod van tegenvordering II toe. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat [eisers] dit verbod niet zullen naleven. De rechtbank legt daarom geen dwangsom op.
Proceskosten van de vordering en de tegenvorderingen
4.21.
[gedaagde 2] krijgen grotendeels ongelijk. Zij moeten daarom de procskosten van [eisers] betalen, zowel in conventie als in reconventie. De rechtbank stelt de proceskosten die [eisers] tot aan het vonnis hebben gemaakt vast op:
- dagvaarding € 134,02
- griffierecht € 314,-
- salaris advocaat € 1.842,- (3 punten × tarief II € 614,-)
- nakosten € 278,-plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.568,02
4.22.
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten ook toe.

5.De beslissing

De rechtbank
in de vordering van [eisers]
5.1.
bepaalt dat het [eisers] is toegestaan een bouwwerk of andere zaken voor het raam van [gedaagde 2] te plaatsen,
in de tegenvordering van [gedaagde 2]
5.2.
verbiedt [eisers] permanente bouwwerken neer te zetten tegen de linker zijmuur van de woning van [gedaagde 2] waardoor onderhoudswerkzaamheden niet uitgevoerd zouden kunnen worden,
in de vordering en de tegenvordering
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van € 2.568,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde 2] niet op tijd aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde 2] € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Voetnoten

1.zie artikel 5:37 BW en artikel 6:162 BW
2.zie artikel 5:51 BW
3.HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823
4.zie de illustratie in 2.2