3.5.Kinderalimentatie
3.5.1.De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man € 300,- per maand aan haar dient te betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van de datum indiening verzoekschrift, dan wel een bedrag en ingangsdatum die de rechtbank in goede justitie geraden acht.
3.5.2.De man heeft verzocht een door hemzelf te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vast te stellen van € 25,- per maand, met ingang van de beschikkingsdatum.
3.5.3.De rechtbank zal hierna – voor zover van belang – nader ingaan op de stellingen van partijen.
De behoefte van [minderjarige]
3.5.4.Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige] vast op een bedrag van € 232,- per maand in 2024. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.5.5.De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren.
3.5.6.De vrouw heeft gesteld dat daarvoor aan de zijde van de man uit moet worden gegaan van een fictief inkomen van € 35.000,- per jaar, omdat de man een deel van zijn inkomen zwart zou genereren. De man heeft dat betwist. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling tegenover de betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet daarop zal uit worden gegaan van het werkelijk inkomen van de man ten tijde van het uiteengaan. Uit de door hem overgelegde salarisstroken over perioden 3 tot en met 5 van 2023 blijkt dat dit een inkomen is van € 1.564,- bruto per vier weken plus 8% vakantiegeld en een pensioenpremie van € 41,- per maand. Partijen zijn het daar ook over eens.
3.5.7.Er hoeft geen rekening te worden gehouden met een arbeidsinkomen aan de zijde van de vrouw, omdat zij gedurende het huwelijk niet werkte. Wel heeft de vrouw gesteld dat aan haar zijde rekening moet worden gehouden met een ‘inkomen’ van € 90,- per maand, omdat partijen dit bedrag gedurende het huwelijk als extra kinderbijslag ontvingen voor [minderjarige] . De rechtbank gaat daar niet in mee. Anders dan waar de vrouw kennelijk vanuit gaat wordt de reguliere kinderbijslag niet bovenop het inkomen geteld. De kinderbijslag wordt juist in mindering gebracht op het tabelbedrag, omdat ouders dit gedeelte van de behoefte niet zelf hoeven te dekken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de extra kinderbijslag bovenop het inkomen van partijen te tellen. Nu de vrouw echter onbetwist heeft gesteld dat zij de dubbele kinderbijslag ontvingen om de extra zorgkosten van [minderjarige] te dekken, vindt de rechtbank het passend om dit extra bedrag geheel buiten beschouwing te laten. Hiermee wordt in die extra zorgkosten van [minderjarige] voorzien, zodat zijn behoefte niet hoger is dan die van andere kinderen.
Wel zal rekening worden gehouden met het kindgebonden budget waar partijen recht op hadden.
3.5.8.Uit het hiervoor vermelde volgt dat het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders in 2023 € 1.924,- per maand bedroeg.
3.5.9.Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [minderjarige] werd uitgegeven en wat dus de behoefte van [minderjarige] is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 1.924,-, gemiddeld € 218,- per maand uitgaven voor hun kind in 2023. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat € 232,- per maand in 2024.
De draagkracht van de ouders
3.5.10.Vervolgens moet worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van het kind voorzien.
3.5.11.Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak (hierna: de expertgroep) heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van het kind.
3.5.12.Daarvoor maakt de rechtbank bij een netto besteedbaar inkomen dat lager is dan
€ 2.065,- per maand (in 2024) gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ waarin per inkomenscategorie vaste bedragen aan draagkracht zijn vermeld.
In die tabel wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld.
Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is, afhankelijk van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen, 70% tot 100% beschikbaar voor kinderalimentatie.
De draagkracht van de man
3.5.13.Partijen zijn het niet eens over de draagkracht van de man. Vaststaat dat de man op dit moment een WW-uitkering ontvangt, maar volgens de vrouw is sprake van verwijtbaar en vermijdbaar inkomensverlies. Daarnaast stelt zij dat sprake is van een constructie met de werkgever van de man en dat hij nog steeds zes dagen per week werkt. Volgens de vrouw moet voor de berekening van de draagkracht van de man daarom uit worden gegaan van een inkomen van € 35.000,- per jaar. De man betwist de stellingen van de vrouw en stelt dat uit moet worden gegaan van zijn WW-uitkering, zodat hij een minimale draagkracht van € 25,- per maand heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat de man aangifte heeft gedaan tegen zijn werkgever wegens bedreiging en dat sprake is van een arbeidsconflict. Verder zit tussen de stukken een brief van de werkgever waaruit blijkt dat het contract van de man niet wordt verlengd. Tot slot heeft de man zijn eerste WW-specificatie overgelegd. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Voor de berekening van de draagkracht van de man zal daarom uit worden gegaan van zijn huidige WW-uitkering. De man heeft onbetwist gesteld dat dit € 1.474,- bruto per maand bedraagt. Hier gaat de rechtbank dan ook vanuit.
3.5.14.De vrouw heeft gesteld dat bij de berekening van de draagkracht van de man moet worden afgeweken van het woonbudget, omdat de man geen woonlasten heeft. De man betwist niet dat hij op dit moment geen woonlasten heeft, maar wel dat dit aanleiding moet zijn om af te wijken van het woonbudget. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van de vrouw. Van het woonbudget kan worden afgeweken als een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk lagere woonlasten heeft dan het woonbudget en daarnaast sprake is van een tekort aan gezamenlijk draagkracht om in de kosten van het kind te voorzien. Hoewel de man op dit moment geen woonlasten heeft is het de verwachting dat hij op korte termijn een woning of kamer toegewezen krijgt. Daarom rekent de rechtbank met de werkelijke woonlasten.
3.5.15.Op basis van de tabelbedragen heeft de man hiermee een minimale draagkracht van € 25,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
3.5.16.De expertgroep raadt aan om een verzorgende ouder bij wie een kind het hoofverblijf heeft en die een bijstandsuitkering ontvangt geen draagkracht toe te kennen, ook niet als die ouder een kindgebonden budget ontvangt. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij een bijstandsuitkering ontvangt. Daarmee is sprake van de hiervoor omschreven situatie. De rechtbank sluit zich dan ook aan bij die aanbeveling van de expertgroep. Dit betekent dat de vrouw geen draagkracht heeft voor kinderalimentatie.
De verdeling van de kosten
3.5.17.Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.5.18.In dit geval is een draagkrachtvergelijking echter niet nodig, omdat de ouders samen niet genoeg draagkracht hebben om in de kosten van [minderjarige] te voorzien. De ouders komen samen een bedrag van € 207,- per maand tekort (€ 232 -/- € 25). Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken.
3.5.19.De niet-verzorgende ouder maakt op de dagen dat het kind bij hem/haar verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet die ouder– deels – de kosten van het kind (de ‘behoefte’). De rechtbank houdt daar normaal gesproken rekening mee door de bijdrage van die ouder te verlagen met een percentage van de behoefte van het kind of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.5.20.In dit geval past de rechtbank echter geen zorgkorting toe, omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht. Het is namelijk niet eerlijk als de rechtbank de kosten die de niet-verzorgende ouder al voor het kind in mindering brengt op de alimentatie, want daardoor komt het hele tekort op de schouders van de verzorgende ouder te rusten.
3.5.21.De vrouw heeft de kinderalimentatie verzocht vanaf de datum waarop het verzoekschrift is ingediend en de man heeft de bijdrage verzocht vanaf de beschikkingsdatum. Nu de vrouw haar verzoek niet heeft onderbouwd zal de rechtbank de bijdrage in laten gaan vanaf de datum waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5.22.Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] bepalen op € 25,- per maand, met ingang van de datum waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.