ECLI:NL:RBAMS:2024:1649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
13/130909-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en poging tot diefstal met geweld in Amsterdam

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag en een poging tot diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 22 mei 2023 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een mededader een ripdeal heeft geprobeerd uit te voeren. Tijdens deze ripdeal, die plaatsvond in een trapportaal van een appartementencomplex, zijn er schoten gelost met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader op slinkse wijze te werk zijn gegaan en dat er op gewelddadige wijze geprobeerd is om geld afhandig te maken van twee slachtoffers. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat de situatie door zijn eigen handelen was gecreëerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de in beslag genomen kleding niet onttrokken hoeft te worden aan het verkeer, omdat er geen relatie met de strafbare feiten kon worden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/130909-23
Datum uitspraak: 26 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. C. Nij Bijvank en mr. C.F. van Drumpt (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. van Gils, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 mei 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
Primair:
het medeplegen van poging tot moord/doodslag op [persoon 1] en/of [persoon 2] ;
Subsidiair:
medeplichtigheid aan poging tot moord/doodslag op [persoon 1] en/of [persoon 2] ;
Meer subsidiair:
het medeplegen van bedreiging van [persoon 1] en/of [persoon 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door een vuurwapen op hen te richten en daarmee in hun richting te schieten;
Feit 2
Primair:
het medeplegen van poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld van [persoon 1] en/of [persoon 2] ;
Subsidiair:
het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [persoon 1] en/of [persoon 2] door hen (onder andere) mee te lokken, op te wachten, in te sluiten, een vuurwapen op hen te richten en aan hun tas te trekken.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 22 mei 2023 kwam bij de politie een melding binnen over een schietpartij die zou hebben plaatsgevonden op de Kinkerstraat in Amsterdam. Ter plaatse trof de politie in een trapportaal drie kogelhulzen van twee verschillende kalibers aan en twee kogelinslagen. Aan de hand van de camerabeelden in het trapportaal is te zien dat er een schietpartij had plaatsgevonden waarbij vier personen betrokken waren. Drie van hen – verdachte, [persoon 3] en [persoon 2] – zijn aangehouden als verdachten van deze schietpartij. De vierde persoon, [persoon 1] , is gehoord als getuige. Uit onderzoek is gebleken dat er een afspraak was gemaakt tussen [persoon 1] en [persoon 2] enerzijds en verdachte en [persoon 3] anderzijds. Zij zouden elkaar ontmoeten met de bedoeling een (onbekend gebleven) transactie tussen beide partijen te laten plaatsvinden. Zowel [persoon 3] als [persoon 2] waren in het bezit van een wapen en hebben ieder twee schoten gelost.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
3.2.1
Het onder feit 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt dat verdachte en [persoon 3] hebben geprobeerd om [persoon 2] en [persoon 1] te rippen. Daartoe hebben zij een afspraak met hen gemaakt via sociale media voor een transactie, waarvan de precieze aard onbekend is gebleven. Verdachte heeft verklaard dat het ging om handel, maar hij heeft niet willen verklaren om wat voor goed(eren) het ging. Verdachte heeft [persoon 2] en [persoon 1] meegelokt naar een trapportaal, waar [persoon 3] hen opwachtte. Nadat verdachte [persoon 2] en [persoon 1] had gefouilleerd, zijn de drie mannen naar boven gelopen. Bovenaan de trap stond [persoon 3] met een bivakmuts op en een vuurwapen in zijn handen. [persoon 3] en verdachte sloten [persoon 1] in en [persoon 3] riep dat zij op de grond moesten liggen en de tas van [persoon 1] moesten overhandigen, terwijl hij het vuurwapen op hen richtte. [persoon 2] is weggerend, heeft zijn eigen vuurwapen gepakt en is weer teruggerend. Van onderaan de trap heeft hij tweemaal naar boven geschoten, waar de drie mannen op de overloop in een worsteling op de grond lagen. [persoon 3] en verdachte zijn daarop gevlucht door een deur naar een galerij die parallel loopt aan de Kinkerstraat. Verdachte liep als eerste over de galerij, gevolgd door [persoon 3] . Vanuit de deuropening heeft [persoon 3] nog tweemaal met het vuurwapen geschoten in de richting van de overloop en de trap, waar [persoon 1] en [persoon 2] zich bevonden. Verdachte en [persoon 3] zijn vervolgens weggevlucht via de galerij.
Door het schieten van [persoon 3] op [persoon 2] en [persoon 1] heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de poging tot doodslag. Op camerabeelden van eerder die avond, dus voorafgaand aan de schietpartij, is namelijk te zien dat [persoon 3] en verdachte een onverhoedse aanval aan het oefenen zijn, waarbij [persoon 3] een bivakmuts op heeft en een vuurwapen richt op verdachte, die doet alsof hij nietsvermoedend de hoek om komt lopen. De twee mannen voeren overleg over deze oefening en verdachte lijkt [persoon 3] instructies te geven. Na deze oefening heeft verdachte [persoon 2] en [persoon 1] opgehaald bij een café en hen meegelokt naar het trapportaal, waar hij hen heeft gefouilleerd. Vervolgens heeft hij hen meegenomen naar de overloop bovenaan de trap, waar [persoon 3] hen opwachtte, en hebben hij en [persoon 3] [persoon 1] ingesloten. Verdachte wist dat [persoon 3] een vuurwapen had, dat er een confrontatie zou plaatsvinden met [persoon 2] en [persoon 1] , dat het vuurwapen op hen gericht zou worden en dat mogelijk wapengeweld zou plaatsvinden. De officier van justitie acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het gebruik van het vuurwapen door [persoon 3] en op zijn eigen deelname aan het geheel. Er dient vrijspraak te volgen voor het onderdeel ‘met voorbedachte raad’, nu niet is komen vast te staan dat daar sprake van was.
3.2.2
Het onder feit 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen, op grond van de bovenstaande omstandigheden. [persoon 2] en [persoon 1] hebben consequent verklaard dat zij zijn belaagd door [persoon 3] en verdachte en dat het de bedoeling was dat zij onder dreiging van het vuurwapen de tas van [persoon 1] aan hen afgaven. Daarbij is niet alleen het vuurwapen op hen gericht, maar is [persoon 1] ook in een worsteling geraakt met [persoon 3] en verdachte en door hen tegen de grond gewerkt. [persoon 3] en verdachte trokken aan zijn tas en aan zijn nek in een poging de tas weg te nemen. Verdachte en [persoon 3] hebben zeer beperkt willen verklaren over wat zich in het trapportaal heeft afgespeeld. De camerabeelden van de oefening voorafgaand aan de schietpartij ondersteunen de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] , zodat de lezing van [persoon 2] en [persoon 1] aannemelijk is te achten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de integrale tenlastelegging. De rechtbank begrijpt de door de verdediging aangevoerde bewijsverweren als volgt.
3.3.1
Het onder feit 1 ten laste gelegde
Ten aanzien van feit 1 primair, is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking waaraan verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [persoon 1] en/of [persoon 2] . Dit wordt ondersteund door de camerabeelden van de ontmoeting tussen verdachte en [persoon 3] direct voorafgaand aan de schietpartij. Op de beelden is te zien dat verdachte lacherig deed, wat aantoont dat hij de aanstaande transactie niet erg serieus nam. Ook is op de beelden te zien dat hij [persoon 2] en [persoon 1] heeft gefouilleerd. Dit toont aan dat verdachte wapengeweld juist wilde voorkomen. [persoon 3] had niet een bivakmuts op om een ripdeal uit te voeren, maar omdat hij niet herkend wilde worden door [persoon 1] , zo heeft hij verklaard. Verder is - ten onrechte - geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat het juist [persoon 2] en [persoon 1] zijn geweest die verdachte en [persoon 3] hebben geprobeerd te beroven. Op grond van deze omstandigheden was het schieten door [persoon 3] , hetgeen door verdachte wordt betwist, voor hem geen reële kans die hij dan ook niet bewust heeft aanvaard.
Verder is door de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat het wapen dat [persoon 3] in handen had een echt vuurwapen was en evenmin staat vast dat één van de aangetroffen kogelhulzen daarmee is afgevuurd. Voor zover [persoon 3] wel een echt vuurwapen had en daarmee heeft geschoten, dan blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige] dat [persoon 3] niet in de richting van [persoon 2] en/of [persoon 1] heeft geschoten, aangezien zij door de openstaande deur, waar [persoon 3] doorheen schoot, alleen muren en trappen heeft gezien, maar geen personen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is van medeplichtigheid van verdachte aan de poging tot doodslag door [persoon 3] .
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair, heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de bedreiging.
3.3.2
Het onder feit 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair aangevoerd dat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De verklaring van [persoon 2] is onbetrouwbaar, omdat deze te veel discrepanties vertoont ten opzichte van de verklaring van [persoon 1] . Uit die discrepanties blijkt dat [persoon 2] onder meer heeft gelogen over de wijze van totstandkoming van de afspraak, de aard van de transactie en over wat zich in het trapportaal heeft afgespeeld. Daarnaast was [persoon 2] die dag dronken, zo heeft hij verklaard. De camerabeelden van de ontmoeting tussen verdachte en [persoon 3] voorafgaand aan de schietpartij bieden evenmin steun voor de verklaring van [persoon 1] , omdat deze beelden niet moeten worden uitgelegd als het oefenen van een beroving, maar als het oefenen van de reactiesnelheid in het geval de situatie uit de hand zou lopen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank schetst eerst de feiten en omstandigheden, zoals zij die afleidt uit het dossier. Vervolgens bespreekt de rechtbank tot welke conclusies zij komt ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
3.4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 mei 2023 vindt een afspraak plaats tussen [persoon 1] en [persoon 2] enerzijds en verdachte en [persoon 3] anderzijds, waarvan de bedoeling is dat er een transactie tussen beide partijen zou plaatsvinden.
Op de camerabeelden is te zien dat om 18:59 uur (19:59 uur wintertijd) die dag verdachte en [persoon 3] in een gang van een portiek staan van een pand dat zowel een uitgang heeft naar de Tollensstraat als naar de Kinkerstraat. [persoon 3] staat met een bivakmuts op en heeft een vuurwapen in zijn hand. [persoon 3] en verdachte overleggen met elkaar en verdachte lijkt [persoon 3] instructies te geven. Verdachte doet driemaal alsof hij nietsvermoedend de hoek om komt lopen, waarna [persoon 3] het vuurwapen op hem richt. Rond 19:27 uur verlaat verdachte het portiek via de Tollensstraat. [persoon 3] blijft in het portiek wachten met de bivakmuts in zijn hand.
Om 19:30 uur worden [persoon 1] en [persoon 2] door verdachte opgehaald bij een nabijgelegen café. Het drietal loopt vervolgens naar de eerder genoemde uitgang in de Tollensstraat. Verdachte loopt alleen naar binnen, terwijl [persoon 1] en [persoon 2] wachten bij de toegangsdeur. Verdachte loopt de gang van het portiek in en gaat de hoek om, waar [persoon 3] staat te wachten met een bivakmuts op. Verdachte en [persoon 3] lopen de trap op. Een minuut later loopt verdachte de trap weer af naar [persoon 1] en [persoon 2] , die nog steeds bij de deur staan te wachten. Verdachte fouilleert hen allebei en kijkt in de tas van [persoon 1] . Vervolgens loopt het drietal samen de gang in, waarbij verdachte voorop loopt, gevolgd door [persoon 1] en daarachter [persoon 2] . De drie mannen lopen de trap op, waar [persoon 3] - volgens de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] - bovenaan staat te wachten. Negen seconden later rent [persoon 2] zichtbaar in paniek de trap weer af in de richting van de toegangsdeur. In de gang draait hij zich plotseling weer om, haalt een vuurwapen uit zijn (onder)broek, loopt daarmee naar de trap en schiet tweemaal van onderaan de trap naar boven waar verdachte, [persoon 1] en [persoon 3] zich dan nog bevinden. [persoon 2] rent vervolgens weg via de uitgang aan de Tollensstraat.
Verdachte vlucht via een deur bovenaan de trap die toegang geeft tot de galerij die parallel loopt aan de Kinkerstraat. Hij wordt gevolgd door [persoon 3] . [persoon 3] schiet daarbij, terwijl hij in of nabij de deuropening staat, tweemaal met een vuurwapen naar binnen in de richting van het trapportaal. Vervolgens rennen beiden weg via de galerij.
[persoon 1] vlucht weg via dezelfde uitgang aan de Tollensstraat waar ook [persoon 2] het pand heeft verlaten.
3.4.2
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De rechtbank stelt vast staat dat [persoon 2] als eerste twee schoten heeft gelost en dat [persoon 3] daarna ook twee schoten heeft gelost. Dit blijkt uit de (compilatie van de) beelden, die ter terechtzitting zijn bekeken en beluisterd en de getuigenverklaring van [getuige] , die heeft verklaard dat zij twee mannen over de galerij zag rennen en dat de achterste man tweemaal met een vuurwapen door de deuropening van de galerij naar binnen heeft geschoten. Het geluid van de laatste twee schoten is ook harder dan de eerste twee schoten, wat past bij de situatie dat de laatste twee schoten buiten – door een inmiddels geopende galerijdeur richting een portaal - zijn gelost. Ook is ondersteuning te vinden in de verklaring van [persoon 3] , waar hij heeft verklaard dat hij de man met de bivakmuts is die te zien is op de beelden, en dat hij een vuurwapen in zijn handen had. Bij de galerijdeur is een kogelhuls aangetroffen van 9 mm, waarvan de inslag van de slagpin door een verbalisant is herkend als veroorzaakt door een slagpin van een pistool van het merk Glock. Het vuurwapen dat [persoon 3] op de beelden in zijn handen heeft, wordt door dezelfde verbalisant herkend als een vuurwapen met de uiterlijke kenmerken van een vuurwapen van het merk Glock. Uit de bevindingen van het forensisch onderzoek is gebleken dat aannemelijk is dat er een schootsbaan vanaf de overloop in de richting van de inpandige deur is verlopen. Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank voldoende vast dat het vuurwapen van [persoon 3] een echt wapen was en dat hij de laatste twee schoten heeft gelost.
Op het moment dat [persoon 3] schoot in de richting van de hal en de trap, was [persoon 1] daar nog (op de overloop) aanwezig. Uit de camerabeelden van de portiek blijkt namelijk dat [persoon 1] pas is weggerend nadat de andere drie andere mannen waren gevlucht. [persoon 2] stond nog (vlak) onderaan de trap op het moment dat [persoon 3] de schoten loste, zo blijkt uit dezelfde camerabeelden in combinatie met de geluidsopnames van een camera buiten het pand. [persoon 3] had met zijn schoten hen beiden dus (dodelijk) kunnen raken. Daarbij is van belang dat is geschoten op korte afstand in de richting van [persoon 1] en [persoon 2] die zich bevonden in een smal trapportaal. Ook dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de kogels zouden afketsen tegen de muur en genoemde personen zouden raken door een zogenaamd ricochetschot. Verdachte heeft door zijn handelen, zoals hieronder nader overwogen, deze kans bewust aanvaard.
Verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze poging tot doodslag. Gelet op de in rubriek 3.4.1 besproken handelingen van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat hij een materiële en intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan dit feit. Verdachte en [persoon 3] hebben voorafgaand aan de transactie iets geoefend wat naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als het oefenen van een ripdeal, waarbij een wapen werd gebruikt. Verdachte wist dus dat [persoon 3] een wapen had en het was kennelijk de bedoeling dit te gebruiken. Daar komt bij dat verdachte [persoon 2] en [persoon 1] heeft gefouilleerd. Hieruit blijkt dat verdachte er blijkbaar rekening mee had hield dat ook zij een wapen bij zich droegen. Dit alles impliceert dat verdachte kon voorzien dat deze wapens mogelijk ook (door [persoon 3] en/of door [persoon 2] en [persoon 1] ) gebruikt zouden worden. Het daadwerkelijke schieten met het vuurwapen door [persoon 3] lag dan ook in het voorwaardelijk opzet van verdachte besloten. Er is daarom sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [persoon 3] ten aanzien van de poging tot doodslag op [persoon 1] en [persoon 2] . De verweren van de raadsman op dit punt slagen niet.
3.4.3
Het oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de verklaring van [persoon 2] voor wat betreft de gebeurtenissen in het trapportaal betrouwbaar. [persoon 2] heeft steeds consequent verklaard dat [persoon 1] en hij een afspraak hadden met verdachte voor een transactie, dat zij met hem meeliepen naar het door hem aangewezen trapportaal en dat zij daar werden opgewacht en verrast door [persoon 3] die een bivakmuts op had en een vuurwapen in zijn handen had. [persoon 3] schreeuwde dat [persoon 2] en [persoon 1] op de grond moesten liggen en de tas van [persoon 1] moesten overhandigen. Verdachte en [persoon 3] sloten [persoon 1] in en zijn toen met hem in een worsteling geraakt, waarbij [persoon 3] het vuurwapen op [persoon 1] richtte. [persoon 2] is weggerend, maar vervolgens teruggekeerd en heeft toen tweemaal geschoten om verdachte en [persoon 3] naar eigen zeggen af te schrikken. Hoewel er verschillen zitten tussen de meerdere verklaringen die [persoon 2] heeft afgelegd – bijvoorbeeld over de wijze waarop de afspraak tot stand is gekomen – zijn deze voor wat betreft de feitelijke gang van zaken in het trapportaal op hoofdlijnen steeds hetzelfde.
De verklaring van [persoon 2] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [persoon 1] , die heeft verklaard dat hij in een worsteling raakte waarbij verdachte en [persoon 3] aan zijn tas (met geld) trokken. Ook heeft hij verklaard dat [persoon 2] schrok, wegrende en is teruggekomen en dat [persoon 2] daarmee zijn leven heeft gered. Verder ondersteunen de eerder beschreven camerabeelden de verklaring van [persoon 2] . Het feit dat [persoon 2] voorafgaand aan het incident gedronken had, doet daar niets aan af. Ook anderszins is uit het dossier geen reden gebleken om de verklaring van [persoon 2] onbetrouwbaar te achten. Deze verklaring is dan ook bruikbaar voor het bewijs. Het verweer van de raadsman op dit punt slaagt niet.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de poging tot diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair:
op 22 mei 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [persoon 1] en [persoon 2] opzettelijk van het leven te beroven
(zijn mededader)meerdere malen met een vuurwapen in de richting van die [persoon 1] en [persoon 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 primair:
op 22 mei 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om goederen en/of geldbedragen, die aan [persoon 1] en/of [persoon 2] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon 1] en [persoon 2] te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
- [persoon 1] en [persoon 2] onder valse voorwendselen hebben meegelokt naar een portiek en
- [persoon 1] en [persoon 2] hebben opgewacht in een portiek en
-
(zijn mededader)daarbij een bivakmuts over zijn hoofd heeft gehad en zijn aanwezigheid aan die [persoon 1] en [persoon 2] onverhoeds kenbaar heeft gemaakt en
- die [persoon 1] hebben ingesloten en
-
(zijn mededader)een vuurwapen ter hand heeft genomen en dit vuurwapen heeft getoond aan en gericht op die [persoon 1] en
- aan een tasje en het lichaam van die [persoon 1] hebben getrokken en tegen het lichaam van die [persoon 1] hebben geduwd;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat het feit strafbaar is. Hoewel [persoon 2] de eerste twee schoten heeft gelost, heeft hij dat gedaan in reactie op de belaging van [persoon 1] door verdachte en [persoon 3] , teneinde [persoon 1] uit die belaging te bevrijden. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [persoon 1] door [persoon 3] en verdachte, waarbij zij [persoon 1] tegen de grond hebben gewerkt en een vuurwapen op hem hebben gericht. [persoon 2] mocht [persoon 1] tegen deze aanval verdedigen en aan hem komt daarom een beroep op noodweer toe. Zouden verdachte en [persoon 3] na het schieten door [persoon 2] al in een situatie zijn gekomen waarin zij hadden te vrezen voor hun leven, dan is er sprake van culpa in causa. Verdachte en [persoon 3] hebben zelf de situatie gecreëerd waarin [persoon 2] heeft geschoten en hebben daarmee een beroep op noodweer verspeeld.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde betoogd dat, indien en voor zover vast staat dat [persoon 3] een echt vuurwapen had en daarmee schoten heeft gelost, dit een reactie was op de schoten van [persoon 2] . Uit het dossier blijkt niet dat aan [persoon 1] en/of [persoon 2] een vuurwapen is getoond door [persoon 3] of verdachte, of dat daarmee geschoten is voorafgaand aan de schoten van [persoon 2] . Van een noodweersituatie waartegen [persoon 2] zich mocht verdedigen, is geen sprake. Nu juist [persoon 3] heeft gehandeld uit noodweer, komt ook aan verdachte - voor zover hij kan worden gezien als medepleger - een beroep op noodweer toe.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 3.4.3 de feiten vastgesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte [persoon 2] en [persoon 1] heeft meegenomen naar een locatie waar zij slachtoffer zijn geworden van een (poging tot een) ripdeal. Zij werden door verdachte en [persoon 3] overvallen, waarbij [persoon 3] een bivakmuts droeg en een vuurwapen toonde. [persoon 2] is gevlucht op het moment dat [persoon 1] naar de grond werd gewerkt en werd geprobeerd diens tas afhandig te maken. Vervolgens keerde [persoon 2] terug en schoot tweemaal met een wapen om [persoon 1] te ontzetten. In reactie hierop vluchtten verdachte en [persoon 3] weg en werd tijdens die vlucht door [persoon 3] tweemaal geschoten in de richting van [persoon 2] en [persoon 1] . Bij vonnis van heden wordt door de rechtbank het beroep op noodweer door [persoon 2] gehonoreerd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ripdeal in zijn geval sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor het handelen van [persoon 2] ter verdediging van [persoon 1] gerechtvaardigd was. Het beroep van verdachte dat hij zich samen met [persoon 3] mocht verweren tegen de reactie van [persoon 2] wordt gelet op het voorgaande verworpen. De rechtbank overweegt daartoe dat gelet op deze vaststellingen niet kan worden gesproken van een ‘wederrechtelijke’ aanranding nu verdachte zich op zijn beurt heeft verdedigd tegen iemand die zelf uit noodweer handelde (zie ECLI:NL:HR:2020:235). Het beroep op noodweer ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde slaagt aldus niet.
Ook het bestaan van enige andere rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) in de zin van artikel 38z Sr zal worden opgelegd.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de zware persoonlijke omstandigheden gedurende zijn voorarrest. Verder heeft de raadsman verzocht de vordering tot oplegging van de GVM af te wijzen. De GVM is voorbehouden aan de meest ernstige gevallen van gewelds- en zedenmisdrijven, waartoe onderhavige zaak niet behoort.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een (poging tot een) ripdeal en het medeplegen van een poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op klaarlichte dag in het trapportaal van een appartementencomplex gelegen aan een drukke winkelstraat in Amsterdam. Verdachte is op slinkse en doortrapte wijze te werk gegaan met zijn mededader en heeft geprobeerd om op gewelddadige wijze geld afhandig te maken van de twee slachtoffers, waarbij twee maal is geschoten met een vuurwapen. Verdachte heeft kennelijk slechts aan zijn eigen financiële gewin gedacht. Dat mogelijk onschuldige slachtoffers zouden vallen, zoals bijvoorbeeld ook de bewoners van het appartementencomplex die kort voor het schietincident verschillende keren langs de verdachte en zijn mededader zijn gelopen, heeft hem er niet van weerhouden deze feiten te plegen. Het is niet aan verdachte of zijn mededader te danken dat niemand gewond is geraakt en dit incident had voor zowel de slachtoffers als omwonenden heel anders kunnen aflopen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast zorgen ripdeals en het (doorgaans zware) geweld dat daarmee gepaard gaat, in hun algemeenheid ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht ook geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte verschillende keren onherroepelijk is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten, waaronder een veroordeling van 9 maart 2021 waarbij verdachte is veroordeeld voor meerdere geweldsdelicten tot een gevangenisstraf van 32 maanden. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Verder is gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld. Voor (poging tot) doodslag zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet op de ernst van het feit, de eerdere veroordelingen van verdachte, die hem er blijkbaar niet van weerhouden hebben om opnieuw bij geweldsfeiten betrokken te raken, en vanuit het oogpunt van normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat deze zaak niet anders kan worden afgedaan dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Strafoplegging
Alles afwegende komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank wijst de vordering tot oplegging van een GVM af. De reclassering heeft een dergelijke maatregel niet geadviseerd en door de officier van justitie is onvoldoende onderbouwd waarom in deze zaak de oplegging hiervan noodzakelijk is voor de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank overweegt dat in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling de nodige voorwaarden aan verdachte kunnen worden gesteld.

8.Beslag

Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen kleding zal worden onttrokken aan het verkeer. De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat een relatie met de door verdachte gepleegde strafbare feiten niet kan worden vastgesteld. Evenmin is er sprake van goederen die van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank zal daarom de kleding niet onttrekken aan het verkeer, maar bepalen dat deze bewaard dienen te worden voor de rechthebbende.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de politiekleding en beveiligingspetten aan verdachte toebehoren en gelast daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 12 stuks kleding (goednummer: 6348917).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
het medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
12 stuks kleding (goednummer: 6348917).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mr. A.M. Grüschke en mr. S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2024.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]