ECLI:NL:RBAMS:2024:1735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
22/20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van Fastned tegen de vergunningverlening aan Total voor energielaadpunten op verzorgingsplaats A73

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2024, wordt het beroep van Fastned B.V. tegen de vergunningverlening aan Total Nederland N.V. voor twee energielaadpunten op verzorgingsplaats A73 beoordeeld. Fastned, vergunninghouder van een laadstation op dezelfde locatie, betwist de vergunning op basis van verkeersveiligheid en parkeernormen. De rechtbank behandelt het beroep gelijktijdig met andere zaken van Fastned en Total, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn.

De rechtbank constateert dat Total een Wbr-vergunning heeft voor het onderhouden van het benzinestation en dat de minister op 21 mei 2021 een vergunning heeft verleend voor de energielaadpunten als aanvullende voorziening. Fastned heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar de minister heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Fastned stelt dat de vergunning in strijd is met het vierde criterium van de Kennisgeving 2022, omdat de verkeersstromen in complexiteit toenemen door de laadlocatie.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich op een verkeerskundige beoordeling heeft kunnen baseren, die concludeert dat er geen significante toename van verkeersstromen zal zijn. De rechtbank wijst erop dat de situatie op verzorgingsplaats A73 niet vergelijkbaar is met andere locaties waar Fastned bezwaar tegen heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de minister de vergunning in overeenstemming met het beleid heeft verleend en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/20

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Fastned B.V. , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. L.P.W. Mensink en mr. I.A. Siskina),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.D. van Gils en mr. K.E. Haan).
Tevens neemt aan de zaak deel:
Total Nederland N.V., uit Den Haag
(gemachtigde: mr. V.J. Leijh).
Partijen worden hierna Fastned , de minister en Total genoemd.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Fastned tegen de aan Total verleende vergunning [1] voor twee energielaadpunten voor elektrische motorvoertuigen bij het benzinestation langs rijksweg [A73] HRL op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] in de gemeente Cuijk.
Fastned heeft op 9 oktober 2023 een nader stuk ingediend dat het eerder ingediende beroepschrift vervangt. De minister heeft daar op 9 november 2023 op gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld, gelijktijdig met de beroepen van Fastned met de zaaknummers 21/5747, 22/18, 22/19, 22/2936, 22/2942 en 22/4407 en het beroep van Total Energies Marketing Nederland N.V. met zaaknummer 23/6361. In die beroepen wordt separaat uitspraak gedaan. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigden van Fastned , vergezeld door [naam 1] , de gemachtigden van de minister, bijgestaan door mr. G.L.R. Verhaegh en mr. I. Kabbouti, en de gemachtigde van Total , vergezeld door [naam 2] en [naam 3] .

Totstandkoming van het besluit

1. Total beschikt over een Wbr-vergunning voor het behouden en onderhouden van het benzinestation [verzorgingsplaats 1] als basisvoorziening. Op het benzinestation staan twaalf tankzuilen voor fossiele brandstoffen met twaalf opstelplaatsen. Fastned is vergunninghouder van een basisvoorziening op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] voor een laadstation met acht energielaadpunten.
2. Op 5 januari 2021 heeft Total een Wbr-vergunning aangevraagd voor het plaatsen, behouden en onderhouden van twee energielaadpunten op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] als aanvullende voorziening. De energielaadpunten worden geplaatst aan de rechterkant op het voorterrein van het benzinestation van Total bij bestaande parkeerplaatsen.
3. Op 21 mei 2021 heeft de minister de gevraagde vergunning aan Total verleend als aanvullende voorziening. Omdat er twee bestaande parkeerplaatsen worden ingericht voor de energielaadpunten worden deze gecompenseerd door naast deze parkeerplaatsen twee nieuwe parkeerplaatsen te creëren. Fastned heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4. Op 30 november 2021 heeft de minister het bezwaar van Fastned ongegrond verklaard en het besluit van 21 mei 2021 in stand gelaten. Tegen dit besluit heeft Fastned beroep ingesteld.

Juridisch kader

5. Artikel 3, eerste lid, van de Wbr bepaalt, voor zover hier relevant, dat een vergunning slechts kan worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken. Een aanvraag tot wijziging van een Wbr-vergunning moet, kort gezegd, worden beoordeeld op veiligheid en doelmatigheid.
6. Het toetsingskader voor aanvragen om een vergunning voor het aanbieden van voorzieningen op een verzorgingsplaats langs rijkswegen, als bedoeld in artikel 3, van de Wbr, is het beleid, zoals neergelegd in de Kennisgeving Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen (hierna: de Kennisgeving). De Kennisgeving is in 2004 vastgesteld en in 2011, 2013, 2017, 2021 en 2022 gewijzigd.
7. De laatste wijziging van de Kennisgeving is op 17 mei 2022 in de Staatscourant gepubliceerd en op 18 mei 2022 in werking getreden. De rechtbank zal de gewijzigde Kennisgeving hierna aanduiden als de Kennisgeving 2022.
8. De Kennisgeving maakt onderscheid tussen basisvoorzieningen en aanvullende voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen. Basisvoorzieningen zijn benzinestations, wegrestaurants, servicestations en energielaadpunten. In de Kennisgeving 2022 staan zeven cumulatieve criteria waaraan wordt getoetst om te beoordelen of een voorziening aanvullend is. Niet in geschil is dat de minister al aan die criteria toetste voordat deze met de Kennisgeving 2022 werden gecodificeerd. Voor de beoordeling van dit beroep zijn het vierde en het zevende criterium relevant. Het vierde criterium houdt in dat de aanvullende voorziening er niet toe leidt dat de verkeersstromen in complexiteit toenemen of ten koste gaan van de (verkeers)veiligheid op de verzorgingsplaats. Een aanvullende voorziening mag de doorstroming van de verkeersstromen niet belemmeren. Het zevende criterium houdt in dat de aanvullende voorziening er niet toe mag leiden dat niet meer wordt voldaan aan de geldende parkeernorm op grond van het Kader inrichting verzorgingsplaatsen. De kosten van eventuele compensatie van parkeerplaatsen komen voor rekening van de aanvrager.
9. Verder hanteert de minister beleid dat is neergelegd in het Kader inrichting verzorgingsplaatsen, laatstelijk vastgesteld op 20 februari 2019 (hierna: het Kader).

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt of de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de Wbr-vergunning aan Total te verlenen. Dat doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van Fastned in het ‘Nader stuk’ van 9 oktober 2023 dat Fastned op verzoek van de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank beschouwt daarmee het eerder ingediende beroepschrift als vervangen en de daarin genoemde gronden als ingetrokken.
11. Fastned voert aan dat de vergunning voor de energielaadpunten in strijd is met het vierde criterium van de Kennisgeving 2022. De verkeerstromen nemen in complexiteit toe, omdat de laadlocatie is voorzien op parkeerplaatsen die in de dieselstraat van het benzinestation liggen. Dit leidt tot verkeersbewegingen die onveilige situaties kunnen veroorzaken. Personenauto’s zullen de laadplekken achteruit moeten verlaten, automobilisten die hun elektrische auto hier gaan opladen zullen vanaf de opstelplaatsen van het laadstation de dieselstraat oversteken richting de shop van het benzinestation en vrachtwagens zullen gehinderd worden bij het rijden naar de speciaal voor hen bestemde tankzuilen. De vergunde energielaadpunten kwalificeren daarom niet als aanvullende voorziening. Fastned verwijst naar het besluit van 21 augustus 2023 dat ziet op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] . Daar is de aanvraag voor een laadlocatie aan de rechterzijde van het voorterrein ter hoogte van de dieselstraat afgewezen. Daarnaast verwijst Fastned naar het besluit op bezwaar van
31 juli 2023 dat ziet op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 3] .
12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de nadere verkeerskundige beoordeling van 31 oktober 2023 blijkt dat er geen grote toename zal ontstaan van personenauto’s of een wijziging van het soort verkeersstroom, omdat op deze locatie al een inmenging van verkeer plaatsvond (vrachtwagens en personenauto's). Er waren namelijk al parkeerplaatsen op het rechtergedeelte van het voorterrein. Er is voldoende zicht op de laadlocatie vanaf de toerit en de rijsnelheid is hier maximaal dertig kilometer per uur. Het moeten verrichten van in- en uitparkeerbewegingen is niet relevant voor de verkeersstromen, waarbij bovendien geldt dat deze bewegingen al plaatsvinden. Het realiseren van de energielaadpunten langs de aanrijroute voor het vrachtverkeer is vanuit verkeersveiligheid gezien niet geheel wenselijk, maar zal niet leiden tot een verslechtering van de situatie. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op de verkeerskundige beoordeling, waarin ook een ritanalyse is opgenomen, heeft kunnen baseren. Fastned heeft geen tegenrapport overgelegd om de conclusie in de verkeerskundige beoordeling te bestrijden of te weerleggen. De minister heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde energielaadpunten veilig kunnen worden ingepast op deze verzorgingsplaats.
13. De situatie op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] is verder niet vergelijkbaar met de situatie op verzorgingsplaatsen [verzorgingsplaats 2] en [verzorgingsplaats 3] . De aanvraag op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] zag op een laadlocatie rechts van de shop meteen achter de dieseltankzuilen op niet-parkeervakken die (door de exploitant) voorbehouden waren aan personeel, waardoor de laadlocatie consequenties zou hebben voor het wegrijdend vrachtverkeer. Bij verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] komt de aanvullende voorziening juist een stuk voor de tankzuilen. Het betreft dus een andere situatie. Op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 3] ging het om een aanvullende voorziening met zelfstandige in- en uitrit op het voorterrein, terwijl bij verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] geen sprake is van een zelfstandige in- en uitrit. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Fastned voert aan dat uit de tekening bij de vergunning blijkt dat niet wordt voldaan aan het criterium van de minimale parkeernorm. Naast parkeerplekken voor het personeel moeten op het terrein van een benzinestation vijf parkeerplaatsen zijn die geschikt zijn voor kort parkeren bij de shop, waarvan ten minste één mindervalideparkeerplaats. Op de tekening zijn in totaal zes parkeerplaatsen te zien. Twee daarvan zullen worden gebruikt voor het laadstation, er is geen gehandicaptenparkeerplaats en de overige vier parkeerplaatsen zullen gebruikt worden door het personeel van het benzinestation, aldus Fastned .
15. De minister legt de beleidsregel aldus uit dat een aanvullende voorziening er inderdaad niet toe mag leiden dat niet meer voldaan wordt aan de geldende parkeernorm, maar dat het criterium niet de verplichting meebrengt dat een vergunninghouder er eerst voor moet zorgen dat wordt voldaan aan de parkeernorm, waarna pas een laadlocatie gerealiseerd kan worden. Als er al niet werd voldaan aan de parkeernorm, dan hoeft dat dus niet met de vergunning te worden gecompenseerd. De rechtbank vindt dit geen onredelijke uitleg.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister in overeenstemming met het beleid neergelegd in de Kennisgeving 2022 de gevraagde vergunning heeft verleend en ook overigens geen grond hoefde te zien om de aanvraag te weigeren om redenen van veiligheid en doelmatigheid. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzitter, en mr. A.E.J.M. Gielen en
mr. J.F. Kuiken, leden, in aanwezigheid van mr. A.C. Hummel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr).