ECLI:NL:RBAMS:2024:1610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
13-266635-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot mishandeling

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Torún, Polen. Het EAB, dat dateert van 30 december 2021, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 februari 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen.

De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het vonnis in eerste aanleg en de procedure in hoger beroep, en dat hij niet in staat was om contact op te nemen met zijn advocaat. De officier van justitie daarentegen betoogde dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de procedure en dat hij onzorgvuldig was geweest in zijn communicatie met de justitiële autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere processen, maar dat hij wel degelijk was geïnformeerd over zijn verplichtingen met betrekking tot adreswijzigingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij niet kan aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarmee de beslissing van de regionale rechtbank in Torún wordt gerespecteerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-266635-23
Datum uitspraak: 6 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 december 2021 door
the Regional Court of Torún, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 februari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Habib, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Grudziądz, Penal Division IIvan
12 oktober 2018, met kenmerk II K 728/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissing.
Deze beslissing betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 januari 2024 blijkt dat er een arrest is gewezen in hoger beroep op 19 juni 2019 door
the Regional Court in Torún. Uit deze informatie blijkt ook dat de opgeëiste persoon op 18 juli 2016 een adresinstructie heeft ontvangen die zich uitstrekte over de gehele procedure, inclusief het hoger beroep, en dat dit de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn geweest. Uit de aanvullende informatie van 2 februari 2024 blijkt dat het vonnis in hoger beroep is bevestigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het vonnis – en daarmee de opgelegde straf – in eerste aanleg, noch de procedure in hoger beroep. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de opgeëiste persoon meermaals gepoogd contact te krijgen met zijn advocaat. Dit is niet meer gelukt en verder heeft hij niks vernomen. Hij was ook niet meer woonachtig op het bij justitie bekende adres. De opgeëiste persoon kan zich bovendien niet herinneren dat hij een adresinstructie heeft ontvangen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan, aangezien uit de aanvullende informatie van 15 januari 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen die zich uitstrekte over de gehele procedure. De opgeëiste persoon verklaart dat hij niet in staat was om te informeren naar de uitslag van de procedure in eerste aanleg, maar het kan de opgeëiste persoon worden verweten dat hij niet zorgvuldig is geweest ten aanzien van het zich laten informeren over het verloop van de procedure.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 15 januari 2024 is gebleken dat de opgeëiste persoon op
18 juli 2016 uitdrukkelijk is geïnstrueerd over de verplichting om de justitiële autoriteiten van adreswijzigingen op de hoogte te stellen, en dat hij is geïnformeerd over de gevolgen indien hij niet aan deze verplichting zou voldoen. Deze instructie gold voor de gehele procedure, inclusief het hoger beroep, zoals de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn geweest. Hoewel de opgeëiste persoon op een gegeven moment niet meer woonachtig was op het bij justitie bekende adres, alwaar hij werd aangeschreven, heeft hij geen adreswijziging doorgegeven.
Hier leidt de rechtbank uit af dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie dan wel dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om bij zijn proces aanwezig te zijn. Dat de opgeëiste persoon zich een dergelijke adresinstructie niet kan herinneren doet hier niet aan af.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander omdat hij al vijf jaar in Nederland verblijft en werkt. Uit de overgelegde stukken, waaronder verklaringen van huidige werkgevers, jaaropgaves en stukken met betrekking tot de zorgverzekering, blijkt een verblijf vanaf 2019. Hiermee voldoet hij aan de eis van vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf. Bovendien is niet duidelijk dat de opgeëiste persoon gedurende zijn verblijf in Nederland ook in Nederland heeft gewoond, aangezien er op een aantal van de overgelegde stukken adressen in België en Polen worden vermeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. De door de raadsman overgelegde stukken onderbouwen een verblijf dat is aangevangen in september 2019. De opgeëiste persoon zou ruim vier jaar in Nederland verblijven, en komt daarmee niet aan de vereiste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland.
Aan de eerste voorwaarde is dus niet voldaan, waardoor de opgeëiste persoon niet voor gelijkstelling in aanmerking komt De overige voorwaarde behoeft daarom geen bespreking.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7, OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Torún, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (