ECLI:NL:RBAMS:2024:1645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
AMS 23/2009
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2024, in de zaak tussen eiser en de Minister van Financiën, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot overname van private schulden beoordeeld. Eiser en zijn ex-partner hebben verzocht om overname van schulden bij ABN AMRO en ING, waarbij in geschil is of deze schulden vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren volgens de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de schuld bij ABN AMRO terecht niet is overgenomen, omdat er op de peildatum geen betalingsachterstand meer was. Voor de schuld bij ING concludeert de rechtbank dat er wel sprake was van een opeisbare betalingsachterstand en dat de hoofdsom ook opeisbaar was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de Minister de betalingsachterstand en de hoofdsom van de schuld bij ING moet overnemen. Eiser's beroep op de hardheidsclausule wordt afgewezen, omdat de rechtbank geen bijzondere omstandigheden ziet die een afwijking van de wet rechtvaardigen. De rechtbank veroordeelt de Minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. T. van Uden),
en

de Minister van Financiën verweerder

(gemachtigde: W.L.J. van de Griendt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot overname van zijn privaatrechtelijke geldschulden.
1.1.
Met een besluit van 30 juni 2022 heeft de Sociale Banken Nederland (SBN) namens verweerder op grond van het Besluit betalen private schulden (het Besluit) geweigerd de private schulden van eiser aan onder meer de ABN AMRO Bank N.V. (ABN AMRO) en ING Bank N.V. (ING) te betalen. Daarbij is aangegeven dat een schuld van € 4.706,54 bij International Card Services (ICS) wel zal worden vergoed. Met een besluit van 11 juli 2023 heeft verweerder te kennen gegeven ook de schuld van eiser bij ICS niet te betalen, omdat deze private schuld is ontstaan voor 1 januari 2006 of na 31 mei 2021.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven voor zo ver dit ziet op de schulden bij ABN AMRO en ING. Verweerder zal wel de schuld bij ICS afbetalen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het beroep van eiser gelijktijdig behandeld met het beroep van zijn ex-partner (zaaknummer AMS 23/2008).
1.4.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak met de beslissing van
12 september 2023 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen met betrekking tot de schuld van eiser en zijn ex-partner bij ING/Vesting Finance aan te geven welke betalingsachterstanden er waren op 1 juni 2021 en wanneer om betaling is verzocht. De rechtbank heeft eiser ook de gelegenheid gegeven om zijn beroep op de hardheidsclausule nader te onderbouwen. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij brief van 5 oktober 2023. Eiser heeft bij brief van 17 november 2023 gereageerd en zijn beroep op de hardheidsclausule nader onderbouwd. Verweerder heeft bij brief van 16 januari 2024 gereageerd. Op 19 februari 2024 heeft eiser een laatste reactie aan de rechtbank gezonden.
1.5.
De rechtbank heeft partijen vervolgens gevraagd of zij nogmaals gehoord wensen te worden op een zitting. Omdat partijen niet kenbaar hebben gemaakt dat zij een tweede zitting wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 29 februari 2024.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om de schulden van eiser aan ABN AMRO en ING te betalen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De bestreden besluitvorming
4. Eiser en zijn ex-partner zijn gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiser heeft zich middels een formulier en daarbij gevoegde schuldenlijst aangemeld om in aanmerking te komen voor overname van zijn geldschulden door de SBN. Eiser heeft daarbij onder meer opgegeven een schuld van € 6.707,36 bij ABN AMRO en een schuld van € 15.462,41 bij ING te hebben. De schuld van eiser aan ING is overgenomen door Vesting Finance. De SBN heeft het verzoek namens verweerder met het primaire besluit afgewezen op grond van het Besluit. Met het bestreden besluit is verweerder bij deze afwijzing gebleven. Verweerder heeft voor beide schulden vastgesteld dat deze niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. Verder heeft verweerder overwogen dat het beroep van eiser op de hardheidsclausule niet slaagt, omdat niet is gebleken van een problematische schuld.
Wettelijk kader
5. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met
29 oktober 2021. Besluiten vanaf dan over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wet hersteloperatie toeslagen. De vereisten die de Wet hersteloperatie toeslagen stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
Heeft verweerder terecht vastgesteld dat de schulden van eiser niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren?6.1. Volgens eiser komen zijn schulden bij ABN AMRO en ING wel voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder a, b en c, van de Wet hersteloperatie toeslagen, omdat hij voldoet aan de daarin genoemde criteria.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het criterium opgenomen in artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen verkeerd interpreteert. Volgens eiser is niet van belang of de hoofdsom van de schuld vóór 1 juni 2021 daadwerkelijk volledig is opgeëist, maar of deze vóór 1 juni 2021 opeisbaar was. Eiser wijst daarbij onder meer op informatie over de afbetaling van private schulden zoals deze op de website van de Dienst Toeslagen is terug te vinden.
In dit geval waren beide schulden vóór 1 juni 2021 volledig opeisbaar. Eiser wijst daarbij op de bankvoorwaarden van de ABN AMRO waaruit blijkt dat een uitstaande vordering bij een betalingsachterstand van twee maanden direct in zijn geheel opeisbaar is. Hij wijst verder op een offerte en bijbehorende voorwaarden van het product Voordeelkrediet dat hij bij de ING heeft afgesloten, ondertekend op 9 oktober 2016.
6.2.
Uit artikel 4.1, eerste en tweede lid van de Wet hersteloperatie toeslagen volgt dat geldschulden en kosten van toeslagenouders worden overgenomen, wanneer sprake is van geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en die niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt dat de resterende hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de private schulden van eiser zijn ontstaan na 31 december 2005 en niet waren voldaan op het tijdstip van de aanvraag. In geschil is of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de schulden vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren.
ABN AMRO
7. Ten aanzien van de schuld bij ABN AMRO oordeelt de rechtbank dat verweerder deze terecht niet heeft overgenomen. Blijkens een brief, gedateerd 13 mei 2021, heeft ABN AMRO eiser en zijn ex-partner in gebreke gesteld nu sprake is van een openstaand bedrag van € 315,-. In de brief staat verder dat als dit bedrag niet op 3 juni 2021 is ontvangen, zij zal verzoeken de volledige lening van € 6.636,04 terug te betalen en daarmee de lening zal opeisen. Ter zitting heeft verweerder verklaard van deze schuldeiser te hebben vernomen dat de betalingsachterstand is voldaan vóór 3 juni 2021. Eiser heeft daarop te kennen gegeven zich te herinneren dat zij op 12 mei 2021 € 30.000,- hebben ontvangen, dat het zeker zo kan zijn dat zij die betalingsachterstand daarna hebben afgelost, dat zijn ex-partner altijd heeft geschoven met geld om alle schuldeisers rustig te houden en dat dit, in dit geval, mogelijk in hun nadeel heeft gewerkt. Nu niet meer in geschil is dat eiser op de peildatum van 1 juni 2021 geen betalingsachterstand had bij ABN AMRO, leidt dit tot het oordeel dat de schuld van eiser bij ABN AMRO reeds om die reden niet in aanmerking komt voor overname.
ING/Vesting Finance
8.1.
Met betrekking tot de schulden van eiser bij ING/Vesting Finance overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet in de wetsgeschiedenis aanleiding om een onderscheid te maken tussen enerzijds de opeisbare betalingsachterstand en de hoofdsom anderzijds. Uit de memorie van toelichting [1] van de Wet hersteloperatie toeslagen volgt namelijk dat alleen op 1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden op geldschulden worden overgenomen. Het is daarbij niet het doel om ouders volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. Resterende hoofdsommen van bijvoorbeeld persoonlijke leningen of doorlopende kredieten, worden blijkens de memorie van toelichting niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsverplichtingen opeisbaar zijn geworden. [2] Als ook de hoofdsom opeisbaar is geworden, door bijvoorbeeld betalingsachterstanden, wordt deze wel in zijn geheel betaald om te voorkomen dat de schuldeiser alsnog incassomaatregelen neemt waarvan toeslagenouders de dupe kunnen worden.
8.2.
Eiser heeft bij haar brief van 17 november 2023 onder meer een e-mailwisseling met een medewerker van de ING gevoegd. Uit deze e-mailwisseling blijkt dat per de termijn van 31 maart 2021 opnieuw betalingsachterstanden ontstonden ten aanzien van deze lening. Verder zijn daarbij ook gevoegd twee berichten van ING aan eiser en zijn ex-partner van respectievelijk 2 april 2021 en 3 mei 2021, waaruit blijkt van een betalingsachterstand van op dat moment € 485,- onderscheidenlijk € 970,-. Verder staat daarin opgenomen dat zij ervoor moeten zorgen dat de bedragen binnen een week na datum van de brief zijn bijgeschreven, omdat de kredietovereenkomst anders per 3 juni 2021 zal worden opgezegd. Uit de e-mailwisseling volgt verder dat per 1 juni 2021 sprake was van een totale betalingsachterstand van € 1.455,-. Uit de ondertekende offerte van dit voordeelkrediet blijkt ook dat het maandelijks te betalen bedrag € 485,- bedraagt.
In het dossier bevindt zich daarnaast berichtenverkeer van 9 juli 2021 van de ING gericht aan eiser en zijn ex-partner. Daarin zegt ING de kredietovereenkomst op, omdat een aantal termijnen van dit krediet niet zijn betaald en geen betaling is ontvangen om de achterstanden in te lopen. De openstaande gehele vordering van € 13.695,09 moet worden betaald vóór
23 juli 2021; gebeurt dit niet, dan wordt een incassobureau ingeschakeld. De vordering is daarmee op 9 juli 2021 opgeëist en door ING overgedragen aan incassobedrijf Vesting Finance .
8.3.
Voor de vraag of de betalingsachterstand van € 1.455,- op 1 juni 2021 opeisbaar was, kijkt de rechtbank naar de voorwaarden van het krediet dat eiser en zijn ex-partner bij ING hebben afgesloten. In deze voorwaarden die eiser heeft overgelegd staat onder andere opgenomen: “In de volgende gevallen mogen wij meteen de uitstaande schuld terugvorderen en het contract beëindigen; als u een betalingsachterstand van minstens twee maanden heeft en ondanks ons verzoek niet betaalt.”
De rechtbank concludeert op grond van deze voorwaarden, het feit dat bij eiser en zijn ex-partner op 1 juni 2021 sprake was van een betalingsachterstand op dit krediet van in totaal
€ 1.455,- en dus van drie termijnen, alsmede de berichten aan eiser en zijn ex-partner waaruit een nieuw verzoek om de betalingsachterstanden te voldoen blijkt, dat de betalingsachterstanden op de peildatum van 1 juni 2021 opeisbaar waren en niet zijn voldaan.
8.4.
Ten aanzien van de hoofdsom komt de rechtbank tot dezelfde conclusie. Immers, uit de voorwaarden van de kredietovereenkomst volgt dat ING de gehele uitstaande schuld kan terugvorderen en het contract kan beëindigen bij een betalingsachterstand van minstens twee maanden en ondanks een daartoe strekkend verzoek nog niet is betaald. De hoofdsom was daarmee ook voor 1 juni 2021 opeisbaar. De rechtbank acht het daarbij niet relevant dat de betalingsachterstanden en de hoofdsom niet voor 1 juni 2021 maar pas in juli 2021 door ING daadwerkelijk zijn opgeëist. Artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen spreekt immers van het opeisbaar zijn van de vordering op
1 juni 2021. Dit komt overeen met het doel van de Wet hersteloperatie toeslagen: betrokkenen kunnen vanaf het moment van het opeisbaar worden van de vordering de dupe worden van incassomaatregelen. Dat was ook het geval op 1 juni 2021 voor eiser en zijn ex-partner.
Hardheidsclausule9. Eiser beroept zich subsidiair op de hardheidsclausule, nu sprake is van problematische schulden.
10. Ten aanzien van de schuld bij ING/Vesting Finance overweegt de rechtbank dat zij niet toekomt aan het beroep van eiser op de hardheidsclausule. De primaire beroepsgrond slaagt immers.
11. Ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule voor wat betreft de schuld van eiser en zijn ex-partner bij ABN AMRO, overweegt de rechtbank als volgt.
11.1.
Artikel 9.1, tweede lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt dat de minister kan afwijken van artikel 4.1 van die wet voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [3]
11.2.
Eiser en zijn ex-partner hebben desgevraagd toegelicht dat zij zich in een uiterst moeilijke financiële positie bevinden en ernstig bezorgd zijn over de gevolgen van de vordering die door de schuldeiser is ingediend. Naast de schulden waarvoor overname is aangevraagd, zijn zij ieder nog hoofdelijk aansprakelijk voor een schuld van € 1.800,- bij de Kredietbank Nederland en een schuld van € 18.333,- bij hun ouders. Afbetaling van de schuld bij de Kredietbank Nederland is gepauzeerd tot maart 2024 en ook de afbetaling van de lening van hun ouders is gepauzeerd. Eiser en zijn ex-partner hebben geen vermogen en met de financiële tegemoetkoming van € 30.000,- als gedupeerden van de toeslagenaffaire hebben zij andere schulden afbetaald. Verder hebben zij beiden een matig inkomen – namelijk een uitkering op grond van de WIA [4] en de Ziektewet -, geen noemenswaardige bezittingen en vrijwel geen pensioenopbouw. Eiser en zijn ex-partner komen net rond door zuinig te leven en hebben net genoeg om gezond te eten, af en toe iets leuks te doen, naar de sportclub te gaan en een tweedehands auto te delen. Door hun financiële problemen moeten zij de verwarming laag zetten, wat door gezondheidsproblemen een serieus probleem is voor hun twee kinderen. Ook gezond eten kopen wordt nog moeilijker, eisers herstel van zijn gezondheidsproblemen zal door de extra spanning vertraging oplopen en wordt ook bemoeilijkt door het stopzetten van het sportschoolabonnement dat hij deels vanuit zijn werkgever vergoed kreeg. Eiser en zijn ex-partner konden verder de kosten voor hun geliefde huisdieren niet meer dragen, waardoor zij daarvan afscheid hebben moeten nemen. Zij zitten nu al 15 jaar buiten hun schuld in de financiële problemen en er zal nog meer op hen afkomen dat zij niet meer kunnen overzien.
