ECLI:NL:RBAMS:2024:174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
22_4754
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ontvankelijkheid beroep tegen vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 2 januari 2024, wordt het beroep van Fastned B.V. tegen de vergunning verleend aan BP Europe SE voor een energielaadpunt op een verzorgingsplaats beoordeeld. Fastned, vertegenwoordigd door mr. L.P.W. Mensink, heeft geen zienswijze ingediend op de ontwerpvergunning, wat volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank concludeert dat Fastned redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, waardoor het beroep niet inhoudelijk kan worden behandeld. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de toepassing van artikel 6:13 in omgevingsrechtelijke zaken heeft verduidelijkt. De rechtbank oordeelt dat Fastned niet heeft aangetoond dat het bestreden besluit aanzienlijke gevolgen voor het milieu heeft, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Fastned krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4754

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 januari 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Fastned B.V. ( Fastned ), uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, (de minister) , verweerder

(gemachtigde: mr. K.E. Haan en mr. M.D. van Gils).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
BP Europe SE- BP Nederland,
( BP )uit Rotterdam.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Fastned tegen de aan BP verleende vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) op verzorgingsplaats [naam] .
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van Fastned en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

1. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan toekomen, zal zij eerst de vraag moeten beantwoorden of Fastned ontvankelijk is in haar beroep.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Fastned niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Op 25 februari 2022 heeft BP verzocht om een wijziging van haar bestaande Wbr-vergunning voor een basisvoorziening tankstation ten behoeve van de realisatie en exploitatie van een aanvullende voorziening in de vorm van een energielaadpunt op verzorgingsplaats [naam] . Op deze verzorgingsplaats is ook een laadvoorziening van Fastned gerealiseerd en in gebruik genomen.
4. De minister heeft de beslissing op dit verzoek voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de zogenoemde uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
5. De ontwerpvergunning is op 17 juni 2022 in de Staatscourant ter inzage gelegd. Vanaf 20 juni 2022 tot en met 1 augustus 2022 bestond de mogelijkheid daartegen zienswijzen in te dienen. De minister heeft geen zienswijzen ontvangen op de ontwerpvergunning. De minister heeft met een besluit van 26 augustus 2022 (het bestreden besluit) de vergunning verleend.
6. Artikel 6:13 van de Awb bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingediend door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
7. Vaststaat dat Fastned geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat Fastned redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in een uitspraak van 14 april 2021 uit het zogeheten ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie afgeleid dat artikel 6:13 van de Awb voor belanghebbenden bij “Aarhus-besluiten” niet in overeenstemming is met het Aarhus-verdrag. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, artikel 6:13 van de Awb niet aan belanghebbenden mag worden tegengeworpen. [1] Het gaat om besluiten op grond van wetten en regelingen op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening. In deze uitspraak is de Wbr niet opgenomen in de opsomming van wetten die de Afdeling in ieder geval als omgevingsrechtelijke zaak beschouwt.
9. De Afdeling heeft vervolgens in een uitspraak van 13 juli 2022 [2] geoordeeld dat een besluit op grond van een andere dan door de Afdeling genoemde wetten onder omstandigheden ook een omgevingsrechtelijke zaak kan zijn. De opsomming is dus niet limitatief. Uit die uitspraak volgt dat de eisende partij dan wel aannemelijk moet maken dat het bestreden besluit aanzienlijke gevolgen voor het milieu heeft. Fastned heeft evenwel niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat het bestreden besluit aanzienlijke gevolgen voor het milieu heeft. Er bestaat dan ook geen aanleiding om deze zaak te beschouwen als een omgevingsrechtelijke zaak als bedoeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021.
10. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 6:13 van de Awb aan Fastned kan worden tegengeworpen, omdat Fastned redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijze naar voren te hebben gebracht. Fastned kan dan ook geen beroep bij de bestuursrechter instellen tegen het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Fastned krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter, en mr. C.F. de Lemos Benvindo en mr. A.M. van der Linden-Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.