ECLI:NL:RBAMS:2024:1736

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
22/2942
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunningverlening voor elektrische laadplaatsen bij een benzinestation

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2024, wordt het beroep van Fastned B.V. tegen de vergunningverlening aan BP Europe SE voor het aanleggen van tien elektrische laadplaatsen bij een benzinestation op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] in de gemeente Beesd beoordeeld. Fastned, vergunninghouder voor een basisvoorziening laadstation, stelt dat de vergunning aan BP in strijd is met het derde criterium van de Kennisgeving 2022, omdat de laadlocatie van BP de hoofdactiviteit van het benzinestation zou ondermijnen. De rechtbank behandelt het beroep, dat op 11 december 2023 is behandeld, en concludeert dat de minister in redelijkheid de vergunning heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat de situatie op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] niet vergelijkbaar is met een eerdere afwijzing van een aanvraag voor een laadstation op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2]. De rechtbank stelt vast dat de laadlocatie aan de zijkant van het voorterrein wordt gerealiseerd en dat er geen nieuwe in- en uitrit of overkapping wordt geplaatst, waardoor de kenbare hoofdactiviteit van het benzinestation niet in gevaar komt. De beroepsgrond van Fastned wordt verworpen en het beroep wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2942

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Fastned B.V., uit Amsterdam , eiseres

(gemachtigden: mr. L.P.W. Mensink en mr. I.A. Siskina),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.D. van Gils en mr. K.E. Haan).
Tevens neemt aan de zaak deel:
BP Europe SE – BP Nederland, uit Capelle aan de IJssel
(gemachtigde: G.J. van der Zeeuw-Mulder).
Partijen worden hierna Fastned , de minister en BP genoemd.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Fastned tegen de aan BP verleende vergunning [1] voor tien elektrische laadplaatsen bij het benzinestation langs rijksweg [nummer] op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] in de gemeente Beesd.
Fastned heeft op 9 oktober 2023 een nader stuk ingediend dat het eerder ingediende beroepschrift vervangt. De minister heeft daar op 9 november 2023 op gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 december 2023 op zitting behandeld, gelijktijdig met de beroepen van Fastned met de zaaknummers 21/5747, 22/18, 22/19, 22/20, 22/2936 en 22/4407 en het beroep van Total Energies Marketing Nederland N.V. met zaaknummer 23/6361. In die beroepen wordt separaat uitspraak gedaan. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigden van Fastned , vergezeld door [naam] , en de gemachtigden van de minister, bijgestaan door mr. G.L.R. Verhaegh en mr. I Kabbouti. Namens BP was niemand aanwezig.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. BP beschikt over een Wbr-vergunning voor het behouden en onderhouden van het benzinestation [verzorgingsplaats 1] als basisvoorziening. Op het benzinestation staan twaalf tankzuilen voor fossiele brandstoffen met in totaal zeventien opstelplaatsen. Fastned is vergunninghouder voor een basisvoorziening laadstation met acht energielaadpunten.
2. Op 5 januari 2021 heeft BP een Wbr-vergunning aangevraagd voor onder meer het aanleggen van tien energielaadpunten op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] als aanvullende voorziening.
3. Op 4 mei 2021 heeft de minister de gevraagde vergunning aan BP verleend als aanvullende voorziening voor acht energielaadpunten. Fastned heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4. Op 2 mei 2022 heeft de minister het bezwaar van Fastned ongegrond verklaard en het besluit van 4 mei 2021 in stand gelaten. Tegen dit besluit heeft Fastned beroep ingesteld.