11.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op de hardheidsclausule niet slaagt. Hij stelt daarbij voorop dat hij bij toepassing van de hardheidsclausule nooit overgaat tot de overname van de gehele restante openstaande schuld. De hardheidsclausule is immers niet bedoeld als algemeen opvangnet noch als kostenbesparende maatregel. Dat de schuld de financiële armslag beperkt en dat eiser en zijn ex-partner financiële blokkades ondervinden, is op zichzelf bezien en zonder
nadere onderbouwing ook niet voldoende om te kunnen spreken van bijzondere omstandigheden, volgens verweerder. [5] Verweerder verwijst naar de totstandkomingsgeschiedenis [6] van de Wet hersteloperatie toeslagen, waarin de context en de doelstelling van de algehele schuldenaanpak zijn beschreven. Hierbij is het uitgangspunt genomen dat de schuldenaanpak niet bedoeld is als herstel van schade in het verleden, maar om gedupeerde ouders zo veel als mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Daarom worden in (beginsel) alleen de openstaande en opeisbare betalingsachterstanden overgenomen, niet de toekomstige (dus vallend na de peildatum van 1 juni 2021) betalingstermijnen en/of opeisbare vorderingen. Het is namelijk niet het doel van de schuldenaanpak om ouders volledig te vrijwaren van alle betalingsverplichtingen. Er is daarom geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard als deze schuld niet wordt overgenomen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding hoefde te zien om ten aanzien van de schuld bij de ABN AMRO de hardheidsclausule toe te passen. Eiser en zijn ex-partner hebben verklaard dat zij zich als gevolg van de toeslagenaffaire in een zware financiële situatie bevinden, wat vergaand van invloed is op hun gezondheidssituatie en die van hun kinderen, en op hun verdere dagelijks leven waarin zij zich voor harde keuzes gesteld zien. De rechtbank kan in deze zaak echter alleen toetsen of de afwijzing door verweerder om de private schuld bij de ABN AMRO over te nemen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, waardoor wegens bijzondere omstandigheden deze schuld toch voor overname in aanmerking komt. De rechtbank is daarvan in dit geval niet gebleken. De rechtbank overweegt dat geen sprake was van een betalingsachterstand op deze schuld bij ABN AMRO op de peildatum van 1 juni 2021 en dat eiser en zijn
ex-partner dus de maandbedragen hebben kunnen terugbetalen. Dat het krediet is aangegaan om terugvorderingen van verweerder te betalen, is een omstandigheid die de wetgever heeft meegenomen bij de totstandkoming van de Wet Hersteloperatie Toeslagen. [7] Verder zijn de stellingen van eiser en zijn ex-partner over hun financiële situatie niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het uitgangspunt van deze wet niet is het herstellen van de in het verleden geleden schade, maar toeslagenouders zoveel als mogelijk de kans te bieden om een nieuwe start te maken, vrij van incassomaatregelen. Dat met de overname van private schulden conform de Wet Hersteloperatie Toeslagen daarmee niet alle door de toeslagenaffaire veroorzaakte (financiële) problemen van toeslagenouders zijn opgelost, is door de wetgever dan ook meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder dus geen aanleiding te zien om bijzondere omstandigheden aan te nemen als bedoeld in de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is besloten de private geldschuld van eiser en zijn ex-partner bij ING/Vesting Finance niet over te nemen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat verweerder zowel de betalingsachterstand als de hoofdsom van deze schuld van eiser en zijn ex-partner bij ING/Vesting Finance dient over te nemen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,-; en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is besloten de private geldschuld van eiser en zijn ex-partner bij ING/Vesting Finance niet over te nemen;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij is besloten de private geldschuld van eiser en zijn ex-partner bij ING/Vesting Finance niet over te nemen;
  • bepaalt dat verweerder de betalingsachterstand en de hoofdsom van de schuld van eiser en zijn ex-partner bij ING/Vesting dient over te nemen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Galjee-Melehi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 maart 2024.
griffier
rechter
Is verhinderd te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.TK 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 44.
2.Idem, p. 45.
3.Zie de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wet hersteloperatie toeslagen, TK 2021/22, 36151, nr. 3, p. 162.
4.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
5.Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank van 17 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3142.
6.Verweerder verwijst naar hoofdstuk 5 van de Memorie van Toelichting.
7.Zie de MvT, p. 44.