Juridisch kader

5. Artikel 3, eerste lid, van de Wbr bepaalt, voor zover hier relevant, dat een vergunning slechts kan worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken. Een aanvraag tot wijziging van een Wbr-vergunning moet, kort gezegd, worden beoordeeld op veiligheid en doelmatigheid.
6. Het toetsingskader voor aanvragen om een vergunning voor het aanbieden van voorzieningen op een verzorgingsplaats langs rijkswegen, als bedoeld in artikel 3, van de Wbr, is het beleid, zoals neergelegd in de Kennisgeving Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen (hierna: de Kennisgeving). De Kennisgeving is in 2004 vastgesteld en in 2011, 2013, 2017, 2021 en 2022 gewijzigd.
7. De laatste wijziging van de Kennisgeving is op 17 mei 2022 in de Staatscourant gepubliceerd en op 18 mei 2022 in werking getreden. De rechtbank zal de gewijzigde Kennisgeving hierna aanduiden als de Kennisgeving 2022.
8. De Kennisgeving maakt onderscheid tussen basisvoorzieningen en aanvullende voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen. Basisvoorzieningen zijn benzinestations, wegrestaurants, servicestations en energielaadpunten. In de Kennisgeving 2022 staan zeven cumulatieve criteria waaraan wordt getoetst om te beoordelen of een voorziening aanvullend is. Niet in geschil is dat de minister al toetste aan die criteria voordat deze met de Kennisgeving 2022 werden gecodificeerd. Voor de beoordeling van dit beroep is het derde criterium relevant. Het derde criterium houdt in dat de aanvullende voorziening geen functioneel afbreuk doet aan de basisvoorziening waarmee deze de in- en uitritten deelt. Dit betekent dat de voor de basisvoorziening kenbare hoofdactiviteit niet kan worden veranderd door de realisatie van aanvullende voorzieningen.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de Wbr-vergunning aan BP te verlenen. Dat doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van Fastned in het ‘Nader stuk’ van 9 oktober 2023 dat Fastned op verzoek van de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank beschouwt daarmee het eerder ingediende beroepschrift als vervangen en de daarin genoemde gronden als ingetrokken.
10. Fastned voert aan dat de laadlocatie van BP op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] in strijd is met het derde criterium van de Kennisgeving 2022. In dit geval is de kenbare hoofdvoorziening van het benzinestation een verkooppunt van fossiele brandstoffen en de vergunde aanvullende voorziening doet daaraan afbreuk door de beoogde positie ervan. Fastned verwijst naar de situatie op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] , die vergelijkbaar is met de situatie op [verzorgingsplaats 1] . In beide gevallen ligt het aangevraagde laadstation centraal voor het benzinestation gepositioneerd. De aanvraag inzake [verzorgingsplaats 2] is afgewezen, omdat deze vanwege de omvang met vier energielaadpunten kan worden gezien als een basisvoorziening. Aangezien de vergunning aan BP een laadstation op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] met tien energielaadpunten toestaat, zou dit ook moeten worden gezien als een basisvoorziening. Vanwege de omvang en de prominente situering als eerste voorziening op het terrein, is geen sprake van een benzinestation met een laadlocatie als aanvulling, maar van een volwaardig laadstation met daarachter een benzinestation, aldus Fastned .
11. De rechtbank is van oordeel dat de situatie op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] niet vergelijkbaar is met die op Berg Zuid. Bij [verzorgingsplaats 2] ging het om een laadlocatie die midden (centraal) op het voorterrein was voorzien, waarbij een nieuwe in- en uitrit en een afdak/overkapping werden gevraagd. Bij [verzorgingsplaats 1] wordt de laadlocatie aan de linkerzijde, aan de zijkant van het voorterrein gerealiseerd. Er zal geen nieuwe in- en uitrit en/of overkapping worden geplaatst. Het blijft voor een automobilist duidelijk dat men zich bij een tankstation bevindt, vanwege de prominente aanwezigheid van een grote rij tankzuilen onder de enorme groene luifel van BP over vrijwel de gehele breedte van de verzorgingsplaats. Er wordt dus geen functioneel afbreuk gedaan aan de kenbare hoofdactiviteit. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister in overeenstemming met het beleid neergelegd in de Kennisgeving 2022 de gevraagde vergunning heeft verleend en ook overigens geen grond hoefde te zien om de aanvraag te weigeren om redenen van veiligheid en doelmatigheid. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzitter, en mr. A.E.J.M. Gielen en
mr. J.F. Kuiken, leden, in aanwezigheid van mr. A.C. Hummel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr).